Bijlage 1. Overzicht van de eindtermen Criminaliteit en rechtsstaat voor vwo, vanaf
het schooljaar 1998/1999
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
NB: Kandidaten dienen de eindtermen te kunnen toepassen bij het analyseren en verklaren
van gegeven contexten en vraagstukken op het gebied van criminaliteit en rechtsstaat.
Bovendien dienen kandidaten over de verschillende aspecten van dit onderwerp een eigen
standpunt te kunnen formuleren op basis van vakspecifieke argumenten.
B. Politiek-juridische aspecten
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
1. Kandidaten kunnen aanpak van criminaliteit en strafbaarstelling door de staat
in verband brengen met de beginselen van de rechtsstaat.
1.1. Kandidaten kunnen de beginselen van de rechtsstaat herkennen in gegeven contexten
die te maken hebben met het bestrijden van criminaliteit.
1.2. Kandidaten kunnen aan de hand van het principe van de machtenscheiding omschrijven
op welke wijze de staat is betrokken bij het voork¢men en bestrijden van criminaliteit.
1.2.1. Kandidaten kunnen spanningsverhoudingen herkennen die er bij de aanpak van
criminaliteit bestaan tussen de taken en bevoegdheden van verschillende staatsorganen
en kunnen deze spanningsverhoudingen in verband brengen met de beginselen van de rechtsstaat.
1.3. Kandidaten kunnen in gegeven contexten de beginselen van de rechtsstaat herkennen
in bepalingen van het Nederlandse straf- en strafprocesrecht.
2. Kandidaten kunnen aan de hand van gegeven contexten hun standpunt beargumenteren
over de zin en de mogelijke effecten van (bepaalde) straffen.
2.1. Kandidaten kunnen kenmerken van de verschillende straffen en maatregelen herkennen.
2.2. Kandidaten kunnen uitleggen wanneer er sprake is van strafbaarheid van gedrag
en dit in contexten herkennen.
2.3. Kandidaten kunnen verschillende theorieën en opvattingen over straffen onderscheiden
en deze herkennen in discussies over doel en zin van straffen.
2.4. Kandidaten kunnen verschillende doelen en functies van straffen onderscheiden
en kunnen globaal beschrijven welke veranderingen hierin zich in de loop van de tijd
hebben voorgedaan.
2.5. Kandidaten kunnen verklaren welke veranderingen hebben plaatsgevonden in opvattingen
over de positie van het slachtoffer in het strafrecht.
3. Kandidaten kunnen aangeven op welke wijze de politie, het openbaar ministerie
en de rechterlijke macht betrokken zijn bij het voorkomen en bestrijden van criminaliteit
en kunnen uitleggen welke dilemma's kunnen ontstaan bij de uitvoering van hun taken.
3.1. Kandidaten kunnen de drie hoofdtaken van de politie noemen.
3.2. Kandidaten kunnen bevoegdheden van de politie herkennen bij de opsporing van
strafbare feiten en uitleggen waarom deze bevoegdheden beperkt zijn en hoe deze beperkingen
de bestrijding van de criminaliteit kunnen bemoeilijken.
3.3. Kandidaten kunnen taken en werkwijze van het Openbaar Ministerie omschrijven,
in (actuele) voorbeelden herkennen en uitleggen welke overwegingen een rol spelen
bij het wel of niet vervolgen van strafbare feiten.
3.4. Kandidaten kunnen uitleggen op welke wijze de rechterlijke macht is georganiseerd.
4. Kandidaten kunnen een strafproces analyseren en daarbij kunnen zij de principes
van het Wetboek van Strafvordering en de rechtsstaat herkennen.
4.1. Kandidaten kunnen in voorbeelden de functies en de onderlinge relatie van de
verschillende actoren bij een strafproces herkennen en uitleggen op welke wijze de
organisatie van het strafproces een eerlijk proces bevordert.
4.2. Kandidaten kunnen in voorbeelden de rechten van een verdachte herkennen en kunnen
uitleggen dat deze rechten opsporing en vervolging van strafbare feiten kunnen bemoeilijken
en op gespannen voet kunnen staan met de belangen van het slachtoffer.
4.3. Kandidaten kunnen de taken en werkwijze van de reclassering omschrijven.
4.4. Kandidaten kunnen de Nederlandse rechtspraak vergelijken met juryrechtspraak.
5. Kandidaten kunnen voor- en nadelen noemen van verschillende soorten beleids(maatregelen)
ten aanzien van de aanpak van criminaliteit.
5.1. Kandidaten kunnen verschillende soorten repressieve en preventieve beleidsmaatregelen
omschrijven bij de aanpak verschillende vormen van criminaliteit.
5.2. Kandidaten kunnen voor een gegeven voorbeeld van criminaliteit beargumenteren
welke soorten van preventieve maatregelen genomen kunnen worden door de overheid,
maatschappelijke organisaties en de individuele burger.
5.3. Kandidaten kunnen voorbeelden geven van internationale invloed op het beleid
en regelgeving over criminaliteit.
6. Kandidaten kunnen standpunten van politieke partijen over criminaliteitsbestrijding
herkennen en deze in verband brengen met de politieke stromingen.
C. Sociaal-economische aspecten
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
1. Kandidaten kunnen uitleggen dat de positie van groepen in de samenleving van invloed
kan zijn op de vorm van crimineel gedrag en ook op de wijze waarop politie en justitie
daarop reageren.
1.1. Kandidaten kunnen het verschijnsel criminaliteit in verband brengen met maatschappelijke
ongelijkheid.
1.2. Kandidaten kunnen verklaren waarom maatschappelijke categorieën of groepen verschillen
in de vorm en mate van criminaliteit.
1.3. Kandidaten kunnen aan de hand van voorbeelden uitleggen dat er sprake is van
keuzes in de opsporing, het vervolgen, het bepalen van de strafmaat en het ten uitvoer
leggen van straffen.
2. Kandidaten kunnen de toename van criminaliteit en de verschillende vormen van
misdaadbestrijding in verband brengen met maatschappelijke ontwikkelingen.
3. Kandidaten kunnen aan de hand van (actuele) voorbeelden uitleggen welke gevolgen
criminaliteit heeft voor burger en samenleving.
4. Kandidaten kunnen de opkomst van de georganiseerde misdaad verklaren en uitleggen
op welke manieren deze bestreden kan worden.
5. Kandidaten kunnen beschrijven op welke wijze burgers, bedrijven en maatschappelijke
groeperingen of instellingen zijn betrokken bij het verschijnsel criminaliteit.
5.1. Kandidaten kunnen manieren beschrijven waarop burgers en bedrijven proberen
criminaliteit te voorkomen en kunnen hierbij kanttekeningen plaatsen.
5.2. Kandidaten kunnen van verschillende maatschappelijke organisaties die betrokken
zijn bij criminaliteit en strafrechtspraak de doelen en achterban noemen.
D. Sociaal-culturele aspecten
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
1. Kandidaten kunnen uitleggen wat de betekenis is van rechtsregels voor de samenleving.
1.1. Kandidaten kunnen een onderscheid maken tussen rechtsregels en andere regels
of normen en deze in voorbeelden herkennen.
1.2. Kandidaten kunnen uitleggen wat de betekenis is van rechtsregels voor de samenleving
en kunnen aan de hand van voorbeelden uitleggen dat recht en rechtspraak voortdurend
veranderen.
2. Kandidaten kunnen uitleggen dat criminaliteit een relatief begrip is.
3. Kandidaten kunnen uitleggen hoe beeldvorming over criminaliteit en criminelen
ontstaat.
4. Kandidaten kunnen verschillende theorieën en visies toepassen bij het geven van
verklaringen over het ontstaan of de toename van (een gegeven vorm van) criminaliteit
en kunnen kanttekeningen plaatsen bij deze theorieën.
4.1. Kandidaten kunnen verschillende theorieën en visies ter verklaring van criminaliteit
herkennen en deze aan de hand van voorbeelden toelichten.
4.2. Kandidaten kunnen kanttekeningen plaatsen bij de verschillende theorieën en
visies ter verklaring van criminaliteit.
4.3. Kandidaten kunnen achtergrondkenmerken van groepen gedetineerden in verband
brengen met de verschillende theorieën en visies over oorzaken van criminaliteit.
4.4. Kandidaten kunnen voor een gegeven voorbeeld van crimineel gedrag beargumenteren
welke vorm van aanpak volgens hen geschikt is.