Besluit Protocollen hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999

[Regeling vervallen per 18-07-2010.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 30-04-2006 t/m 17-07-2010

Besluit Protocollen hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999

Het Bestuur van het Produktschap van Pluimvee en Eieren heeft,

gelet op de Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999,

op 13 januari 1999 vastgesteld het navolgende

BESLUIT

Artikel 2

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Ten aanzien van de aanwezigheid en het gebruik van drinkwatersystemen op kalkoenbedrijven dienen de voorschriften die zijn gesteld in het in bijlage I opgenomen Protocol in acht worden genomen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Ieder bedrijf dat hygiëne-onderzoeken, onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella en/of Campylobacter in de stal op pluimveebedrijven en/of kuikenbroederijen of drinkwateronderzoeken verricht en dat erkend wil worden door de Voorzitter, dient te voldoen aan de eisen van het in bijlage II opgenomen Protocol.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Ieder bedrijf dat hygiëne-onderzoeken op kalkoenbedrijven verricht en dat erkend wil worden door de Voorzitter dient het hygiëne-onderzoek uit te voeren volgens de voorschriften van het in bijlage III opgenomen Protocol.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Ieder bedrijf dat onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella en/of Campylobacter in de stal op kalkoenbedrijven verricht en dat erkend wil worden door de Voorzitter dient het onderzoek uit te voeren volgens de voorschriften van het in bijlage IV opgenomen Protocol.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • 1 Laboratoria die erkend willen worden, als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van de verordening, dienen te voldoen aan de in Bijlage V opgenomen erkenningsvoorwaarden. Erkende laboratoria dienen de analyse van de monsters uit te voeren overeenkomstig de voorschriften opgenomen in Bijlage V.

  • 2 Ieder bedrijf dat ontsmettingswerkzaamheden op kalkoenbedrijven en/of kalkoenkuikenbroederijen verricht dient een professioneel ontsmettingsbedrijf te zijn.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De door het Bestuur in Bijlage VI aangewezen instantie(s) is (zijn) belast met de controle op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999. De Voorzitter kan aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop de in de vorige zin bedoelde controle dient plaats te vinden.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit Protocollen hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999".

Voor het Bestuur,

R.J. Tazelaar

voorzitter

S.B.M. Jongerius

secretaris

Bijlage I. : Voorschriften drinkwateronderzoek

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

A. Omschrijvingen

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

A.1. Gesloten drinkwatersysteem

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Een gesloten drinkwatersysteem heeft een reduceerventiel, vlotterbak of een voorraadtank en is verder gesloten tot aan de nippels, cups of torens. Voor het toedienen van medicijnen mag hierop een dosator, voorraad- of mengvat worden aangesloten. Deze dienen echter wel voorzien te zijn van een goed sluitende deksel. Tevens mogen er geen andere open verbindingen zijn. Kort samengevat moet de drinkwateraanvoerlijn tot aan het drinkpunt in de stal gesloten zijn.

A.2. Open drinkwatersysteem

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Een open drinkwatersysteem maakt gebruik van vlotterbakken of voorraadtanken, die geen goed sluitende deksel en/of andere open verbindingen hebben.

B. Drinkwatersystemen

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

PLAATJE INVOEGEN

C. Tabellen verplichte onderzoeken

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

C.1 Tabel 1: Chemisch onderzoek

analyse

norm

zuurgraad (pH)

tussen 4 en 9

hardheid

max. 20 ° D

ijzergehalte (Fe)

max. 2,5 mg/l

nitriet

max. 1,0 mg/l

mangaan (Mn)

max. 2,0 mg/l

C.2 Tabel 2: Microbiologisch onderzoek

analyse

norm

totaal kiemgetal

max. 100.000 kve/ml

E. coli

max. 100 kve/ml

D. Acties bij afwijkingen

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Wanneer het drinkwateronderzoek niet voldoet aan de gestelde normen, dienen de volgende maatregelen te worden genomen in ieder geval direct na het afleveren van het koppel kalkoenen:

D1. Chemisch onderzoek

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Wanneer het drinkwateronderzoek niet voldoet aan de chemische normen, dienen passende maatregelen worden genomen, waarna opnieuw een drinkwateronderzoek moet plaatsvinden, waaruit blijkt dat het water nu wel aan de norm voldoet.

D2. Bacteriologisch onderzoek

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Wanneer het drinkwateronderzoek niet voldoet aan de bacteriologische norm, dient het drinkwatersysteem te worden gereinigd en gedesinfecteerd.

Bijlage II. : Erkenningsvoorwaarden betreffende uitvoering hygiëne-onderzoek en/of onderzoek op de aanwezigheid van Salmonella en/of Campylobacter in kalkoenstallen en/of drinkwateronderzoek op kalkoenbedrijven

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

A. Algemene voorwaarden

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • A1. Het bedrijf dient blijk te geven van goed management en dient zodanig te zijn georganiseerd dat het vermogen om haar werkzaamheden op goede wijze te vervullen, op peil blijft. Tevens dient de eigenaar/beheerder volledige medewerking te verlenen aan de erkennings- en toezichtswerkzaamheden, die in het kader van deze regeling worden uitgevoerd.

  • A2. Per bedrijf dient minstens één persoon op direktie-niveau of een direktie-gedelegeerde en liefst zonder produktie-verantwoordelijkheid, verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van deze regeling. Het dient aannemelijk gemaakt te worden dat deze persoon, hetzij door opleiding, hetzij door ervaring, in staat is om deze taak te vervullen.

  • A3. Het bedrijf dient over een door het Productschap goedgekeurd kwaliteitsbeheersingssysteem te beschikken, dat is vastgelegd in een handboek of kwaliteitsdocumentatie.

    Dit systeem dient tenminste de volgende onderdelen te bevatten:

    • -

      doelstelling en relevante eisen voor hygiëne-onderzoek

    • -

      beschrijving van taken/verantwoordelijkheden van alle betrokken funkties en de hiërarchische structuur (organisatieschema) van het bedrijf

    • -

      beschrijving van het administratieve systeem (procedures) m.b.t. monstername en onderzoek in het kader van deze regeling

    • -

      beschrijving van de interne kwaliteitsborging monstername en laboratorium-onderzoek

    • -

      procedures voor het beheer van het handboek

  • A4. Het bedrijf heeft behoudens de normale “opdrachtgever-uitvoerder” relatie geen andere banden, in welke vorm dan ook met de partijen waar hygiëne-onderzoek wordt uitgevoerd. Dit houdt in dat het bedrijf geen deel mag uitmaken van enige organisatie die belangen heeft bij de te controleren partij. Maatregelen moeten zijn genomen om zekerheid te verschaffen dat partijen buiten het bedrijf de resultaten van de uitgevoerde monstername niet kunnen beïnvloeden.

    Haar medewerkers moeten vrij zijn van enige commerciële, financiële of andere druk die de uitvoering van hun werkzaamheden zouden kunnen beïnvloeden.

    Deze controle-werkzaamheden worden steeds gescheiden uitgevoerd van de overige, al dan niet aanverwante aktiviteiten van het bedrijf. Het verband tussen deze aktiviteiten dient duidelijk te worden beschreven.

  • A5. Personeel belast met de uitvoering van de monsternames en/of het laboratoriumonderzoek, beschikken over de juiste technische kwalificaties, de nodige opleiding, scholing en ervaring alsmede over voldoende kennis van de voorschriften nodig om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren.

    Voor wat betreft het uitvoeren van de monsternames dient het personeel de PVE- basiscursus “Monstername hygiëne-onderzoek” te hebben gevolgd of een gelijkwaardige opleiding.

  • A6. Het bedrijf moet over een opleidingssysteem beschikken, zodanig dat verzekerd is dat de opleiding van de medewerkers met betrekking tot de technische aspecten van het werk aan de eisen blijft voldoen.

B. Bijzondere voorwaarden

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

B1. Monstername hygiëne-onderzoek

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • B1.1 De uitvoering van de werkzaamheden dient te gebeuren overeenkomstig de voorschriften voor bemonsteringen en laboratoriumwerkzaamheden zoals vastgesteld in bijlage III.

  • B1.2 De monsters worden direkt na monstername van een unieke identificatie voorzien ten einde te voorkomen dat erop enig moment verwarring kan ontstaan omtrent de identiteit van de monsters. Een beschrijving van het toegepaste identificatiesysteem moet beschikbaar zijn.

  • B1.3 Het bedrijf dient over op schrift gestelde procedures en/of voorschriften te beschikken voor ontvangst, opslag, behandeling en verwijdering van monsters. De behandeling van monsters moet te allen tijde zodanig zijn dat hun conditie zo goed mogelijk onveranderd blijft.

B2. Monstername stalhygiëne-onderzoek na een Salmonella- en/of Campylobacterbesmetting

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • B2.1 De uitvoering van de werkzaamheden dient te gebeuren overeenkomstig het werkvoorschrift voor het nemen van swabmonsters in kalkoenstallen, zoals beschreven in bijlage IV.

  • B2.2 Het bedrijf dient in overleg met de kalkoenhouder een afspraak te maken voor het uitvoeren van de monstername.

  • B2.3 De swabmonsters worden direkt na monstername van een unieke identificatie voorzien ten einde te voorkomen dat erop enig moment verwarring kan ontstaan omtrent de identiteit van de monsters. Een beschrijving van het toegepaste identificatiesysteem moet beschikbaar zijn.

  • B2.4 Het bedrijf dient over op schrift gestelde procedures en/of voorschriften te beschikken betreffende

    • -

      de te nemen beschermende maatregelen;

    • -

      de ontvangst, opslag, behandeling en verwijdering van de swabmonsters. De behandeling van de monsters moet te allen tijde zodanig zijn dat hun conditie zo goed mogelijk onveranderd blijft.

B3. Laboratorium-onderzoek

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • B3.1 Het bedrijf dient via een kwaliteitsborgings-systeem gebaseerd op de eisen vervat in de norm EN45001 aantoonbaar te maken dat het uitvoeren van monstername en analyse op zodanige wijze gebeurt dat de betrouwbaarheid van de geproduceerde resultaten op een voldoende niveau wordt beheerst en geborgd. Dit wordt voldoende aantoonbaar gemaakt, indien het bedrijf een van de volgende erkenningen heeft: STERLAB, ISO9002, Labcode van het Productschap Diervoeder. De monstername en/of het laboratoriumonderzoek moeten deel uitmaken van het erkenningsgebied.

  • B3.2. Indien het bedrijf wel de monstername verzorgt, maar de analysewerkzaamheden uitbesteedt, dient het bedrijf er voor te zorgen dat dit gebeurt bij een laboratorium dat voor de betreffende analyse een erkenning heeft (STERLAB, ISO-9000 voor laboratoria, LABCODE van het Productschap Diervoeder).

B4. Administratie

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • B4.1 Het bedrijf dient een duidelijke en volledige administratie te voeren. Deze administratie dient tenminste het volgende te omvatten.

    • -

      alle correspondentie betreffende het verzoek tot uitvoeren van een monstername

    • -

      alle registraties van waarnemingen, ongeacht de vorm (ruwe data)

    • -

      alle eventueel gemaakte berekeningen en afgeleide gegevens

    • -

      het eindrapport, incl. eventuele aanvullingen en/of wijzigingen

    • -

      voorschriften bemonsteringen en laboratoriumwerkzaamheden voor hygiëne- onderzoek.

    • -

      resultaten interne kwaliteitscontroles (ring-onderzoek e.d.) uitgevoerd door het bedrijf en de resultaten van eventuele herstelakties.

  • B4.2 Het bedrijf heeft een systeem voor het bewaren van alle relevante gegevens. De gegevens moeten voldoende zijn om de uitgevoerde monstername op hun waarde te beoordelen. Deze informatie dient tot minimaal 2 jaar na uitvoering beschikbaar te blijven.

Bijlage III. : Uitvoering hygiëne-onderzoeken

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De werkwijze die in dit voorschrift is vastgelegd, heeft enkel betrekking op het gebruik van Rodac-plaatjes met een doorsnede van circa 5,5 cm. Wanneer andere methoden met agar gebruikt worden, dient hiervoor een afgeleid voorschrift vooraf ter goedkeuring aan het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) worden voorgelegd.

1. Bemonsteringen

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

a. Te gebruiken materialen.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

1. Agar

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Plate count agar (PL-agar) voor totaal koloniegetal telling.

Aangezien er restanten ontsmettingsmiddel op de te bemonsteren oppervlakken aanwezig kunnen zijn, dienen ter inactivering hiervan aan deze agar de volgende stoffen in de aangegeven hoeveelheden per liter te worden toegevoegd:

Nutrient Broth no. 2

25 gram

Agar

16 gram

Natriumthiosulfaat

0,5 gram

Tween 80

1 ml

Ammoniumcarbonaat

1 gram

Lecithine

2 gram

L-Histidine

1 gram

2. Vullen

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Deze agar dient in steriele Rodac-plaatjes te worden gegoten en wel zodanig dat de het volledige plaatje vult met een bolle spiegel.

De datum waarop de plaatjes zijn aangemaakt dient op elke verpakking aangegeven te worden, tenzij door de fabrikant op elke verpakking een "THT-datum" vermeld wordt, die aangeeft tot wanneer de Rodac-plaatjes uiterlijk te gebruiken zijn.

3. Opslag

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De in voorraad klaargemaakt Rodac-plaatjes moeten worden opgeslagen bij een temperatuur tussen 0°C en 20°C. Tocht en temperatuurschommelingen moeten voorkomen worden. De plaatjes dienen altijd met de agar aan de bovenzijde te worden geplaatst. De op voorraad klaargemaakte Rodac-plaatjes kunnen niet meer gebruikt worden wanneer:

  • -

    zij bewaard zijn geweest bij een temperatuur lager dan 0 ° C of hoger dan 25°C, of

  • -

    er condensvorming is opgetreden aan de binnenzijde van de plaatjes, of

  • -

    wanneer de plaatjes geopend zijn geweest en daarna weer gesloten zonder dat direct afdrukken gemaakt zijn, of

  • -

    wanneer er groei op de agar waar te nemen is, of

  • -

    wanneer de plaatjes langer dan 30 dagen geleden zijn aangemaakt, tenzij de door de fabrikant vermelde "T.H.T.-datum" nog niet is verstreken, of

  • -

    wanneer het plaatje een breuk bevat of gebroken is.

4. Codering

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Elk individueel plaatje is vooraf voorzien van het nummer of wordt voorafgaand aan het afdrukken voorzien van het nummer dat correspondeert met de bemonsteringsplaats, zoals aangegeven in de bijlage 1a, blad 2 of 1b, blad 2.

b. Monstername.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • 1. De monsternemer dient zich ervan te vergewissen dat de juiste materialen worden gebruikt.

  • 2. Neem hygiënische en beschermende maatregelen voordat de stal betreden wordt. Gebruik bedrijfskleding, hokschoeisel en eventueel een gasmasker.

  • 3. Wanneer een ruimte moet worden bemonsterd die daarvoor gedesinfecteerd is, mag het hygiëne-onderzoek pas worden uitgevoerd nadat de ruimte minstens twee uur isgelucht.

  • 4. Invullen formulier "Hygiëne-onderzoek": kies het formulier voor het betreffende staltype (bijlage 1.a, 1.b). De visuele beoordeling dient u op het formulier aan te geven. Indien u bepaalde onderdelen als "slecht" beoordeelt, dient u aan te geven welke bemonsteringsplaatsen dit betreft.

  • 5. Bemonstering: na de visuele beoordeling dienen de bemonsteringen te worden uitgevoerd conform het "Bemonsteringsschema hygiëne-onderzoek" van bijlage 1.a, blad 2, bijlage 1.b, blad 2 (al naar gelang het staltype).

    Open na aankomst op het bedrijf, maar voor het betreden van de stal het pakje met Rodac-plaatjes. Neem vervolgens het dekseltje van het plaatje en inspecteer het oppervlak van het Rodac-plaatje. Het plaatje wordt niet gebruikt indien één van de punten, zoals vermeld bij 1.a.3 aan de orde is. Tevens geldt dat natte plekken niet worden bemonsterd. Nummer de plaatjes en neem vervolgens de monsters.

    Druk het plaatje met agar één keer met telkens gelijke druk gedurende 15 seconden op het te onderzoeken oppervlak. De agar mag hierbij niet met de handen aangeraakt worden en het afdrukken mag niet met een draaiende beweging gebeuren. Plaats daarna het dekseltje terug. Draai het Rodac-plaatje om en plaats het met de agar aan de bovenzijde in een beschermend omhulsel.

  • 6. Naast de hiervoor genoemde bemonsteringen, dient één plaatje niet bemonsterd te worden (negatief monster) en één plaatje binnen de "poort van het bedrijf", maar buiten de stal (positief monster). De analyse van deze twee plaatjes dienen als referentie voor de stalmonsters. De uitslagen van deze monsters dienen op het hiervoor bestemde formulier vermeld te worden.

c. Vervoer van de afdrukken naar het laboratorium.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • 1. Verpak en vervoer de plaatjes dusdanig dat zij niet herbesmet kunnen worden.

  • 2. Vervoer en eventuele opslag (gedurende maximaal 12 uur) dient bij een temperatuur tussen 0°C en 20°C plaats te vinden. Bij hogere temperaturen dienen de plaatjes binnen 4 uur verder verwerkt te worden. Wanneer vervoer en eventuele opslag langer duurt dan 12 uur dient hiervoor een afgeleid voorschrift vooraf ter goedkeuring aan het PPE voorgelegd te worden.

2. Werkzaamheden in laboratorium

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

a. Bebroeden van genomen afdrukken.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De Rodac-plaatjes worden gedurende 18-24 uur bij 37°C (± 1°C) bebroed.

b. Aflezing van bebroede afdrukken.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • 1. Lees de Rodac-plaatjes direct na 18-24 uur bebroeding af of plaats de plaatjes gedurende maximaal 24 uur in een koelkast bij een temperatuur tussen 2 en 8°C.

  • 2. Lees de Rodac-plaatjes af en tel het aantal kolonies (kve = kolonie vormende eenheid). Let op de aanwezigheid van schimmelgroei. Wanneer duidelijk blijkt dat de plaat overgroeid is door één enkele spreider dient dit als één kolonie beschouwd te worden. Wanneer door het optreden van schimmelgroei het plaatje niet meer eenvoudig af te lezen is, dient deze als ongeschikt geclassificeerd te worden en niet meegeteld te worden voor de berekening van het gemiddelde. Wanneer drie of meer plaatjes als ongeschikt geclassificeerd worden, wordt het volledige onderzoek als ongeschikt beschouwd.

c. Interpretatie.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • 1.

    0

    kolonies (kve) per plaatje

    score: 0

    1 t/m 40

    kolonies (kve) per plaatje

    score: 1

    41 t/m 120

    kolonies (kve) per plaatje

    score: 2

    121 t/m 400

    kolonies (kve) per plaatje

    score: 3

    > 400

    kolonies (kve) per plaatje

    score: 4

    ontelbaar

    kolonies (kve) per plaatje

    score: 5

  • 2. De afzonderlijke scores worden op het formulier "Hygiëne-onderzoek" vermeld. De uitslag wordt berekend door de som van de afzonderlijke monsters te delen door het aantal genomen monsters. De uitslag wordt op één cijfer achter de komma afgerond en op het formulier vermeld.

d. Afvoer van afgelezen afdrukken.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • 1. Na aflezing worden de plaatjes gedurende minstens 20 minuten bij een temperatuur van 120°C geplaatst, teneinde alle kiemen te doden.

  • 2. Bebroede Rodac plaatjes dienen beschouwd te worden als chemisch afval en dienovereenkomstig te worden afgevoerd of verwerkt. Afhankelijk van de plaatselijke gemeentelijke verordening, kunnen Rodac plaatjes die gesteriliseerd zijn, afgevoerd worden met het gewone afval.

3. Berichtgeving.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Berichtgeving aan de kalkoenhouder vindt uiterlijk 4 dagen na aflezing plaats. Hiertoe wordt het volledig ingevulde formulier "Hygiëne-onderzoek" of een ander, analoog aan dit formulier, aan de kalkoenhouder geretourneerd. Het formulier dient voorzien te zijn van een adresstempel van het laboratorium. Wanneer de uitslag op briefpapier van het laboratorium wordt afgedrukt, kan de adresstempel van het laboratorium achterwege blijven. Verder dient de uitslag voorzien te zijn van naam en handtekening van een medewerker van het laboratorium.

Bijlage 1.a. , blad 1 "Hygiëne-onderzoek in grondstallen"

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Ondernemer

:

reinigingsmiddel gebruikt: ja/nee*

Bedrijfsadres

:

ontsmettingsmiddel gebruikt: ja/nee*

Postcode/plaats

:

naam ontsm.middel:.........................

hoknummer

:

duur ontsmetting:...............................

monsternemer en

temperatuur ontsmetting:.................

naam organisatie

:

datum bemonstering

:

naam ontsm.bedrijf/zelf:...................

Visuele beoordeling: goed/matig/voldoende/slecht (doorhalen wat niet van toepassing is)

Indien de visuele beoordeling als slecht wordt beoordeeld, dient u met kruisjes in het onderstaande schema de bemonsteringsplaatsen aan te geven waarop dit betrekking heeft. U dient wel een hygiëne-onderzoek uit te voeren.

Controle bemonsteringen

Uitslag

Positief monster

 

Negatief monster

 
 

bemonsteringsplaatsen

1

2

3

4

5

6

1

vloer

           

2

voersysteem

       

nvt

nvt

3

drinksysteem

       

nvt

nvt

4

wand

     

nvt

nvt

nvt

5

plafond

   

nvt

nvt

nvt

nvt

6

inlaat binnen

   

nvt

nvt

nvt

nvt

7

hopper

 

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

8

voorruimte

 

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

UITSLAG: ........

De uitslag wordt bepaald door de som van de afzonderlijke monsters te delen door het aantal genomen monsters. De uitslag van de voorruimte wordt niet in de einduitslag meegenomen. Deze uitslag is alleen geldig indien voorzien van een stempel van het laboratorium en handtekening.

Bijlage1.a , blad 2 "Bemonsteringsschema hygiëne-onderzoek in grondstallen"

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De delen van de stal die bemonsterd moeten worden, worden hierin beschreven. Iedere afzonderlijke bemonsteringsplaats dient zo goed mogelijk de gemiddelde situatie van het betreffende staldeel te weerspiegelen. Het is niet toegestaan hiervan afwijkende plaatsen te bemonsteren. Natte plekken worden niet bemonsterd.

De stal wordt in de lange zijde in zes gelijke delen verdeeld (A t/m F) en overlangs in drie gelijke delen (1 t/m 3). Zie hiervoor het schema. Na bebroeding van de monsters worden de resultaten per bemonsteringsplaats op het formulier van blad 1 van deze bijlage vermeld. De bij punt 1 t/m 8 genoemde monsternummers corresponderen met de nummers vermeld op het formulier.

  • 1. Van elk deel A t/m F wordt een afdruk van de vloer gemaakt, die genummerd zijn van 1.1 t/m 1.6.

  • 2. Van elk deel A, BC, DE en F wordt een afdruk van het voersysteem gemaakt, die genummerd zijn van 2.1 t/m 2.4. De monsters worden volgens de diagonaal genomen.

  • 3. Van elk deel A, BC, DE en F wordt een afdruk van het drinksysteem gemaakt, die genummerd zijn van 3.1 t/m 3.4. De monsters worden volgens de diagonaal genomen.

  • 4. Van elk deel 1, 2 en 3 wordt een afdruk gemaakt van de wand (één van de twee kopse kanten, tussen 1 en 2 meter hoogte), die genummerd zijn als 4.1 t/m 4.3.

  • 5. Van elk deel 1 en 3 wordt een afdruk gemaakt van het plafond, die genummerd zijn als 5.1 en 5.2.

  • 6. Van elk deel 1 en 3 wordt een afdruk gemaakt van de kleppen/wand van de inlaat binnen, die genummerd zijn als 6.1. en 6.2.

  • 7. Er wordt van een willekeurige voerhopper een afdruk gemaakt van de binnenkant, die genummerd is als 7.1.

  • 8. Er wordt van een willekeurige plaats van de vloer van de voorruimte een afdruk gemaakt, die genummerd is als 8.1. De uitslag van de voorruimte wordt niet in de einduitslag meegenomen. Indien er sprake is van meerdere stallen en meerdere leeftijden met een gezamenlijke voorruimte, wordt de voorruimte niet bemonsterd.

    Schema:
     

    A

    B

    C

    D

    E

    F

    1

               

    2

               

    3

               

Bijlage 1.b. blad 1 "Hygiëne-onderzoek in roosterstallen en volièrestallen"

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Ondernemer

:

reinigingsmiddel gebruikt: ja/nee*

Bedrijfsadres

:

ontsmettingsmiddel gebruikt: ja/nee*

Postcode/plaats

:

naam ontsm.middel:.........................

hoknummer

:

duur ontsmetting:...............................

monsternemer en

temperatuur ontsmetting:.................

naam organisatie

:

datum bemonstering

:

naam ontsm.bedrijf/zelf:...................

Visuele beoordeling: goed/matig/voldoende/slecht (doorhalen wat niet van toepassing is)

Indien de visuele beoordeling als slecht wordt beoordeeld, dient u met kruisjes in het onderstaande schema de bemonsteringsplaatsen aan te geven waarop dit betrekking heeft. U dient wel een hygiëne-onderzoek uit te voeren.

Controle bemonsteringen

Uitslag

Positief monster

 

Negatief monster

 
 

bemonsteringsplaatsen

1

2

3

4

5

6

1

vloer

       

nvt

nvt

2

rooster

   

nvt

nvt

nvt

nvt

3

voersysteem

     

nvt

nvt

nvt

4

drinksysteem

     

nvt

nvt

nvt

5

wand

   

nvt

nvt

nvt

nvt

6

plafond

   

nvt

nvt

nvt

nvt

7

inlaat binnen

 

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

8

voerhopper

 

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

9

voorruimte

 

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Wanneer in de roosterstal leggende hennen gehouden gaan worden, worden ook de volgende plaatsen bemonsterd:

10

legnest

     

nvt

nvt

nvt

11

eierbewaarlokaal

 

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

UITSLAG: ........

De uitslag wordt bepaald door de som van de afzonderlijke monsters te delen door het aantal genomen monsters. De uitslag van de voorruimte wordt niet in de einduitslag meegenomen. Deze uitslag is alleen geldig indien voorzien van een stempel van het laboratorium en handtekening.

Bijlage 1.b. , blad 2 "Bemonsteringsschema hygiëne-onderzoek in roosterstallen en volièrestallen"

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De delen van de stal die bemonsterd moeten worden, worden hierin beschreven. Iedere afzonderlijke bemonsteringsplaats dient zo goed mogelijk de gemiddelde situatie van het betreffende staldeel te weerspiegelen. Het is niet toegestaan hiervan afwijkende plaatsen te bemonsteren. Natte plekken worden niet bemonsterd.

De stal wordt in de lange zijde in zes gelijke delen verdeeld (A t/m F) en overlangs in twee gelijke segmenten (1 en 2). Zie hiervoor het schema. Na bebroeding worden de resultaten per bemonsteringsplaats op het formulier van blad 1 van deze bijlage vermeld. De bij punt 1 t/m 11 genoemde monsternummers corresponderen met de nummers vermeld op het formulier.

  • 1 Van elk deel ABC en DEF worden twee afdrukken van de vloer gemaakt, die genummerd zijn van 1.1. t/m 1.4. De monsters zijn, indien mogelijk, gelijkelijk verdeeld over ABC en DEF.

  • 2 Van elk deel ABC en DEF wordt één afdruk van het rooster gemaakt, die genummerd zijn als en 2.2.

  • 3 Van elk deel AB, CD en EF wordt een afdruk van het drinkwatersysteem gemaakt, die genummerd zijn van 4.1 t/m 4.3.

  • 4 Van elk deel AB, CD en EF wordt een afdruk van het drinkwatersysteem gemaakt, die genummerd zijn van 4.1 t/m 4.3.

  • 5 Van elk deel 1 en 2 wordt een afdruk gemaakt van de wand (van één van de twee kopse kanten, tussen 1 en 2 meter hoogte)) die genummerd zijn als 5.1. en 5.2.

  • 6 Van elk deel 1 en 3 wordt een afdruk gemaakt van het plafond, die genummerd zijn als 6.1 en 6.2.

  • 7 Van deel 1 of 2 wordt een afdruk gemaakt van de kleppen/wand van de inlaat binnen, die genummerd is als 7.1.

  • 8 Er wordt van een willekeurige voerhopper een afdruk gemaakt van de binnenkant, die genummerd is als 8.1.

  • 9 Er wordt van een willekeurige plaats van de vloer van de voorruimte een afdruk gemaakt, die genummerd is als 9.1. De uitslag van de voorruimte wordt niet in de einduitslag meegenomen. Indien er sprake is van meerdere stallen en meerdere leeftijden met een gezamenlijke voorruimte, wordt de voorruimte niet bemonsterd

Wanneer in de roosterstal leggende hennen gehouden gaan worden, worden ook de volgende plaatsen bemonsterd:

  • 10 Van elk deel AB, CD en EF wordt één afdruk gemaakt van een legnest, waarbij twee afdrukken worden gemaakt in segment 1 en één afdruk in segment 2, die genummerd zijn van 10.1 t/m 10.3

  • 11 Er wordt van een willekeurige plaats van de vloer van het eierbewaarlokaal een afdruk gemaakt, die genummerd is als 11.1. De uitslag van het eierbewaarlokaal wordt niet in de einduitslag meegenomen. Indien er sprake is van meerdere stallen en meerdere leeftijden met een gezamenlijk eierbewaarlokaal, wordt het eierbewaar-lokaal niet bemonsterd.

Schema:
 

A

B

C

D

E

F

1

           

2

           

Bijlage IV. : Uitvoering onderzoek op de aanwezigheid van Salmonella en/of Campylobacter

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Doel

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Het onderzoek is bedoeld voor de controle van kalkoenstallen op de aanwezigheid van Salmonella en/of Campylobacter na reiniging en ontsmetting.

Benodigdheden

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • -

    wattenstaafjes

  • -

    pepton/fysiologisch zoutoplossing

  • -

    plastic potten of individuele verpakkingen

  • -

    etiketten

  • -

    plastic handschoenen

Werkwijze bemonstering

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Algemeen

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • -

    De te onderzoeken ruimte dient na een ontsmetting volledig afgesloten te zijn. De duur van de periode dat de ruimte afgesloten moet blijven is afhankelijk van het gebruikte ontsmettingsmiddel.

  • -

    Wanneer een ruimte moet worden bemonsterd die daarvoor gedesinfecteerd is, mag het hygiëne-onderzoek pas worden uitgevoerd nadat de ruimte minstens twee uur is gelucht.

  • -

    Neem beschermende maatregelen voordat de stal betreden wordt (gasmasker)

Aantal en locaties te nemen monsters

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • -

    Voor salmonella- of campylobacteronderzoek moeten 2 x 25 swabs per stal worden genomen.

  • -

    De swabmonsters moeten in ieder geval genomen worden op de locaties die per stalsoort staan beschreven in bijlage III: ”Uitvoering hygiëne-onderzoek”.

  • -

    De overige monsters worden evenredig over de stal en de daarbij behorende ruimtes genomen en wel op plaatsen waar het op het oog niet geheel schoon lijkt.

Uitvoering monstername

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • -

    Bevochtig een wattenstaafje in pepton/fysiologisch zout oplossing

  • -

    Strijk met het wattenstaafje over het te bemonsteren oppervlak ter grootte van een Rodac-plaatje (5,5 cm), indien mogelijk op een op het oog niet geheel schoon oppervlak.

  • -

    Plaats het wattenstaafje in een plastic pot en breek het bovenste deel van het stokje af (daar waar de handen het stokje hebben geraakt), of plaats de swab terug in de individuele verpakking.

  • -

    Herhaal dit met de andere wattenstaafjes.

  • -

    Plaats maximaal 25 wattenstaafjes in één pot.

  • -

    Sluit iedere pot direct na het vullen af.

  • -

    Voorzie de pot van een etiket met daarop minimaal de volgende gegevens: monsterdatum, KIP-nummer en stalnummer.

Verzending monsters

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Vervoer van de swabs naar het laboratorium moet plaatsvinden zoals beschreven in bijlage III: ”Uitvoering hygiëne-onderzoek”. Indien de status voor gebruik in steriel water worden gedoopt en na bemonstering van de stal in een potje worden gestopt mag er maximaal 48 uur tussen bemonstering en ontvangst op het laboratorium zijn.

Analyse van de monsters moet plaatsvinden op door een de Voorzitter van het Productschap erkend laboratorium.

Analyse

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Voor de analyse op het laboratorium wordt voor Salmonella verwezen naar de “PVE branchemethode voor het aantonen van Salmonella in dons, faeces en nekvellen afkomstig van pluimvee” en voor Campylobacter “Bepaling van de aan- of afwezigheid van thermofiele Campylobacter spp. in mestmonsters, blindedarmmonsters en nekvellen afkomstig van vleeskuikens” die in bijlage V bij dit besluit zijn opgenomen.

Bijlage V. : Erkenningsvoorwaarden voor laboratoria die de analyses van monsters op de aan- of afwezigheid van Salmonella en/of Campylobacter uitvoeren.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • A. voor 1 juli 2000 dienen de laboratoria in het bezit te zijn van een STERLAB erkenning voor de door de branche opgestelde analyse methodes voor de bepaling van Salmonella en Campylobacter. Dat wil zeggen dat het laboratorium met ingang van deze datum over een STERLAB-erkenning moet beschikken die door de Raad voor Accreditatie te Utrecht (hierna te noemen RVA) wordt verleend, waaronder tenminste de bepaling van Salmonella in de matrix mest volgens de door de branche opgestelde analyse methode valt.

  • B. voor laboratoria die in het buitenland zijn gevestigd zal geen Nederlandse STERLAB- erkenning vereist zijn maar een gelijkwaardige erkenning van het betreffende land.

  • C. de laboratoria dienen voor de bepaling van Salmonella en Campylobacter gebruik te maken van door de branche opgestelde analyse methodes. De analyse methodes zijn bij dit besluit opgenomen. Aangezien de RVA alleen vastgelegde en breed geaccepteerde analysemethoden accrediteert, voor Salmonella en Campylobacter zijn dat in principe de ISO- methodes, dienen de branche-methodes van een validatie rapport te worden voorzien. Het Productschap draagt zorg voor deze validatie rapporten zodat de RVA het gebruik van deze methodes bij de laboratoria kan goedkeuren.

  • D. alle laboratoria dienen mee te doen met het halfjaarlijks Salmonella-ringonderzoek dat opdit moment door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne te Bilthoven (hierna te noemen RIVM) verzorgd wordt. Zodra een ringonderzoek voor Campylobacter is opgezet, dient een laboratorium ook aan dit ringonderzoek mee te doen.

  • E. het laboratorium verstrekt het Productschap elk kwartaal een overzicht waarop is aangegeven hoeveel koppels of hoeveel analyses door het betreffende laboratorium zijn onderzocht respectievelijk zijn uitgevoerd. Tevens geeft het laboratorium aan hoeveel koppels of analyses hiervan positief waren.

PVE Branchemethode voor het aantonen van salmonella in dons, faeces en nekvellen afkomstig van pluimvee

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

1. Onderwerp

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Dit protocol beschrijft een methode voor het aantonen van Salmonella in dons, faeces (mest) en nekvellen afkomstig van pluimvee. De Raad voor Accreditatie heeft de methode goedgekeurd voor de matrix mest.

2. Definities

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Salmonella: micro-organismen die de voor deze bacteriën karakteristieke groei vertonen en specifieke biochemische en serologische reacties vertonen wanneer wordt gekweekt respectievelijk getest volgens de beschreven werkwijze.

Detectie van Salmonella: bepalen van de aan- of afwezigheid van deze micro-organismen als het onderzoek wordt uitgevoerd volgens de beschreven werkwijze.

3. Principe

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Na voorincubatie van de te onderzoeken matrix in een voorophopingsmedium, wordt geënt op een half-vast medium, waarna wordt afgestreken op een selectief isolatiemedium.

4. Reagentia en andere materialen

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Alle gebruikte grondstoffen en het gedestilleerde water moeten van analysekwaliteit zijn.

Niet-selectief voorophopingsmedium

gebufferd pepton water

BPw

bijlage 1.1

Selectief ophopingsmedium

modified semi-solid Rappaport-Vassiliadis medium

MSRV

bijlage 1.2

Selectieve agar

briIjant groen agar

BGA

bijlage 1.3

Bevestigingsmedia

ureumagar

UA

bijlage 1.4

triple-sugar-ironagar

TSI

bijlage 1.5

lysine-decarboxylase medium

LDC

bijlage 1.6

Salmonella polyvalent agglutinatie serum

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De samenstelling en bereiding van media en reagentia is opgenomen in bijlage 1. Er mag echter ook gebruik gemaakt worden van media die commercieel verkrijgbaar zijn.

5. Apparatuur en glaswerk

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Gebruikelijke apparatuur en glaswerk voor een microbiologisch laboratorium en in het bijzonder de onderstaande:

Opmerking:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Gesteriliseerde materialen voor éénmalig gebruik mogen worden toegepast.

  • 5.1. Broedstoof voor het bebroeden bij 37 ° C ± 1 ° C

  • 5.2. Broedstoof voor het bebroeden bij 42 ° C ± 0,5 ° C

  • 5.3. Waterbad ingesteld op 47 ° C ± 2 ° C

  • 5.4. Steriele entnaalden met een oog met een diameter van ca. 3 mm.

  • 5.5. Steriele pipetten met een schaalverdeling van 0,1 ml en een meetvolume van 1 ml.

  • 5.6. Petrischalen met een middellijn van ca. 9 cm.

  • 5.7. Cultuurbuizen van 17/18 x 150 mm en van 8 x 160 mm.

6. Werkwijze

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De monsters dienen binnen 4 uur na ontvangst ingezet te worden. Indien de monsters echter binnen 48 uur op het laboratorium aanwezig zijn, mag gewacht worden met het inzetten van de monsters totdat maximaal 48 uur + 4 uur na de datum van monstername is verstreken.

Voorbehandeling van het monster

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Verdun het monster 1:10 in BPw.

In de volgende tabel1 is ter illustratie de relatie tussen de verschillende monsterhoeveelheden en het volume BPw weergegeven:

aantallen

(hoeveelheid mest (circa))

BPw

type monster

5 gram

(5 gram)

45 ml

dons (kalkoen)

150 ml

(2,5 gram)

22,5 ml

houtwol (kalkoen)

300 ml

(5 gram)

45 ml

houtwol (kalkoen)

2x 15 swabs

(7,5 gram)

67,5 ml

swabs

2 paar

(10 gram)

90 ml

overschoentjes

6x 25 swabs

(12,5 gram)

112,5 ml

swabs

2x 30 swabs

(15 gram)

135 ml

swabs

30 swabs

(15 gram)

135 ml

blinde darmmest

25 gram

(25 gram)

225 ml

dons/eindproduct

30 monsters

(30 gram)

270 ml

nekvellen

40 stukjes

(60 gram)

540 ml

inlegvellen

Incubeer de potten BPw 18 ± 2 uur bij 37 ° C ± 1 ° C.

Beënting en bebroeding

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Breng 0,1 mI BPw-cultuur op een MSRV plaat (bij 9 cm platen 3 druppels, met een gezamenlijk volume van 0,1 ml in een driehoek en bij meervaksplaten 0,1 ml als één druppel). Incubeer de platen 1 x 24 ± 2 uur bij 42 ° C ± 0,5 ° C. De platen moeten met het deksel van de petrischaal naar boven geïncubeerd worden, aangezien het een half-vast medium is. Niet verdachte of negatieve platen dienen nogmaals 1 x 24 ± 2 uur bij 42 ° C ± 0,5 ° C bebroed te worden. Een verdachte MSRV-plaat vertoont groei in de agar (zwerming vanuit de entingsplaats) en heeft een wit/grijze kleur. Verdachte platen worden afgeënt door aan de rand van de zwermzone met een öse materiaal uit de agar te nemen en daarmee een gedroogde BGA plaat te beënten. Incubeer deze platen gedurende 24 ± 2 uur bij 37 ° C ± 1 ° C.

Beoordeling

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Controleer de bebroede BGA-platen op de vorming van roze kolonies. Dergelijke kolonies worden als ‘vermoedelijk positief’ aangemerkt.

Bevestiging

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Voor de bevestiging uit met minimaal 1 tot maximaal 3 specifieke kolonies per plaat in geval van reincultuur en tot 5 specifieke kolonies (indien aanwezig) in geval van mengcultuur totdat een positief resultaat wordt verkregen. De kolonies worden vanaf de BGA plaat geënt in UA middels het afstrijken op het oppervlak van de agar en in TSI middels ladderen over het schuingestolde oppervlak en een steekenting tot op de bodem van de buis. Beënt tevens een buis LDC door een hoeveelheid koloniemateriaal tegen de wand van de buis net onder het vloeistof oppervlak af te strijken. De buizen worden 24 ± 2 uur bij 37 ° C ± 1 ° C geïncubeerd.

Opmerking :

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Wanneer geen goed losliggende kolonies op de BGA plaat zijn verkregen of bij de aanwezigheid van veel spreidende of overgroeiende stoorflora is het nodig ter zuivering een nieuwe reinstrijk op een gedroogde BGA- of nutriëntenagarplaat te maken. Bij verontreiniging van de Salmonella- kolonie met andere bacteriën wordt een afwijkend biochemisch patroon verkregen. Het is toegestaan om eerst de bevestigingstest met de TSI uit te voeren, en bij een verdachte uitslag door te gaan met ureum en LDC.

Na incubatie geven voor Salmonella verdachte kolonies de volgende biochemische resultaten:

TSI agar

   

onderin de buis

- geel

- glucose positief (100%)

 

- zwart

- vorming van H 2 S (91,6%)

 

- bellen/scheuren

- gasvorming van glucose (91,9%)

schuine gedeelte

- rood/onveranderd

- lactose en/of sucrose negatief (resp. 99,2% en 99,5%)

Ureum agar

   
 

- geen kleuromslag van het medium

- negatief (100%)

LDC

   
 

- paarse kleur en groei in medium

- positief (94,6%)

Het gebruik van biochemische kits (zoals API, Crystal) is ook toegestaan.

Biochemisch verdachte kolonies dienen serologisch bevestigd te worden met een polyvalent serum. Dit werkvoorschrift is opgenomen in bijlage 3.1.

De totale beoordeling van biochemische en serologische resultaten is als volgt:

Biochemische reacties

Auto-agglutinatietabel

Agglutinatie met serum

Werkwijze / Resultaat

pos

neg

pos

Salmonella

pos

neg

neg

RIVM

pos

pos

--

RIVM

Indien een stam alleen biochemisch verdacht is, wordt deze opgestuurd naar het RIVM. Een andere mogelijkheid is het inzetten van een zogenaamde ‘lange bonte rij’ of een biochemische kit. Op het resultaat van het RIVM hoeft niet gewacht te worden, alvorens een uitslag wordt afgegeven.

Voor de donsmonsters en faecesmonsters afkomstig van fok- en vermeerderingsbedrijven vindt serotypering plaats voor de 4 hoofdgroepen van Salmonella (B, C, D en E) en indien van toepassing identificatie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium. In bijlage 3.2 is het werkvoorschrift opgenomen.

7. Controle

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Voor de eerstelijnscontrole2 van de methode dienen te worden meegenomen:

  • -

    Positieve controle

  • -

    Negatieve controle

  • -

    Blanco controle

De eerstelijnscontroles met MSRV platen staan beschreven in bijlage 4.

8. Opgave van het resultaat

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Geef het resultaat op als ‘aan- of afwezigheid van Salmonella in het betreffende monstermateriaal’ (zie bijlage 2) als Salmonella al dan niet is aangetoond volgens dit protocol. Bij de uitslag kan tussen haakjes aangegeven worden om hoeveel gram mest het ongeveer gaat dat is onderzocht.

Indien bij het aanleveren van de monsters door de opdrachtgever afwijkingen worden geconstateerd van de wijze waarop de monsters aangeleverd moeten worden, dan dient het laboratorium hierover schriftelijk een opmerking te maken richting de opdrachtgever (zie bijlage 5).

9. Bronvermelding

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • -

    NEN-EN 12824 Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders - horizontale methode voor het aantonen van Salmonella (ISO 6579:1993, gewijzigd).

  • -

    Zee, van der H., E. De Boer, P. Van Netten, 1990, Salmonella isolatie met behulp van MSRV, De Ware (n) chemicus 20: 189-199.

  • -

    Hartman, dr. E.G., Validatierapport van de isolatie van Salmonella uit de matrix pluimvee faeces m.b.v. het Modified Semi-solid Rappaport Vassiliadis (MSRV)-medium, september 1999

Bijlage 1. Samenstelling en bereiding van media en reagentia

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

1.1. Gebufferd pepton water (BPw)

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

samenstelling:

pepton

10,0 g

NaCI

5,0 g

Na2HP04.12H20

9,0 g

KH2P04

1,5 g

water

1000 ml

bereiding:

  • -

    Los de ingrediënten op in het water (indien nodig d.m.v. verhitting).

  • -

    Stel de pH, zodat deze na sterilisatie 7,2 ± 0,2 bedraagt bij 25 ° C.

  • -

    Verdeel het medium over daarvoor geschikte flessen.

  • -

    Steriliseer in een autoclaaf (15 min. 121 ° C).

1.2. Modified Semi-solid Rappaport-Vassiliadis medium (MSRV)3

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

oplossing A (basis):

tryptose

4,59 g

caseine hydrolysaat

4,59 g

NaCI

7,34 g

KH2P04

1,47 g

MgCl2

10,93 g

malachietgroen oxalaat

0,037 g

agar

2,7 g

gedestilleerd water

1000 ml

bereiding

  • -

    Los de ingrediënten op in het water.

  • -

    Breng het mengsel onder voortdurend schudden aan de kook (NIET AUTOCLAVEREN).

  • -

    Stel de pH op 5,2 ± 0,2.

  • -

    Koel het mengsel af tot 50 ° C.

oplossing B (novobiocine):

  • -

    Los 10 mg novobiocine op in 2 ml gedestilleerd/demi water.

  • -

    Steriliseer de oplossing d.m.v. filtratie (filter 22 μ m).

bereiding MSRV medium:

  • -

    Voeg oplossing B toe aan 500 ml oplossing A.

  • -

    Meng de oplossing.

  • -

    Giet uit in petrischalen en verwijder de luchtbellen.

  • -

    Even aan de lucht drogen om een nat oppervlak te voorkomen.

1.3. BriIjant groen agar (BGA)

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

oplossing A (basis):

vIeesextract

5,0 g

pepton

10,0 g

gistextract

3,0 g

Na2HP04

1,0 g

NaH2P04

0,6 g

agar

12 g tot 18 g4

water

900 ml

bereiding:

  • -

    Los de ingrediënten op in het water (indien nodig via verhitting).

  • -

    Stel de pH, zodat deze na sterilisatie 7,0 ± 0,2 is.

  • -

    Schenk het medium in daarvoor geschikte buizen/flessen.

  • -

    Steriliseer in een autoclaaf (15 min. 121 ° C).

oplossing B (suiker/fenol rood oplossing):

lactose

10,0 g

sucrose

10,0 g

fenolrood

0,09 g

water tot een eindvolume van 100 ml

bereiding:

  • -

    Los de componenten op in ± 50 mI water.

  • -

    Vul met water aan tot een eindvolume van 100 ml.

  • -

    Verhit gedurende 20 min. in een waterbad van 70 ° C.

  • -

    Koel af tot 47 ° C ± 1 ° C.

  • -

    Gebruik de oplossing direct.

oplossing C (briljant groen oplossing):

briljant groen

± 0,5 g

water

100 ml

bereiding:

  • -

    Voeg het briljant groen (concentratie tussen 4,5 mg/l en 6 mg/l) toe aan het water.

  • -

    Bewaar de oplossing tenminste 1 dag in het donker zodat auto-sterilisatie optreedt.

bereiding complete medium:

oplossing A

900 mI

oplossing B

100 ml

oplossing C

1 mI

bereiding:

  • -

    Voeg, onder aseptische omstandigheden, oplossing C toe aan de (tot 47 ° C ± 1 ° C) afgekoelde oplossing B.

  • -

    Voeg deze oplossing toe aan oplossing A en meng het medium.

bereiding van de agar platen:

  • -

    Giet het vers bereide medium in grote (± 40 ml) of in kleine petrischalen (±15 ml).

  • -

    Laat de platen stollen.

  • -

    Droog de platen voor gebruik.

1.4. Ureumagar (UA)

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

oplossing A (basismedium):

pepton

1,0 g

glucose

1,0 g

NaCI

5,0 g

KH2P04

2,0 g

fenolrood

12,0 mg

agar

12,0 tot 18,0 g5

gedestilleerd water

1000 mI

bereiding:

  • -

    Los de ingrediënten op in het water.

  • -

    Stel de pH op 6,8 ± 0,2 bij 25 ° C en filtreer de oplossing.

  • -

    Steriliseer de oplossing gedurende 15 min bij 121 ° C in een autoclaaf.

  • -

    Laat de oplossing afkoelen tot 47 ° C.

oplossing B (ureumoplossing):

ureum

400 g

gedestilleerd water

1000 ml

bereiding:

  • -

    Los de ureum op in het water

  • -

    Steriliseer de oplossing d.m.v. filtratie en controleer de steriliteit.

bereiding complete medium:

oplossing A

950 ml

oplossing B

50 ml

bereiding:

  • -

    Voeg oplossing B (ureumoplossing) toe aan oplossing A (basismedium).

  • -

    Verdeel het medium over steriele buizen, per buis 10 ml medium.

  • -

    Laat de buizen stollen zodat een schuin gedeelte ontstaat.

1.5. Triple-sugar-ironagar (TSI)

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

samenstelling:

vIeesextract

3,0 g

gistextract

3,0 g

pepton

20,0 g

NaCI

5,0 g

lactose

10,0 g

sucrose

10,0 g

glucose

1,0 g

ijzer (III) citraat

0,3 g

natriumthiosulfaat

0,3 g

fenoIrood

0,024 g

agar

12,0 tot 18,0 g6

gedestilleerd water

1000 mI

bereiding:

  • -

    Los de ingrediënten op in het water (indien nodig d.m.v. verhitting).

  • -

    Stel de pH, zodat deze na sterilisatie 7,4 ± 0,2 is.

  • -

    Verdeel het medium over buizen, per buis 10 ml medium.

  • -

    Steriliseer de oplossing gedurende 15 min bij 120 ° C in een autoclaaf.

  • -

    Laat de buizen stollen zodat er bovenop 2,5 cm agar onderin de buis, een schuin gedeelte ontstaat.

1.6. Lysine-decarboxylase medium (LDC)

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

samenstelling:

1-lysine monohydrochloride

5,0 g

gistextract

3,0 g

glucose

1,0 g

bromocresol purper

0,015 g

water

1000 ml

bereiding:

  • -

    Los de ingrediënten op in het water (indien nodig d.m.v. verhitting).

  • -

    Stel de pH, zodat deze na sterilisatie 6,8 ± 0,2 is.

  • -

    Verdeel het medium over smalle reageerbuizen; per buis 5 mI medium.

  • -

    Steriliseer in een autoclaaf (10 min. 121 ° C).

Bijlage 2. Monsters die in de kalkoensector worden genomen voor bacteriologisch onderzoek:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

A. houtwol (opfokvermeerderingsbedrijven en vleeskalkoenbedrijven)

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Opfokvermeerderingsbedrijven:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Bij elke levering van eendagskuikens wordt 1 mengmonster van 5 monsters houtwol per vrachtauto genomen. Elk monster moet duidelijk met mest besmeurd houtwol (ongeveer 0,5 gram mest) bevatten en bevat ongeveer 30 ml houtwol. Het laboratorium ontvangt één monsterpot of -zak met 5 monsters houtwol.

Het laboratorium bepaalt vervolgens of Salmonella aan- dan wel afwezig is. Indien Salmonella is aangetoond dan is de uitslag ‘aanwezigheid van Salmonella in houtwol’.

Vleeskalkoenbedrijven:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Bij elke levering van eendagskuikens wordt 1 mengmonster van minimaal 10 monsters houtwol per vrachtauto genomen. Elk monster moet duidelijk met mest besmeurd houtwol bevatten (ongeveer 0,5 gram mest) en bevat ongeveer 30 ml houtwol. Het laboratorium ontvangt één monsterpot of -zak met 10 monsters houtwol.

Het laboratorium bepaalt vervolgens of Salmonella aan- dan wel afwezig is. Indien Salmonella is aangetoond dan is de uitslag ‘aanwezigheid van Salmonella in houtwol’.

B. mest (opfokvermeerderingsbedrijven, vermeerderingsbedrijven, vleeskalkoenbedrijven)

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Swabs:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Per stal moeten 30 swabs genomen worden van bij voorkeur verse blindedarmmest (verse droppings vanaf de grond). Indien onvoldoende aanwezig dan moet dit aangevuld worden met cloacaswabs. De swabs moeten duidelijk met mest besmeurd zijn (per swab ongeveer 0,5 gram mest). De 30 swabs worden gepoold tot 2 monsters. Het laboratorium ontvangt per stal 2 monsterpotten met elk 15 swabs. Indien de swabs individueel verpakt worden, worden de swabs in het laboratorium tot 2 monsters verwerkt.

Het laboratorium bepaalt vervolgens of Salmonella aan- dan wel afwezig is. Indien Salmonella is aangetoond dan is de uitslag ‘aanwezigheid van Salmonella in swabs’.

Overschoentjes:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

De ondernemer trekt over het staleigen schoeisel een paar overschoentjes aan en maakt een ronde door de stal. Deze werkwijze wordt vervolgens herhaald. De overschoentjes moeten duidelijk met mest besmeurd zijn (per paar overschoentjes ongeveer 10 gram mest). Per stal ontvangt het laboratorium twee monsterzakken met elk één paar overschoentjes.

Het laboratorium bepaalt vervolgens of Salmonella aan- dan wel afwezig is. Indien Salmonella is aangetoond dan is de uitslag ‘aanwezigheid van Salmonella in overschoentjes’.

C. dons (broederijen)

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Per uitkomstkast op de broederij wordt tenminste één donsmonster genomen. Elk donsmonster moet een monster zijn van ongeveer 5 gram natte dons, genomen maximaal de dag voor de uitkomstdag. Per uitkomstkast ontvangt het laboratorium in een monsterpot of -zak één donsmonster.

Het laboratorium bepaalt vervolgens of Salmonella aan- dan wel afwezig is. Indien Salmonella is aangetoond dan is de uitslag ‘aanwezigheid van Salmonella in natte dons’.

Bijlage 3. Serologische bevestiging en serotypering

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

3.1. Serologische bevestiging.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Onderzoek op auto-agglutinatie:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • Breng op een objectglas een druppel zoutoplossing (0,85% NaCl).

  • Breng met een steriele entnaald een beetje materiaal van de te onderzoeken kolonie in de druppel zodat een troebeling ontstaat.

  • Beweeg gedurende 30-60 seconden het objectglas heen-en-weer (druppel laten zwenken).

  • Beoordeel het resultaat tegen een donkere achtergrond (met een vergrootglas). De aanwezigheid van klontjes in het preparaat duidt op auto-agglutinatie van de onderzochte stam. De stammen die auto-agglutinatie vertonen worden niet onderzocht met polyvalent O- serum.

Agglutinatie methode:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Agglutineer van Salmonella-verdachte kolonies met polyvalent serum A t/m E of A t/m G; indien negatief vervolgen met polyvalent serum A t/m S.

  • Breng op een objectglas een druppel antiserum.

  • Breng met een steriele entnaald een beetje materiaal van de te onderzoeken kolonie in de druppel zodat een lichte troebeling ontstaat.

  • Beweeg gedurende 30-60 seconden het objectglas heen-en-weer (druppel laten zwenken).

  • Beoordeel het resultaat tegen een donkere achtergrond (met een vergrootglas). De aanwezigheid van klontjes in het preparaat duidt op een positieve reactie van de onderzochte stam.

3.2. Serotypering.

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Agglutineer van Salmonella-verdachte kolonies eerst met serum A t/m E of A t/m G; indien negatief vervolgen met polyvalent serum A t/m S.

Bij een positieve agglutinatie met polyvalent A t/m G wordt geagglutineerd met de groepssera B, C (C1 en C2), D en E (1 t/m 5).

Indien positief met B, dan wordt vervolgens geagglutineerd met flagellair antiserum H-i. Hiertoe wordt een schuine agar (bijvoorbeeld nutriëntenagar) beënt (middels ladderen) met de te agglutineren Salmonella en wordt 1 druppel fysiologisch zout (0,85% NaCl) aan deze buis toegevoegd. Na 24 ± 2 uur incuberen bij 37 ° C wordt cultuur van de vochtige schuine zijde genomen voor de agglutinatie met H-i serum.

Indien H-i positief dan heeft men een Salmonella typhimurium.

Indien H-i negatief dan is het een Salmonella B groep.

Indien positief met D, dan wordt vervolgens geagglutineerd met flagellair antiserum H-m.

Indien H-m positief dan heeft men een Salmonella enteritidis.

Indien H-m negatief dan heeft men Salmonella D groep.

Salmonella die alleen met polyvalent A t/m S agglutineren, kunnen, indien gewenst, voor typering opgestuurd worden naar het RIVM, t.a.v. Infectieziekten, Diagnostiek en Screening laboratorium. Dit geldt tevens voor alle niet-serotypeerbare Salmonella.

Bijlage 4. Eerstelijnscontrole met MSRV platen

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Onderwerp

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Deze bijlage beschrijft een methode voor de eerstelijnscontrole op de analyse van Salmonella met MSRV.

Werkwijze

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Om de kwaliteit van de geproduceerde media te bewaken, dient iedere dag een controle volgens onderstaand schema te worden uitgevoerd.

Positieve controle

Inoculum:

Kolonie aanstippen met entoogje en afstrijken langs de wand van een buisje met gebufferd peptonwater (BPW). Ca. 24 ± 2 uur bij 37 ° C incuberen in BPw (108 ) en verdunnen tot 103 of commercieel verkrijgbaar bij de IGB Groningen.

Controlestam:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

PLAATJE INVOEGEN

Negatieve controle

Inoculum:

Kolonie aanstippen met entoogje en afstrijken langs de wand van een buisje met gebufferd peptonwater (BPW). Ca. 24 ± 2 uur bij 37 ° C incuberen in BPw (108 ) en verdunnen tot 106 (0,5 Mc Farland)

Controlestam:

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

PLAATJE INVOEGEN

Bijlage 5. Opmerkingen opdrachtgever bij aanleveren afwijkende monsters Acceptatiecriteria

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Indien afwijkingen in de voorgeschreven kwaliteit en wijze van aanleveren van monsters zijn geconstateerd, moet in ieder geval bij de volgende punten richting de opdrachtgever een opmerking worden gemaakt, waaruit blijkt dat er in de procedure van monstername en inzenden een afwijking is geconstateerd en om welke afwijking het gaat.

Ten algemene.

  • Indien er tussen de datum van monstername en de datum van ontvangst op het laboratorium meer dan 48 uur is verstreken.

  • Indien bij de inzending één van de volgende gegevens ontbreekt: monsterdatum, stalnummer en KIP-nummer.

  • Indien monsters zodanig zijn verpakt dat lekkage is opgetreden en zodanig zijn geadresseerd dat voor transporteur en laboratorium verwarring kan ontstaan.

Houtwol (opfokvermeerderingsbedrijven kalkoen en vleeskalkoenbedrijven):

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • a) Indien onvoldoende houtwol wordt aangeleverd.

  • b) Indien het houtwol niet duidelijk met mest is besmeurd.

  • c) Indien het houtwol niet in een monsterpot of -zak wordt aangeleverd.

Mest (opfokvermeerderingsbedrijven kalkoen, vermeerderingsbedrijven kalkoen en vleeskalkoenbedrijven):

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Swabs:

  • a) Indien onvoldoende swabs worden aangeleverd.

  • b) Indien de swabs niet duidelijk met mest zijn besmeurd.

  • c) Indien de swabs niet tot twee mengmonsters zijn gepoold (tenzij de swabs individueel zijn verpakt).

  • d) Indien de swabs niet in monsterpotten worden aangeleverd.

Overschoentjes:

  • a) Indien onvoldoende paar overschoentjes zijn aangeleverd.

  • b) Indien de overschoentjes niet duidelijk met mest zijn besmeurd.

  • c) Indien de overschoentjes niet in monsterzakken worden aangeleverd.

  • d) Indien elk paar overschoentjes niet in een aparte monsterzak is verpakt.

Dons (kalkoenkuikenbroederijen):

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

  • a) Indien het monster geen 5 gram dons bevat.

  • b) Indien het monster geen natte dons bevat.

  • c) Indien het monster niet in een monsterpot of -zak wordt aangeleverd.

Bijlage VI. :Aangewezen instanties belast met de controle op de naleving van de Verordening

[Regeling vervallen per 18-07-2010]

Voor de controle op de naleving van de Verordening zijn de navolgende instanties aangewezen:

  • 1. INDAS, Inspectie en dienstverlening Agrarische Sector B.V.

  • 2. Stichting Gezondheidszorg voor Dieren

  • 3. Lloyd's Register Nederland B.V., gevestigd te Rotterdam

  • 4. Internationale Controle Maatschappij B.V. (SGS AgroControl)

  • 6. B.V. Deltacon ISC.

  1. standaard monsters in 225 ml BPw mag ook uitgevoerd wordden. Het gaat er om dat er minimaal een 1:10 verdunning gemaakt worden. Een ruimere verdunning dan 1:10 is toegestaan, een kleinere verdunning dan 1:10 is niet toegestaan. ^ [1]
  2. indien een ingangscontrole wordt toegepst per batch, kan de negatieve controle komen te vervallen. ^ [2]
  3. De MSRV-platen moeten volgens de voorschriften van de leverancier/fabrikant bewaard worden. ^ [3]
  4. = afhankelijk van de sterkte van de gel ^ [4]
  5. = afhankelijk van de sterkte van de gel ^ [5]
  6. = afhankelijk van de sterkte van de gel ^ [6]
Naar boven