Rapport inzake actuariële premiesplitsing; termijnverlenging overgangsregeling

[Regeling vervallen per 24-02-2007.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 24-06-1999 t/m 23-02-2007

Rapport inzake actuariële premiesplitsing; termijnverlenging overgangsregeling

De (plv.) Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

In het besluit van 19 maart 1997, nr. VB 97/568 (hierna: het premiesplitsingsbesluit), is aangegeven onder welke voorwaarden bij premiesplitsing gesteld kan worden dat er voor een uitkering bij overlijden niets is onttrokken aan het vermogen van de verzekerde (de overledene). Dit is van belang voor de toepassing van artikel 13 van de Successiewet 1956. Is er voor de uitkering niets onttrokken aan het vermogen van de verzekerde dan wordt geen successierecht geheven over de uitkering.

In de paragrafen 4.4, 4.5 en 4.6 van het premiesplitsingsbesluit is aangegeven welke uitgangspunten gelden voor de actuariële premiesplitsing. Met name ten aanzien van een aantal specifieke verzekeringsproducten, zoals winstdelende verzekeringen, spaarhypotheekverzekeringen en universal life verzekeringen, bestond binnen de verzekeringswereld evenwel onduidelijkheid over de wijze waarop de premie gesplitst moest worden. Dit is voor het Verbond van Verzekeraars aanleiding geweest om een rapport op te stellen over premiesplitsing voor het successierecht. Over de inhoud van dit rapport (‘Premiesplitsing i.v.m. successierecht’ d.d. 24 juni 1999) is overleg gevoerd met het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst. Het rapport bevat naast methoden voor premiesplitsing ook een aantal meer juridische onderwerpen die eveneens betrekking hebben op de premiesplitsing voor het successierecht.

Het rapport kan worden opgevraagd bij het Verbond van Verzekeraars, Informatiecentrum van het Verbond van Verzekeraars, Postbus 93450, 2509 AL Den Haag, tel. 070-3338777.

Met betrekking tot dit rapport keur ik goed dat de methoden voor premiesplitsing die daarin zijn beschreven, worden gehanteerd voor het maken van een premiesplitsing die geldt voor de toepassing van de Successiewet 1956 en het premiesplitsingsbesluit. Voorwaarde hierbij is dat de in het rapport bij bepaalde methoden genoemde voorwaarden en beperkingen in acht worden genomen.

Het vorenstaande betekent dat een uitkering bij overlijden die plaatsvindt krachtens een verzekering waarvan de premie is gesplitst op grond van een in het rapport beschreven methode buiten de heffing van successierecht blijft, mits tevens is voldaan aan alle overige bepalingen van het premiesplitsingsbesluit.

Ik verklaar mij eveneens akkoord met de inhoud van het rapport voor zover dat niet direct betrekking heeft op de actuariële premiesplitsing.

In aanvulling op de overgangsregeling (§ 6 Regeling voor lopende polissen) van het premiesplitsingsbesluit keur ik goed dat de looptijd van de overgangsregeling wordt verlengd tot 1 juli 2000. De overgangsregeling geldt voor lopende verzekeringen die voldoen aan het gestelde in § 6.1, 6.2 en 6.3 van het premiesplitsingsbesluit. Onder een lopende verzekering wordt verstaan een verzekering die is afgesloten vóór 1 juli 2000.

De goedkeuring die is opgenomen in § 6.4 strekt zich uit tot alle verzekeringen waarvoor de overgangsregeling geldt.

Voorts geldt in aanvulling op de overgangsregeling het volgende.

Voor lopende winstdelende verzekeringen die onder de overgangsregeling vallen én waarvan de premie met uitzondering van de winstdeling in overeenstemming met het gestelde in het premiesplitsingsbesluit en het rapport ‘Premiesplitsing i.v.m. successierecht’ is gesplitst (m.a.w. de hoofdverzekeringsvorm is correct gesplitst) keur ik goed dat aanpassing conform premiesplitsingsbesluit en rapport pas behoeft te geschieden op het moment dat de verzekering een wijziging (mutatie) ondergaat.

Voor lopende spaarhypotheekverzekeringen die onder de overgangsregeling vallen keur ik goed dat aanpassing conform het gestelde in het premiesplitsingsbesluit en het rapport ‘Premiesplitsing i.v.m. successierecht’ pas behoeft te geschieden bij de eerste renteherziening of andere mutatie.

Indien een hierbedoelde winstdelende- of spaarhypotheekverzekering door overlijden van de verzekerde tot uitkering komt voordat een renteherziening of andere mutatie heeft plaatsgevonden zal voor de heffing van successierecht gehandeld worden alsof de verzekering in overeenstemming met het gestelde in het premiesplitsingsbesluit en rapport was geredigeerd. Hierbij geldt evenals voor de gevallen bedoeld in § 6.4 van het premiesplitsingsbesluit als voorwaarde dat de belastingplichtige een beroep doet op deze goedkeuring voordat de aanslag onherroepelijk vaststaat.

Het besluit van 18 juni 1998, nr. VB 98/1169, komt te vervallen.

Naar boven