Subsidieregeling niet-industriële restwarmte-infrastructuur

[Regeling vervallen per 23-12-2004.]
Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 22-12-2004

Subsidieregeling niet-industriële restwarmte-infrastructuur

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. subsidieaanvrager:

rechtspersoon die of samenwerkingsverband dat in het kader van het cluster Niet-industriële restwarmte-infrastructuur (Niris) van het CO2-reductieplan bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een aanvraag tot subsidieverlening ten behoeve van een project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, heeft ingediend;

c. de projectkosten:

de in artikel 5 bedoelde kosten;

d. de extra milieukosten:

de projectkosten, indien een gasinfrastructuur aanwezig is of gelijktijdig met een infrastructuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een gasinfrastructuur gerealiseerd wordt, onderscheidenlijk het verschil tussen de projectkosten en de kosten die onder dezelfde omstandigheden zouden zijn gemoeid met de aanleg van een gasinfrastructuur met dezelfde capaciteit, indien geen gasinfrastructuur aanwezig is of gelijktijdig gerealiseerd wordt;

e. de kosteneffectiviteit:

de annuïteit van de aangevraagde subsidie, gedeeld door de gemiddelde jaarlijkse CO2-reductie, bepaald overeenkomstig de rekenregels die in de bij deze regeling behorende bijlage zijn opgenomen, berekend over de technische levensduur van de infrastructuur en uitgedrukt in een bedrag in euro's per vermeden ton CO2;

f. project:

het aanschaffen of voortbrengen, installeren en in gebruik nemen van technische voorzieningen.

§ 2. Subsidie voor projecten ter vermindering van de uitstoot van CO

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De minister kan subsidie verlenen in de projectkosten van projecten die tot doel hebben de realisering van de aanleg of de verbetering van:

    • a. een warmtedistributie-infrastructuur, voorzover bestemd voor de levering van warmte die afkomstig is van elektriciteitscentrales, niet-industriële warmtekrachtcentrales of afvalverbrandingsinstallaties, aan woningen, niet tot bewoning bestemde gebouwen of industriële productieprocessen, mits de subsidie die is aangevraagd voor niet meer dan 33% zal zijn bestemd ten behoeve van de levering van warmte aan industriële productieprocessen;

    • b. een warmtedistributie-infrastructuur, voorzover bestemd voor de levering van warmte ten behoeve van koeling, die afkomstig is van elektriciteits- centrales, niet-industriële warmtekrachtcentrales of afvalverbrandingsinstallaties, aan niet tot bewoning bestemde gebouwen;

    • c. een warmtedistributie-infrastructuur, voorzover bestemd voor de levering van warmte die afkomstig is van elektriciteitscentrales, niet-industriële warmtekrachtcentrales of afvalverbrandingsinstallaties, aan tuinbouwkassen, of

    • d. een CO2-distributie-infrastructuur, bestemd voor de levering van CO2 die afkomstig is van elektriciteitscentrales, niet-industriële warmtekrachtcentrales of afvalverbrandingsinstallaties, aan tuinbouwkassen.

  • 2 Het subsidieplafond bedraagt € 62 167 889,60.

  • 3 Voor subsidie ten laste van het subsidieplafond dat wordt genoemd in het tweede lid, komen uitsluitend in aanmerking projecten waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend voor of uiterlijk op 1 april 1997.

  • 4 De minister kan na de inwerkingtreding van deze regeling een extra subsidieplafond vaststellen voor het verlenen van subsidie in de projectkosten van projecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c of d.

  • 5 Het subsidieplafond dat wordt bedoeld in het vierde lid, wordt in de Staatscourant bekendgemaakt, onder vermelding van het tijdstip waarvoor subsidieaanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien de kosteneffectiviteit meer bedraagt dan:

    • a. € 22,69 per vermeden ton CO2 indien het een project betreft, dat betrekking heeft op een warmtedistributie-infrastructuur, bestemd voor de levering van warmte aan woningen;

    • b. € 22,69 per vermeden ton CO2 indien het een project betreft, dat betrekking heeft op een warmtedistributie-infrastructuur, bestemd voor de levering van warmte of koude aan niet tot bewoning bestemde gebouwen;

    • c. € 9,08 per vermeden ton CO2 indien het een project betreft, dat betrekking heeft op een warmtedistributie-infrastructuur, bestemd voor de levering van warmte aan industriële processen;

    • d. € 9,08 per vermeden ton CO2 indien het een project betreft, dat betrekking heeft op een warmtedistributie-infrastructuur of CO2-distributie-infrastructuur, bestemd voor de levering van warmte, onderscheidenlijk CO2, aan tuinbouwkassen;

    • e. het op basis van de CO2-reductie in samenhang met de in het kader van de uitvoering van het project voorziene leveringen gewogen gemiddelde van de onder a of b, onderscheidenlijk c of d, genoemde bedragen per vermeden ton CO2, indien het een project betreft, dat betrekking heeft op zowel een warmtedistributie-infrastructuur als bedoeld onder a of b, als een warmtedistributie-infrastructuur als bedoeld onder c, of een warmtedistributie-infrastructuur of een CO2-distributie-infrastructuur, als bedoeld onder d.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komt een project niet voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. de infrastructuur waar het project betrekking op heeft, in het gebruik minder dan 30% vermindering van de uitstoot van CO2 veroorzaakt in vergelijking met een gasinfrastructuur of aanwezige andere energie-infrastructuur met dezelfde capaciteit, bepaald overeenkomstig de rekenregels die in de bij deze regeling behorende bijlage zijn opgenomen;

    • b. de onder a bedoelde vermindering van de uitstoot van CO2 jaarlijks minder dan duizend ton bedraagt, bepaald overeenkomstig de rekenregels die in de bij deze regeling behorende bijlage zijn opgenomen;

    • c. de uitvoering van het project niet voor 1 januari 2000 aanvangt, indien de subsidie ten laste komt van het subsidieplafond dat wordt genoemd in artikel 2, tweede lid;

    • d. de uitvoering van het project niet voor een door de minister vastgesteld en in de Staatscourant bekendgemaakt tijdstip aanvangt, indien de subsidie ten laste komt van het subsidieplafond dat wordt bedoeld in artikel 2, vierde lid;

    • e. de uitvoering van het project niet voor 1 januari 2010 is afgerond;

    • f. voor de uitvoering van het project voor de datum van indiening van de subsidieaanvraag reeds verplichtingen zijn aangegaan, of

    • g. het project strijdig is met de Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid, het rijksbeleid op het gebied van elektriciteitsproductie of het rijksbeleid op het gebied van de herstructurering van de glastuinbouw.

  • 3 Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. voor hetzelfde project eerder op grond van deze regeling subsidie is verstrekt;

    • b. voor hetzelfde project in het kader van een ander cluster van het CO2-reductieplan door de rijksoverheid subsidie is of wordt verstrekt;

    • c. voor hetzelfde project in het kader van de operatie Sanering Stadsverwarming door de rijksoverheid subsidie is verstrekt;

    • d. de subsidie blijkens de bij de subsidieaanvraag verschafte gegevens meer dan 30% van de extra milieukosten bedraagt, of

    • e. voor hetzelfde project door of vanwege een bestuursorgaan of de Europese Unie ter bescherming van het milieu een andere subsidie in de projectkosten wordt verstrekt dan bedoeld onder a, b of c, en de subsidie, vermeerderd met die andere subsidies, blijkens de bij de subsidieaanvraag verschafte gegevens meer dan 30% van de extra milieu-kosten bedraagt.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De subsidie wordt uitsluitend verleend aan subsidieaanvragers die voor eigen rekening en risico, dan wel aan de deelnemers van een samenwerkingsverband, die voor gezamenlijke rekening en risico, zorg dragen voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2 In geval van een samenwerkingsverband gaat de subsidieaanvraag vergezeld van de overeenkomst waarin de onderlinge rechten en plichten van de deelnemers in het samenwerkingsverband zijn geregeld.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 Bij de subsidieverlening worden uitsluitend de kosten in aanmerking genomen, die rechtstreeks aan de realisering van een project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, kunnen worden toegerekend en door de subsidieontvanger worden gemaakt en betaald, met dien verstande dat:

    • a. met betrekking tot de kosten van aanschaf van de daarvoor benodigde materiële middelen wordt uitgegaan van de historische aanschafprijzen, tenzij middelen worden aangeschaft door middel van een lease-overeenkomst, in welk geval het vereiste dat de kosten moeten zijn betaald, niet van toepassing is en als kosten van aanschaf in aanmerking worden genomen de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen, verdisconteerd op jaarbasis;

    • b. met betrekking tot de loonkosten wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken directe personeel, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten;

    • c. niet in aanmerking worden genomen:

      • a. winstopslagen bij transacties binnen een samenwerkingsverband,

      • b. financieringskosten, en

      • c. rentevergoedingen.

  • 2 De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, voorzover de subsidieontvanger omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De minister voorziet in een beslissing op de aanvragen in de volgorde van de projecten met de beste kosteneffectiviteit.

  • 2 Indien het een aanvraag betreft voor subsidie ten laste van het subsidieplafond dat wordt genoemd in artikel 2, tweede lid, wordt de volgorde van de beste kosteneffectiviteit bepaald overeenkomstig de gegevens en bescheiden die de subsidieaanvrager uiterlijk op 9 april 1998 heeft verschaft.

§ 3. De subsidieverlening

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie ten laste van het subsidieplafond dat wordt genoemd in artikel 2, tweede lid, binnen acht weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de subsidieaanvrager alle benodigde gegevens en bescheiden heeft verschaft indien dat na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling geschiedt.

  • 2 De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie ten laste van het subsidieplafond dat wordt bedoeld in artikel 2, vierde lid, binnen een door hem vastgestelde en in de Staatscourant bekendgemaakte termijn.

  • 3 Indien een beschikking op een subsidieaanvraag niet binnen de in het eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, gestelde termijn kan worden gegeven, stelt de minister de subsidieaanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel kan worden gegeven.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het tijdvak waarbinnen het project moet zijn uitgevoerd.

  • 2 De minister kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a. het geven van bekendheid aan de uitvoering van het project en de resultaten daarvan, en

    • b. het uitbrengen van verslag over de exploitatie van de binnen het project gerealiseerde voorzieningen.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De minister weigert de subsidieverlening indien het project ingevolge artikel 3 niet voor subsidie in aanmerking komt.

  • 2 De minister weigert de subsidieverlening voorts indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat het project naar zijn inschatting ook zonder de subsidie rendabel kan worden uitgevoerd.

  • 3 Indien het een aanvraag betreft voor subsidie ten laste van het subsidieplafond dat wordt genoemd in artikel 2, tweede lid, weigert de minister de subsidieverlening indien de subsidieaanvrager niet uiterlijk op 9 april 1998 alle gegevens en bescheiden heeft verschaft, die nodig zijn om overeenkomstig artikel 6 de volgorde van de beste kosteneffectiviteit te kunnen bepalen.

§ 4. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Indien een subsidie is verleend ten behoeve van een samenwerkingsverband, is elke deelnemer aan dat samenwerkingsverband gehouden tot naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De subsidieontvanger dient er voor zorg te dragen dat:

    • a. het project wordt uitgevoerd overeenkomstig de bij de subsidieaanvraag verstrekte gegevens, tenzij de minister op verzoek van de subsidieontvanger toestemming heeft gegeven daarvan af te wijken;

    • b. gedurende het tijdvak waarover het project zich uitstrekt, telkens na afloop van een tijdvak van zes maanden aan de minister een schriftelijk verslag overeenkomstig een door de minister vastgesteld model wordt overgelegd omtrent de voortgang van het project en de in het kader van het project gemaakte en betaalde projectkosten;

    • c. een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen,met dien verstande dat ter zake van de loonkosten een door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn;

    • d. gedurende het tijdvak waarover het project zich uitstrekt, telkens na afloop van een tijdvak van twee jaar verantwoording wordt afgelegd omtrent de gemaakte en betaalde projectkosten overeenkomstig een door de minister vastgesteld model voor zover het tijdvak waarover het project zich uitstrekt, meer dan drie jaar bedraagt, en

    • e. na de datum waarop het project is uitgevoerd, het project gedurende de gehele technische levensduur van de voorziening wordt geëxploiteerd overeenkomstig de subsidieaanvraag, tenzij de minister op verzoek van de subsidieontvanger toestemming heeft gegeven daarvan af te wijken.

  • 2 De verantwoording van de projectkosten, bedoeld in het eerste lid, onder d, is voorzien van een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van de verantwoording overeenkomstig een door de minister vastgesteld model, die is afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

De subsidieontvanger stelt de minister onverwijld schriftelijk in kennis indien:

  • a. een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van de subsidieontvanger bij de rechtbank is ingediend, of

  • b. het project definitief is stopgezet of niet wordt aangevangen.

§ 5. De subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De subsidieontvanger dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na de datum waarop het project is uitgevoerd, bij de minister een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2 Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de aanvrager een eindverslag in overeenkomstig een door de minister vastgesteld model, waarin hij rekening en verantwoording aflegt omtrent de resultaten van het project en de gemaakte en betaalde projectkosten.

  • 3 De verantwoording van de projectkosten, bedoeld in het tweede lid, is voorzien van een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van de verantwoording overeenkomstig een door de minister vastgesteld model, die is afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 Binnen dertien weken na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, geeft de minister een beschikking op die aanvraag.

  • 2 Indien de subsidie meer dan 30% van de extra milieukosten bedraagt, dan wel vermeerderd met een andere subsidie die voor hetzelfde project door of vanwege een bestuursorgaan of de Europese Unie ter bescherming van het milieu wordt verstrekt, meer dan 30% van de extra milieukosten bedraagt, wordt de subsidie zoveel lager vastgesteld dat dit percentage niet wordt overschreden.

  • 3 Indien overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onder a, toestemming is verleend om het project niet overeenkomstig de bij de subsidieaanvraag verstrekte gegevens uit te voeren, wordt de subsidie zodanig vastgesteld dat de kosteneffectiviteit waarvan uitgegaan was bij het geven van de beschikking tot subsidieverlening, ongewijzigd blijft, met dien verstande dat de subsidie niet hoger wordt vastgesteld dan het in die beschikking genoemde bedrag.

  • 4 De subsidie kan voorts lager worden vastgesteld indien het project waarvoor de subsidie is verleend, niet tijdig is uitgevoerd.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan artikel 13 stelt de minister deze in de gelegenheid binnen een door hem te stellen termijn een aanvraag tot subsidievaststelling, onderscheidenlijk een aanvulling van die aanvraag, in te dienen.

§ 6. Bevoorschotting, betaling en terugvordering

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 De minister kan aan de subsidieontvanger op diens verzoek voorschotten verlenen op basis van een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b.

  • 2 Een voorschot wordt bepaald naar rato van de gemaakte en betaalde projectkosten die voor de subsidie in aanmerking kunnen worden gebracht en nog niet eerder bij de verlening van een voorschot in aanmerking zijn genomen. Het totaal van de voorschotten bedraagt niet meer dan 80% van de subsidie.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

De minister geeft binnen acht weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in artikel 16, eerste lid, een beschikking. Indien de beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt de minister de subsidieontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel kan worden gegeven.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

De verplichting tot betaling van een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de minister aan de subsidieontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat de uitvoering van het project waarvoor de subsidie wordt verleend, aanzienlijke vertraging ondervindt.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 Indien subsidie ten behoeve van een samenwerkingsverband wordt verleend, worden de subsidie en de voorschotten betaald aan een door de deelnemers aan dat verband uit hun midden aan te wijzen rechtspersoon.

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, stelt zich garant voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten overeenkomstig een door de minister vastgesteld model.

§ 7. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling niet-industriële restwarmte-infrastructuur.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 augustus 1998

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk

Bijlage bij de Subsidieregeling niet-industriële restwarmte-infrastructuur

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

In deze bijlage zijn de rekenregels opgenomen, bedoeld in de artikelen 1, onder e, en 3, tweede lid, onder a en b, van de Subsidieregeling niet-industriële restwarmte-infrastructuur. Deze regels zijn opgesteld ter bevordering van de uniformiteit van de wijze van berekening van de CO2-emissiereductie.

Algemeen

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • a Voor de berekening van de CO2-emissiereductie mag slechts de reductie worden opgenomen die binnen Nederland wordt gerealiseerd.

  • b Als de CO2-emissiereductie geheel of gedeeltelijk is of wordt opgenomen in de boekhouding van het Milieu Actie Plan (MAP) van een energiedistributiebedrijf, dient de CO2-emissiereductie die met de onderhavige rekenregels is berekend, te worden verminderd met de CO2-emissiereductie die is of wordt opgenomen in de boekhouding van het MAP.

  • c In beginsel moet worden uitgegaan van een berekening van de CO2-emissiereductie, die is gebaseerd op het hanteren van forfaitaire kengetallen. Slechts indien op onderdelen de methode gebaseerd op kengetallen niet toereikend is, kan voor deze onderdelen een gemotiveerde en duidelijk gespecificeerde berekening worden gehanteerd.

  • d Bij het opstellen van de rekenregels en de bepaling van de kengetallen zijn met betrekking tot warmtedistributie de volgende uitgangspunten gehanteerd:

    • -

      de warmtedistributie vervangt individuele warmteproductie met gas als brandstof, tenzij momenteel de warmteproductie wordt verzorgd met een verwarmingsinstallatie met een afwijkende brandstof;

    • -

      in geval van warmtedistributie is tevens een aparte verwarmingsketel aanwezig voor dekking van de piekwarmtevraag en als hulpwarmtebron: de bestaande verwarmingsketel blijft gehandhaafd of een decentrale hulpwarmteketel wordt opgenomen met dezelfde prestaties als een individuele ketel;

    • -

      in de woning- en utiliteitsnieuwbouw voorziet het warmtedistributienet in ruimteverwarming en warmtapwater. In de bestaande bouw wordt in ieder geval voorzien in ruimteverwarming en optioneel in warmtapwater:

    • -

      in de glastuinbouw worden situaties met en zonder CO2-levering onderscheiden;

    • -

      indien in combinatie met warmtelevering ook andere maatregelen worden getroffen (bijvoorbeeld de toepassing van hotfill was- en vaatwasmachi- nes, warmtevraagvermindering aan woningen of tuinbouwkassen of koudelevering in utiliteitsgebouwen) kunnen deze onderdelen apart worden gewaardeerd.

Uitwerking

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1

    Berekening energiebesparing

    De energiebesparing door warmtelevering dient te worden berekend met de volgende formule (zie onder 2 voor de forfaitaire kengetallen):

    Besparing = standaard gasverbruik x dekkingsgraad x (1 - bijstookfactor / (1 - distributieverliezen))

  • 2

    Forfaitaire kengetallen

  • 2.1

    Standaard gasverbruik:

    • -

      woningen gebouwd tussen 1998 en 2000 1200 m3 per woning

    • -

      woningen gebouwd na 2000 1000 m3 per woning

    • -

      ruimteverwarming bestaande eengezinswoningen 1850 m3 per woning

    • -

      ruimteverwarming bestaande meergezinswoningen 1300 m3 per woning

    • -

      tapwaterverwarming bestaande woningen 445 m3 per woning

    • -

      utiliteitsbouw in combinatie met woningbouw 12 m3 per m2 bruto vloeroppervlak

    • -

      glastuinbouw 42 m3 per m2 netto kasoppervlak

    • -

      Voor deelprojecten voornamelijk bestaande uit warmtelevering aan utiliteitsbouw kan uitgegaan worden van bovenstaand kengetal dan wel van het werkelijk verbruik van de aan te sluiten gebouwen of de berekende verbruiken van nieuwe gebouwen volgens de energieprestatienorm.

  • 2.2

    Dekkingsgraad (het deel van de warmtevraag dat wordt geleverd uit de restwarmtebron):

    • -

      woningbouw 0,80, echter 0,90 indien systeem met warmtebuffer

    • -

      utiliteitsbouw 0,85

    • -

      glastuinbouw 0,70 echter 0,75 indien CO2-levering of warmtebuffer 0,85 indien CO2-levering en warmtebuffer

  • 2.3

    Bijstookfactor (de extra gas-inzet die nodig is voor de levering van restwarmte aan een warmtedistributienet):

     

    Normaal systeem

    Lage temperatuur

    • -

      Aftap bestaande centrales 0,30 0,25

    0,30

    0,25

    • -

      Warmte uit nieuwe STEG ( 5 MWe

    0,30

    0,25

    • -

      Warmte uit nieuwe STEG > 50 MWe en < 125 Mwe

    0,35

    0,30

    • -

      Warmte uit nieuwe STEG ( 50 Mwe

    0,45

    0,40

    • -

      Warmte uit gasmotor warmte/kracht

    0,60

    0,55

    • -

      Warmte uit industrie of AVI

    0,30

    0,25

    Onder een lage temperatuur systeem wordt verstaan een warmtedistributienet met een aanvoertemperatuur bij de eindverbruiker van maximaal 70°C en een uitkoeling van minimaal 30°C.

  • 2.4

    Distributieverlies (warmteverlies in het warmtedistributienet)

    • -

      standaardsituatie 0,20

    • -

      lage temperatuur warmtedistributie (zie 2.3) 0,15

    • -

      indien warmtelevering voor meer dan 50% (in GJ) aan collectief verwarmde flats 0,10

    • -

      indien warmtelevering aan glastuinbouw en industrie 0,05

  • 3

    CO2-levering aan de glastuinbouw

    De gasbesparing door CO2-levering aan de glastuinbouw bedraagt 7 m3 aardgas per m2 netto kasoppervlak.

  • 4

    Van energiebesparing naar CO2-reductie

    Voor de omrekening van energieverbruik naar CO2-emissie dient gebruik gemaakt te worden van bijgevoegde CO2-emissiefactoren (bron: CBS, Kwartaalbericht Milieustatistieken 91/1).

     

    kg per eenheid

    kg per GJ (o.w.)

    aardgas

    1,8 per m3

    56

    huisbrandolie

    3,1 per kg

    73

    elektriciteit

    0,37 per kWh

    103

Naar boven