Vaststelling energieprogramma’s en beschikbare bedragen 1997 (tweede tranche)

[Regeling vervallen per 11-06-2005.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 18-12-1997 t/m 10-06-2005

Ministeriële regeling houdende vaststelling van enige energieprogramma’s, de daarvoor beschikbare bedragen en de periodes in 1997 waarin aanvragen om subsidie met betrekking tot die programma’s kunnen worden ingediend, alsmede wijziging van het voor een reeds eerder vastgesteld energieprogramma beschikbare bedrag (tweede tranche)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 5 en 6, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Als programma’s als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s worden vastgesteld de programma’s, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 1 tot en met 6, onder A.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

  • 1 Voor ieder van de in de bijlagen 1 tot en met 6 opgenomen programma’s zijn de bedragen beschikbaar, die zijn opgenomen in de desbetreffende bijlagen, onder B.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bedragen zijn beschikbaar voor aanvragen die zijn ontvangen in de in de desbetreffende bijlagen onder C opgenomen periodes.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

[Red: Wijzigt de regeling van 13 maart 1997, houdende vaststelling van enige energieprogramma’s, de daarvoor beschikbare bedragen en de periodes in 1997.]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 juli 1997

De

Minister

van Economische Zaken,

G.J. Wijers

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma diensten 1997

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma Diensten 1997 is het bijdragen aan de realisatie van de energiebesparingsdoelstelling utiliteitsbouw, zoals die is geformuleerd in de Derde Energienota. Ook projecten die voor 2000 gerealiseerd worden, maar hun bijdrage aan de energiebesparing grotendeels na 2000 leveren, komen in aanmerking voor een subsidie uit dit programma.

Het programma is ingedeeld in drie onderdelen:

1. Nieuwbouw Utiliteit

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn:

  • -

    onderzoeksprojecten en kennisoverdrachtsprojecten die gericht zijn op de ontwikkeling en toetsing van hulpmiddelen die gebruikt worden om tot een energie-efficiënt gebouwontwerp te komen;

  • -

    haalbaarheids- en demonstratieprojecten die zich richten op het verbeteren van de marktsituatie voor het bouwen op een aanzienlijk lager energetisch niveau dan de energieprestatie-norm (EP-norm). Hierbij worden diverse categorieën onderscheiden:

    • -

      10-15% lager dan de EP-norm

    • -

      15-25% lager dan de EP-norm

    • -

      < 25% lager dan de EP-norm.

    Het betreft voornamelijk gebouwen uit de sector kantoren, sector detailhandel & horeca, zorgsector en de sector onderwijs;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten m.b.t energieprestatienormering. Deze projecten dienen een voortzetting te zijn van het reeds eerder door Novem opgezette kennisoverdrachtstraject inzake energieprestatienormering. Voor deze projecten komen in dit verband branche-organisaties uit de bouwwereld in aanmerking voor subsidie.

2. Techniekontwikkeling

Ten behoeve van techniekontwikkeling en stimulering in zowel de nieuwbouw als bestaande bouw komen in 1997 de volgende projecten voor subsidie in aanmerking:

haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, demonstratie- en marktintroductieprojecten en kennisoverdrachtsprojecten die er op gericht zijn nieuwe technieken, methodieken of systemen die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van besparingen in de nieuw- en bestaande utiliteitsbouw, grootschalig in de markt toegepast te krijgen.

3. Bestaande bouw

Met bedrijven, instellingen of branches uit de utiliteitsbouw, met name de zakelijke dienstverlening, de detailhandel en horeca, het onderwijs en de zorgsector, worden door de overheid meerjarenafspraken gemaakt waarin wordt vastgelegd op welke wijze er gewerkt zal gaan worden aan de realisatie van besparingsdoelstellingen. Naast de meerjarenafspraken wordt er met grote branches samengewerkt om op gestructureerde wijze kennisoverdracht plaats te laten vinden naar de individuele instellingen en bedrijven die binnen de branche vallen. In 1997 komen die projecten voor subsidie in aanmerking die plaatsvinden in het kader van meerjarenafspraken of branche-aanpakken of gemeentelijke besparingsplannen gericht op eigen gebouwen en faciliteiten. Het kan daarbij gaan om haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, demonstratie- en marktintroductieprojecten en kennisoverdrachtsprojecten die er op zijn gericht nieuwe technieken, methodieken of systemen die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van de besparingsdoelstelling, grootschalig op de markt toegepast te krijgen.

Naast de projecten die plaatsvinden in het kader van meerjarenafspraken of branche-aanpakken, worden kennis-overdrachtsprojecten in de bestaande bouw ondersteund die voortkomen uit demonstratie- en ontwikkelingsprojecten die in voorgaande jaren zijn uitgevoerd en ondersteund door Novem.

4. Installateurs

In 1995 is er een intentieverklaring afgesloten met de branche-verenigingen van de installateurs en de adviseurs. Doel van deze verklaring is een versterkte rol van deze partijen bij het realiseren van energiebesparing. In 1997 komen die projecten in aanmerking voor subsidie die plaatsvinden in het kader van deze intentieverklaring. Het kan daarbij gaan om demonstratie- en marktintroductieprojecten en kennisoverdrachtsprojecten die er op gericht zijn nieuwe methodieken in deze branches geïmplementeerd te krijgen.

Overige beoordelingsaspecten

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project past in een aanwezig innovatie-traject van de aanvrager of van anderen;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijs(verlaging) van een voor het programma relevante techniek;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt;

  • j. de looptijd van het project.

Toelichting

Toelichting op bovengenoemde aspecten:

Ad a. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen worden ondersteund als de technische en financieel/

economische haalbaarheid voldoende zijn aangetoond.

Ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt, naast de energie-efficiency-verbetering, rekening gehouden met de te bereiken CO2-emissie-reductie.

Ad d. Onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden mede beoordeeld op basis van de stand van zaken van voorafgaand onderzoek.

Ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energie (gulden/GJ) en/of per hoeveelheid vermeden CO2-emissie (gulden/ton CO2).

Ad f. Onder het nieuwheidscriterium wordt verstaan:

  • -

    toepassing van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën.

Het betreft hier voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen.

Ad g. De ondersteuning van een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing, het herhalingspotentieel van het project of product, alsook het draagvlak van het project of product bij relevante marktpartijen.

Ad h. Bij de beoordeling van het project dient voldoende inzicht te worden verschaft met betrekking tot de kostprijs(verlaging) van de techniek of het product om de markttoepassing ten opzichte van andere technieken/pro-ducten te beoordelen.

Ad i. De ondersteuning van een project wordt mede beoordeeld op basis van de in de aanvraag opgenomen relevante kennisoverdrachtactiviteiten. Afhankelijk van het soort project, dient de aanvrager bij te dragen aan de opgenomen kennisoverdrachtactivitei-ten, bijvoorbeeld door het schrijven van een artikel voor een vakblad.

Ad j. Het project dient vóór het jaar 2000 uitgevoerd te zijn.

Aan de doelstelling van het programma Diensten kunnen met name partijen bijdragen die een structurele relatie hebben met de eindverbruikers. Hierbij gaat het vooral om energiedistributiebedrijven, adviesbureaus, installateurs, branche- of koepelorganisaties en andere intermediaire groepen. Specifiek voor de nieuwbouwkantoren kunnen ook beleggers of financiers, projectontwikkelaars en partijen die verantwoordelijk zijn voor het bouwmanagement projecten indienen.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het budget dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1997 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Diensten bedraagt f 5.650.000,-.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Diensten moeten zijn ontvangen in de periode van 8 juli 1997 tot en met 19 december 1997.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, postbus 8242, 3503 RE Utrecht

tel. 030-2393588

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma woningen 1997

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma Woningen 1997 is binnen 5 à 10 jaar een bijdrage te leveren aan de realisatie van de energie efficiency doelstelling zoals is geformuleerd in de Derde Energienota 1996. Het programma richt zich vooral op projecten t.b.v. nieuw te bouwen woningen, onderhoud en beheer van sociale huurwoningen en huishoudelijke elektrische apparatuur incl. verlichting. In 1997 komen vooral projecten in aanmerking die zijn gericht op:

  • -

    het ontwikkelen van certificatiesystemen voor warmte-terugwinapparatuur welke onderdeel vormen van een ventilatiesysteem alsook voor installateurs welke genoemde apparatuur ontwerpen, uitvoeren en onderhouden, uit te voeren door branche-organisaties;

  • -

    de marktintroductie van warmte-terugwinunits met een rendement van tenminste 90% en een kostprijs van maximaal f 500,- uit te voeren door fabrikanten;

  • -

    internationaal onderzoek m.b.t. ventilatiesystemen in de woningbouw. Het betreft een voortzetting van reeds eerder door Novem ondersteund onderzoek;

  • -

    het ontwikkelen van kwaliteitsverklaringen voor technieken welke aanvullend op de vigerende NNI-norm NEN 5128 een bijdrage leveren aan energiebesparing in nieuwbouwwoningen;

  • -

    de marktintroductie van HR++ glas met een U-waarde < 1,4 W/m2K uit te voeren door fabrikanten;

  • -

    het ontwikkelen en uitvoeren van kennisoverdrachtsactiviteiten voor en door woningkoepels in het kader van door woningbouwkoepels en rijksoverheid te maken DuBo-afspraken;

  • -

    het ontwikkelen en uitvoeren van marktintroductiecampagnes voor energiebesparende maatregelen door de doe-het-zelf-branche;

  • -

    het ontwikkelen en uitvoeren van kennisoverdrachtsactiviteiten over energiebesparing bij huishoudelijk warm water voor en door de installatiebranche;

  • -

    het ontwikkelen van nieuwe waterbesparende kranen uit te voeren door fabrikanten;

  • -

    het demonstreren en overdragen van kennis van en over hot-fill aansluitpunten;

  • -

    onderzoek en ontwikkeling van systemen die warmte terugwinnen uit warm afvoerwater;

  • -

    het ontwikkelen van gasgestookte keukenboilers als vervanging voor elektrische keukenboilers uit te voeren door fabrikanten;

  • -

    de marktintroductie en kennisoverdrachtsactiviteiten aan winkelpersoneel over het energielabel voor witgoed en/of lichtbronnen;

  • -

    de marktintroductie van woonhuisarmaturen die bij uitstek geschikt zijn voor spaarlampen of (compact) TL-lampen uit te voeren door fabrikanten;

  • -

    de marktintroductie van lichtbronnen met specifieke lichtstroom groter dan 30 lumen/Watt uit te voeren door fabrikanten;

  • -

    onderzoek naar en demonstratie van technische hulpmiddelen die het onnodig branden van woonhuisverlichting beperken;

  • -

    de ontwikkeling van een kenmerk voor huishoudelijke wasmachines en vaatwassers welke geschikt zijn voor hot-fill;

  • -

    de marktintroductie en kennisoverdracht van energie-efficiënt witgoed- en bruingoedapparatuur;

  • -

    de marktintroductie van het door Novem vastgestelde energiekwaliteitskenmerk voor energiezuinig bruingoed door fabrikanten, importeurs of winkelketens;

  • -

    onderzoek naar en uitvoering van praktijkexperimenten naar het effect van telemetrie en domotica op energiebesparing in woningen;

  • -

    onderzoek naar het effect op energiebesparing en de haalbaarheid van product geïntegreerde feedback op huishoudelijke apparaten.

Overige beoordelingsaspecten

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • e. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt;

  • f. de mate waarin het project past in een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of van anderen;

  • g. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • h. de kostprijs(verlaging) van een voor het programma relevante techniek;

  • i. de nieuwheid van het project;

  • j. de looptijd van het project.

Toelichting

Toelichting op bovengenoemde aspecten:

ad a. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast de technische en financieel/economische haalbaarheid tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen worden ondersteund als de technische en financieel/econo-mische haalbaarheid voldoende zijn aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt naast de energie-efficiency verbetering rekening gehouden met de te bereiken CO2-emissie-reductie.

ad d. De ondersteuning van een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing, het herhalingspotentieel van het project of product, alsook het maatschappelijk draagvlak van het project of product bij relevante marktpartijen.

ad e. De ondersteuning van een project wordt mede beoordeeld op basis van de in de aanvraag opgenomen relevante kennisoverdrachtsactiviteiten. Afhankelijk van het soort project dient de aanvrager bij te dragen aan de opgenomen kennis-overdrachtsactiviteiten, bijvoorbeeld door het schrijven van een artikel voor een vakblad.

ad f. Onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden mede beoordeeld op basis van de stand van zaken van voorafgaand onderzoek.

ad g. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdiensten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energie (gulden/GJ) en/of hoeveelheid vermeden CO2-emissie (gulden/ton CO2).

ad h. Bij de beoordeling van het project dient voldoende inzicht te worden verschaft met betrekking tot de kostprijs(verlaging) van de techniek of het product om de markttoepassing ten opzichte van andere technieken/producten te beoordelen.

ad i. Onder het nieuwheidscriterium wordt verstaan:

  • -

    toepassing van nieuwe danwel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën.

Het betreft hier voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen.

ad j. De looptijd van het project dient voldoende kort te zijn zodat implementatie van de projectresultaten in voldoende mate kan bijdragen aan de doelstellingen van het programma in het jaar 2000.

Voor zover niet specifiek aangeduid bij de soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen, komen ten behoeve van het leveren van een bijdrage aan de realisering van de doelstelling van het programma, vooral in aanmerking: instellingen voor onderzoek en kennisoverdracht alsmede wetenschappelijk onderwijs, apparatenindustrie, branche-organisaties, technische onderwijsinstellingen, gemeenten en woningbouwcorporaties danwel andere door de overheid gelijkwaardige toegelaten instellingen.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1997 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Woningen bedraagt f 2.200.000,-.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Woningen moeten zijn ontvangen in de periode van 8 juli tot en met 1 december 1997.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 17, 6130 AA Sittard

tel. 046 - 4202 265

Bijlage 3

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Loreen 1997

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Gemeenten hebben in de afgelopen jaren energiebeleids- en uitvoeringsplannen opgesteld. Het doel van het programma Loreen 1997 is het intensiveren van de beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering door het stimuleren en ondersteunen van energiebesparing bij de belangrijkste door de gemeente aangeduide doelgroepen van het gemeentelijk energiebeleid.

Het programma is ingedeeld in twee onderdelen:

1. Uitvoering gemeentelijk energiebeleid

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor subsidie in aanmerking komen zijn gericht op de uitvoering van het gemeentelijk energiebeleid. Hieronder vallen:

  • -

    demonstratieprojecten;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten.

Criteria waaraan deze projecten moeten voldoen zijn:

  • -

    het project moet aantoonbaar uitvoering geven aan het energiebespa-ringsbeleid van de gemeente en/of belemmerende factoren bij de uitvoering ervan wegnemen;

  • -

    het uitvoeringsplan voor dit energiebesparingsbeleid moet minstens één jaar voor het indienen van het voorstel door de gemeenteraad zijn vastgesteld;

  • -

    het project moet binnen de gemeente een voorbeeldfunctie kunnen vervullen;

  • -

    projecten gericht op de toepassing van techniek komen niet voor ondersteuning in aanmerking.

Projecten kunnen uitsluitend worden ingediend door de besturen van (deel-)gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden.

Het subsidiebedrag per project is gemaximeerd en is afhankelijk van de grootte van de gemeente. De maximale subsidie per project staat vermeld in onderstaande tabel:

Inwoneraantal (deel-)gemeente Maximum subsidie

< 10.000

f 10.000,-

10 - 50.000

f 15.000,-

50 - 100.000

f 25.000,-

100 - 400.000

f 45.000,-

> 400.000

f 75.000,-

Indien een project wordt ingediend door een gemeentelijk samenwerkingsverband is de maximale subsidie het totaal van de voor de afzonderlijke gemeenten geldende maxima, echter met een totaal maximum van f 250.000,-.

Per (deel)gemeente en per samenwerkingsverband kan één project worden ingediend, met dien verstande dat een project van een samenwerkingsverband wordt beschouwd als projecten van de afzonderlijke (deel)gemeenten uit het betreffende samenwerkingsverband.

2. Nieuwbouwwoningen

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor subsidie in aanmerking komen, zijn:

- haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten ten behoeve van mogelijke opties voor de optimale energie-infrastructuur bij (grote) bouwlocaties.

Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door gemeenten.

Voor subsidiëring komen uitsluitend projecten in aanmerking, waarvoor in 1996 een aanvraag is ingediend in het kader van het programma Warmtevoorziening 1996, welke enkel vanwege de prioriteitsstelling binnen dat programma niet zijn gehonoreerd.

De maximale subsidie per project bedraagt voor:

  • -

    haalbaarheidsprojecten f 25.000,00;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten f 20.000,00.

Overige beoordelingsaspecten

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • c. de relevantie van het project voor het algemene energiebesparingsbeleid;

  • d. de toepassingsmogelijkheden van ervaringen uit het project in de uitvoering van andere delen van het gemeentelijk energiebesparingsbeleid;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt;

  • h. de looptijd van het project;

  • i. de ondersteuning van een project wordt mede beoordeeld op de mate van betrokkenheid van de relevante doelgroepen.

Toelichting

Toelichting op bovengenoemde aspecten:

Ad a. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast de praktische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard. Demonstratieprojecten kunnen worden ondersteund als de praktische en financieel/economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

Ad g. De ondersteuning van een project wordt mede beoordeeld op de mate van kennisoverdracht over het project.

Ad h. De planning moet er op gericht zijn dat het project vóór 1 januari 1999 is afgerond.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1997 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Loreen bedraagt f 1.300.000,- voor de onderdelen 1 en 2 tezamen, met dien verstande dat voor het onderdeel 2 maximaal f 300.000,- beschikbaar is.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Loreen moeten zijn ontvangen in de periode 8 juli tot en met 15 december 1997.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE UTRECHT

Bijlage 4

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma agrarische sector 1997

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het algemene doel van het programma Agrarische Sector is de realisatie van een grotere energie-efficiëntie in de agrarische sector, met name bij de individuele agrariërs, ter ondersteuning van het overheidsbeleid om te komen tot 33% verbetering van de energie-efficiency in de periode 1995 - 2020 en een toename van het aandeel duurzaam opgewekte energie in de energievoorziening tot 10% in diezelfde periode.

Het programma Agrarische Sector geeft ondersteuning aan de totstandkoming en uitvoering van meerjarenafspraken (MJA’s) in de agrarische sector.

Het programma is ingedeeld in zes onderdelen.

1. Tender Glastuinbouw

De doelstelling van dit onderdeel is om overeenkomstig de MJA-E glastuinbouw te komen tot een energie-efficiency verbetering van 50% in de periode tussen 1980 en 2000; tevens wordt gestreefd naar een energie-efficiency verbetering van 30% voor de periode tussen 1989 en 2000. Voorts richt dit onderdeel zich binnen het kader van de MJA op de uitvoering van het Jaarplan 1997 en de nota ’Nieuwe Aanpak 1996 - 2000’ van de Stuurgroep MJA-E glastuinbouw. Belangrijke thema’s in de Nieuwe Aanpak zijn: individuele binding, integratie van energie-en milieubeleid, herstructurering, kennisoverdracht, onderzoek, ontwikkeling en demonstratie, onderwijs en scholing én warmtekracht en restwarmte.

Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen (tender). De aanvragen die aan de wettelijke voorschriften voldoen en passen binnen dit onderdeel worden beoordeeld en gerangschikt door een onafhankelijke beoordelingscommissie. De aanvragen worden gerangschikt aan de hand van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van dit programma-onderdeel en van de Meerjarenaf-spraak Energie glastuinbouw (MJA-E).

Artikel 9 van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.

Aandachtsgebied van dit onderdeel is de verbetering van de energie-efficiency in de productieglastuinbouw door het bevorderen van de toepassing van de kennis alsmede van apparaten, systemen en technieken op het gebied van energiebeheer en energiebesparende maatregelen.

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

  • A. Demonstratieprojecten met betrekking tot apparaten, systemen en/of technieken op het gebied van energiebeheer en maatregelen die zijn gericht op de gespecialiseerde productieglas-tuinbouw voor:

    • -

      klimaatregelingen;

    • -

      warmteopwekking, -hergebruik, -distributie en benutting (o.a. afval- of restwarmte van industrie, elektriciteitsopwekking en/of wkk, buffers, condensors, verwarmingsnetten, energieschermen en innovatieve ontwikkelingen);

    • -

      (centrale) CO2-voorziening en rookgasbehandelingapparatuur;

    • -

      kasomhullingen en isolatie;

    • -

      duurzame energie.

  • B. Kennisoverdrachtprojecten gericht op energiebeheer en/of energiebesparende technische maatregelen.

    Energiebeheer kan betrekking hebben op energieregistratie, bedrijfsvergelijking, het ontwikkelen en uitvoeren van energiebesparingsplannen en energiezuinige teeltwijzen (o.a. klimaatregelingen). Met kennisoverdracht over technische maatregelen worden communicatieactiviteiten bedoeld die zijn gericht op de vergroting van de kennis en het gebruik van financieel en technisch haalbare opties bij tuinders.

    Voor kennisoverdrachtprojecten geldt in het kader van dit onderdeel een subsidiepercentage van maximaal 60% van de projectkosten.

    In het kader van dit onderdeel kan voor kennisoverdrachtprojecten een subsidie van maximaal f 100.000,- per project en voor demonstratieprojecten een subsidie van maximaal f 200.000,- per project worden verleend.

2. Glastuinbouw

Evenals onderdeel 1 richt dit onderdeel zich overeenkomstig de MJA-E glastuinbouw op een energie-efficiency verbetering van 50% in de periode tussen 1980 en 2000; tevens wordt gestreefd naar een energie-efficiency verbetering van 30% voor de periode tussen 1989 en 2000.

Dit onderdeel richt zich binnen het kader van de MJA op de uitvoering van het Jaarplan 1997 en de nota ’Nieuwe Aanpak 1996 - 2000’ van de Stuurgroep MJA-E glastuinbouw. Belangrijke thema’s in de Nieuwe Aanpak zijn: individuele binding, integratie van energie- en milieubeleid, herstructurering, kennisoverdracht, onderzoek, ontwikkeling en demonstratie, onderwijs en scholing én warmtekracht en restwarmte.

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    praktijkexperimenten, kennisoverdracht-, demonstratie- en marktintroductieprojecten gericht op het wegnemen van kennishiaten bij het gebruik en de stimulering van de toepassing van nu reeds economisch en technisch haalbare apparaten, systemen en/of technieken, zoals: warmtekrachtinstallaties, warmtebuffers, rookgasbehandelingsinstallaties, condensors, ketelregelingen, klimaatregelingen, teeltsystemen, verwarmingsnetten, alternatieve kasdekken;

  • -

    onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten en praktijkexperimenten met betrekking tot financieel en/of technisch nog niet haalbare apparaten, systemen of technieken voor de toepassing van duurzame energie, restwarmte, energiezuinige(re) warmtekrachtinstallaties in combinatie met warmte-opslag en/of (centrale) CO2 voorziening, rookgasbehandeling en mogelijk aansluitende demonstratieprojecten;

  • -

    haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten en demonstratieprojecten met betrekking tot nieuwe geavanceerde energiezuinige systemen voor energievoorziening, gebruik van warmte en CO2 en vochtregulering voor toepassingen in de glastuinbouw. Als opties komen binnen het toepassingsgebied van de glastuinbouw onder meer restwarmte, CO2-opslag, warmtepompen, energie-opslag in aquifers, stort- of biogas, zuinige assimilatie-belichting en energiezuinige rassen in aanmerking.

3. Veehouderij

Dit onderdeel richt zich op de totstandkoming van één of meerdere MJA’s in de intensieve veehouderij (pluimveehouderij en varkenshouderij) en daarnaast op het afronden van de ontwikkeling van en de kennisoverdracht over een aantal significant energiebesparende apparaten, systemen en technieken voor energieregistratie en technische maatregelen in de veehouderij.

Projecten die in 1997 voor subsidie in aanmerking komen dienen een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van bovengenoemde MJA’s Daarnaast komen een beperkt aantal projecten in aanmerking die de toepassing van eerder ontwikkelde kennis op het gebied van energieregistratie, energiebesparende technieken en duurzame energiebronnen bewerkstelligen en daarmee een significante energiebesparing tot gevolg hebben.

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    haalbaarheids-, demonstratie-, kennisoverdracht- en marktintroductieprojecten op het gebied van methoden voor energiebeheer, energieregistratie en energiebesparingsplannen in de rundvee-, varkens- en pluimveehouderij.

  • -

    demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten op het terrein van automatisch regelbare natuurlijke ventilatieconcepten in de intensieve veehouderij, klimaatregeling op basis van werkelijke dierbehoeften in de intensieve veehouderij, ruimteconditionering met inzet van niet-fossiele warmte-, respectievelijk koudebronnen in varkens- en pluimveehouderij, in stalklimatisering geïntegreerde mestdroging en de inzet van duurzame bronnen voor mestverwerking en stalklimatisering.

4. Bloembollen- en bolbloementeelt

Dit onderdeel richt zich op de totstandkoming van een MJA in 1997 in de bloembollensector.

Projecten die in 1997 voor subsidie in aanmerking komen dienen een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van de bovengenoemde MJA en dienen daarnaast gericht te zijn op het afronden van de ontwikkeling van en/of de kennisoverdracht over een aantal significant energiebesparende technieken en methoden voor energieregistratie in deze sector.

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor een subsidie in aanmerking komen zijn demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten op het gebied van de mogelijkheden van energiebeheer en de toepassing van duurzame energiebronnen en energiebesparende technische maatregelen bij de teelt, preparatie, broeierij en bewaring van bloembollen en -knollen.

5. Paddestoelensector

Dit onderdeel richt zich op de totstandkoming van een MJA in 1997 in de paddestoelensector.

Projecten die in 1997 voor subsidie in aanmerking komen dienen een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van de bovengenoemde MJA en dienen daarnaast gericht te zijn op het afronden van de ontwikkeling van en/of de kennisoverdracht over een aantal significant energiebesparende technieken en methoden voor energieregistratie in deze sector.

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor een subsidie in aanmerking komen zijn demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten op het gebied van de mogelijkheden van energiebeheer en de toepassing van duurzame energiebronnen en energiebesparende technische maatregelen bij de paddestoelenteelt alsmede bij de bereiding van compost voor die paddestoelenteelt.

6. Agrarisch loonwerk

Het betreft hier een sector waar mechanisatie voor een belangrijk deel bepalend is voor het energiegebruik.

Projecten die in 1997 voor subsidie in aanmerking komen dienen een bijdrage te leveren aan de afronding van de ontwikkeling van en/of de kennisoverdracht over een aantal significant energiebesparende technieken en methoden voor energieregistratie in deze sector.

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor een subsidie in aanmerking zijn demonstratie- en kennisover-drachtprojecten op het gebied van de mogelijkheden van energiebeheer en de toepassing van duurzame energiebronnen en energiebesparende technische maatregelen bij het gebruik van landbouwtrekkers, zelfrijdende machines en trekker/werktuig-combinaties.

Overige beoordelingsaspecten

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;

  • c. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • d. de bijdrage van het project aan de realisatie van de doelstellingen van een bestaande of in voorbereiding zijnde meerjarenafspraak;

  • e. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • f. de milieuverdienste van het project;

  • g. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting

Toelichting op bovengenoemde aspecten:

Ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast de inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts voor een subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

Ad b. Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën.

Ad c. De projectkosten bij demonstratie- en marktintroductieprojecten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

Ad d. Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de MJA en de behoefte in de betreffende sector aan de resultaten.

Ad e. Een project wordt mede beoordeeld op basis van de mate waarin het toepasbaar is in de markt en de mate waarin herhalingspotentieel met betrekking tot de betreffende technologische toepassing aanwezig is.

Ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

Doelgroepen:

Aan de doelstelling van het onderdeel 1 kunnen bijdragen:

  • -

    individuele glastuinbouwbedrijven;

  • -

    voorlichtingsinstellingen en particuliere adviesbureaus;

  • -

    innovatiecentra en instellingen voor praktijk- en cursusonderwijs;

  • -

    (regionale) branche- en vakorganisaties;

  • -

    projectbureaus en -groepen

  • -

    verenigingen voor bedrijfsontwikkeling (zogenaamde ’studieclubs’);

  • -

    technische adviesbureaus;

  • -

    fabrikanten en toeleverende industrie;

  • -

    kassenbouwers en installatiebedrijven.

Projecten waarbij sprake is van een (meerjarig) samenwerkingsverband tussen tuinders en voornoemde intermediairen genieten in het kader van dit onderdeel de voorkeur.

Aan de doelstelling van onderdeel 2. kunnen met name bijdragen (intermediaire) bedrijven en organisaties binnen deze sector, zoals:

  • -

    individuele glastuinbouwbedrijven en overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties;

  • -

    instellingen en bureaus voor (praktijkgericht) onderzoek, voorlichting en praktijk- en beroepsonderwijs;

  • -

    installateurs, kassenbouwers, leveranciers en fabrikanten van bedrijfsuitrusting en kassen, alsmede van onderdelen;

  • -

    adviesbureaus.

Aan de doelstelling van de onderdelen 3 tot en met 6 kunnen met name bijdragen (intermediaire) bedrijven en organisaties binnen deze sector, zoals:

  • -

    individuele agrarische bedrijven en overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties;

  • -

    instellingen en bureaus voor (praktijkgericht) onderzoek, voorlichting en praktijk- en beroepsonderwijs;

  • -

    installateurs, stallen, kassen-, schuren- en werkplaatsbouwers, bouwers van teeltcellen en tunnels voor de paddestoelenteelt en/of geënte of doorgroeide compost, leveranciers en fabrikanten van trekkers, werktuigen, bedrijfsuitrusting en stallen;

  • -

    adviesbureaus.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1997 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Agrarische Sector bedraagt voor:

  • -

    onderdeel 1: f 1.200.000,-;

  • -

    onderdeel 2: f 1.840.000,-;

  • -

    onderdeel 3: f 175.000,-;

  • -

    onderdeel 4: f 50.000,-;

  • -

    onderdeel 5: f 100.000,-;

  • -

    onderdeel 6: f 20.000,-.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het onderdeel 1 (tender glastuinbouw) moeten zijn ontvangen in de periode van 8 juli 1997 tot en met 15 september 1997.

Aanvragen met betrekking tot de overige onderdelen van het programma Agrarische Sector moeten zijn ontvangen in de periode van 8 juli 1997 tot en met 1 december 1997.

Gedurende de periode dat voor het onderdeel 1 (Tender glastuinbouw) aanvragen kunnen worden ingediend kunnen geen aanvragen voor demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten voor de in onderdeel 1 genoemde thema’s en doelgroepen in het kader van onderdeel 2 in behandeling worden genomen.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 17, 6130 AA SITTARD, tel. 046 - 4202325

Bijlage 5

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Warmtepompen 1997

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma Warmte-pompen is het bevorderen van de toepassing van warmtepompen in de woningbouw, in utiliteitsgebouwen en in de industrie in brede zin en wel op zodanige wijze, dat daarmee maximaal wordt bijgedragen aan de besparing op het gebruik van fossiele brandstoffen.

Het programma richt zich vooral op projecten op het gebied van haalbaarheid, specifieke technologie-ontwikkeling, demonstratie en marktintroductie.

Behalve via het onderhavige programma is in sommige situaties ook ondersteuning voor de investering in warmtepompen mogelijk via het Besluit tenders industriële energiebesparing (BTIEB). De anti-cumulatiebepalingen van de onderscheiden besluiten zijn onverkort van toepassing.

1. Woningbouw

Dit onderdeel richt zich op de toepassing van warmtepompsystemen in de huishoudelijke sector en op zowel individuele als collectieve systemen. In 1997 komen vooral projecten voor subsidie in aanmerking die gericht zijn op:

  • -

    de ontwikkeling van warmtepompsystemen voor ruimteverwarming en warmtapwatervoorziening ter voorbereiding van - in samenwerking met energiedistributiebedrijven - te entameren demonstratieprojecten. Het gaat om warmtepompsystemen voor de specifieke Nederlandse markt;

  • -

    het uitvoeren van haalbaarheidsstudies naar warmtepomptoepassingen in nieuwbouw en bestaande woning-bouw, aansluitend op reeds bestaande kennis of lopende haalbaarheidsstudies naar andere warmtevoorzienings-opties;

  • -

    het ontwikkelen en demonstreren van (retrofit) warmtepompsystemen ten behoeve van warmtapwaterbereiding om te komen tot een marktrijp product, aansluitend op reeds bestaande ontwikkelingen;

  • -

    kennisoverdrachtsprojecten;

  • -

    voorbeeld-projecten;

  • -

    marktintroductieprojecten.

2. Utiliteitsgebouwen

Dit onderdeel richt zich op de toepassing van warmtepompsystemen in de sector utiliteitsgebouwen in zowel individuele als collectieve systemen. De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    kennisoverdrachtsprojecten;

  • -

    haalbaarheidsonderzoeken;

  • -

    voorbeeld-projecten;

  • -

    marktintroductieprojecten.

Toepassingsgebieden waar de eerste voorkeur naar uitgaat zijn kantoorgebouwen, zorginstellingen, zwembaden en hotels.

3. Industrie

De voornaamste soorten projecten die in 1997 voor subsidie in aanmerking komen zijn respectievelijk haalbaarheidsstudies en kennisoverdrachtprojecten die de toepassing van warmtepompen in de juiste context in een industrieel proces aantonen en de basis vormen voor investeringsbeslissingen respectievelijk verdere marktintroductie.

De voornaamste soorten toepassingen waar de ondersteuning zich op richt zijn:

Unit operations:

  • -

    indampen en drogen; destilleren; gecombineerde koeling en verwarming; inter-unit-toepassingen en procesintegratie;

Milieutechnologieën:

  • -

    koeling met grondwater; slibverwerking; geuremissies;

Dit met name voor toepassing in de sectoren voedings- en genotmiddelenindustrie, papier, textiel, chemie, keramiek en de agrarische sector, waaronder de glastuinbouw.

Overige beoordelingsaspecten

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project past in een aanwezig innovatietraject;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstelling van het programma;

  • f. de mate van betrokkenheid van de apparatenbouwende industrie (aanbodzijde) en/of organisaties aan de gebruikerszijde;

  • g. de mate waarin het project reproduceerbaar is en de mate waarin de resultaten van het project tot verdere toepassing in de markt kunnen leiden;

  • h. de mate waarin kennisoverdracht plaatsvindt;

  • i. bij haalbaarheidsprojecten voor de industrie: de mate waarin in de haalbaarheidsstudie tevens aandacht wordt besteed aan de totale energiehuishouding in het bedrijf en aan procesinte-gratie.

Toelichting

Toelichting op bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/

economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin CO2-emissie wordt vermeden (ton/jaar)

  • -

    de mate waarin emissies van andere milieuschadelijke stoffen worden gereduceerd of voorkomen. Voorkeur hebben warmtepomp-toepassingen met natuurlijke koudemiddelen, zoals propaan/butaan, ammoniak en luchtcycli. Gelet op de samenhang tussen CO2-emissie en energieverbruik, geldt met name voor marktintroductieprojecten dat de beoogde warmtepomp een voldoende hoge efficiency dient te hebben (Primary Energy Ratio (PER) groter of gelijk aan 1,2).

ad d. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door aanvrager of door anderen gegenereerde kennis en dat doublures worden vermeden.

ad e. Met name bij demonstratie- en marktintroductieprojecten worden de projectkosten getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ) en per hoeveelheid vermeden CO2-emissie (gulden/ton CO2);

ad f. Bij de introductie van nieuwe technieken is het van belang dat er in een vroeg stadium betrokkenheid is van de aanbodzijde (fabrikanten, leveranciers, ontwerpers en installateurs) en gebruikerszijde. De voorkeur wordt dan ook gegeven aan projecten met een wezenlijke betrokkenheid van deze organisaties, zowel inhoudelijk als financieel;

ad g. Het project wordt mede beoordeeld op basis van de mate waarin de resultaten van een dergelijk project toepasbaar zijn in de markt en de mate waarin herhalingspotentieel voor de betreffende technologische toepassing bestaat.

Aan de doelstellingen van het programma kunnen met name bijdragen:

  • *

    energiedistributiebedrijven;

  • *

    fabrikanten van warmtepompen;

  • *

    fabrikanten van componenten van warmtepompsystemen;

  • *

    gebouweigenaren/-beheerders;

  • *

    woningbouwcorporaties;

  • *

    projectontwikkelaars;

  • *

    installateurs en architectenbureaus;

  • *

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1997 ontvangen aanvragen voor het programma Warmtepompen bedraagt f 2.300.000,-.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Warmtepompen moeten zijn ontvangen in de periode 8 juli tot en met 1 december 1997.

Nadere informatie is te verkrijgen bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE UTRECHT,

tel.: 030-2393493

Bijlage 6

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Warmtevoorziening 1997

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De doelstellingen van het programma Warmtevoorziening zijn (a) het ondersteunen van gemeenten op Vinexloca-ties en grote stadsuitbreidingen om te komen tot een optimale energie-infrastructuur, en (b) het bewerkstelligen van een zo volledig mogelijke benutting van laagwaardige warmte die vrijkomt bij de opwekking van elektriciteit (W/K, AVI’s en centraal opgestelde warmtepompen) en andere thermische processen, ten behoeve van ruimteconditionering (verwarming, koeling) en warm tapwater, via collectieve laag temperatuur voorzieningen.

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn:

  • 1. haalbaarheidsstudies naar mogelijke opties voor de optimale energie-infrastructuur op Vinexlocaties of bij grote stadsuitbreidingen, met een maximale subsidie van f 25.000 per studie;

  • 2. haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op nadere uitwerking van facetten, knelpunten en/of de begeleiding van de implementatie van energiebeleid, naar aanleiding van in eerdere haalbaarheidsstudies aangetoonde concepten, die implementatie van een EP = 1,0 of lager bevorderen. De subsidie be-draagt maximaal f 25.000 per project;

  • 3. haalbaarheidsstudies, praktijkexperimenten en demonstratieprojecten, gebaseerd op restwarmtebenutting, zonneverwarmingsinstallatie of aangepaste HR-ketel in combinatie met laag temperatuur systemen ten behoeve van ruimteverwarming, met behoud van het huidig comfortniveau. Onder een laag temperatuur systeem wordt hierbij verstaan een systeem, waarvan de aanvoertemperatuur maximaal 700C en de retourtemperatuur 400C of lager bedraagt;

  • 4. haalbaarheidsstudies voor, en praktijkexperimenten met nieuwe verbindingstechnieken, respectievelijk het toepassen van niet-conventionele leidingmaterialen voor het aansluiten van woningen op een warmtedistributienet of secundair distributienet. Onder aansluiting wordt verstaan de verbinding tussen het secundair distributienet en het afleverpunt in de woning. Onder secundair distributienet wordt het leidingnet verstaan tussen het warmteoverdrachtstation resp. onderstation, en woningaansluiting;

  • 5. praktijkexperimenten met huishoudelijke apparatuur, waar warmte uit een WD-net wordt ingezet als vervanger van elektriciteit of aardgas.

Overige beoordelingsaspecten

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project voor zover van toepassing;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project reproduceerbaar is en de mate waarin verwacht mag worden dat de resultaten van het project indien positief tot verdere verbreiding van de techniek zullen leiden.

Toelichting

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

ad a. De haalbaarheid van de projecten moet afdoende zijn aangetoond. Voor beoordeling van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin CO2-emissie wordt vermeden (ton/jaar);

  • -

    de mate waarin emissies van andere milieu-schadelijke stoffen wordt gereduceerd;

ad d. Een schatting dient te worden gemaakt van de uiteindelijk bereikbare penetratie van een maatregel, met de daarbij behorende mogelijke energiebesparing. Voorts worden in aanmerking genomen eventuele andere belemmerende factoren die aanwezig zijn, zelfs als het project als zodanig tot een positief resultaat leidt.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen gemeenten, leveranciers van apparaten, energiedistributiebedrijven, adviesbureaus of een combinatie hiervan.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1997 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Warmtevoorziening bedraagt f 2.100.000,-.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Warmtevoorziening moeten zijn ontvangen in de periode van 8 juli tot en met 1 december 1997.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, postbus 17, 6130 AA Sittard, tel. 046 - 4202302

Naar boven