Wet van 21 februari 1997, houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen
en het Wetboek van Strafvordering in verband met de volledige wederzijdse erkenning
van goedkeuringen van randapparatuur en van apparatuur voor satellietgrondstations
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op richtlijn nr. 91/263/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1991, inzake de onderlinge
aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie
en de onderlinge erkenning van de conformiteit van de apparatuur (PbEG L 128), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 93/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1993, tot wijziging van de
richtlijnen 87/404/EEG (drukvaten van eenvoudige vorm), 88/378/EEG (veiligheid van speelgoed), 89/106/EEG (voor de bouw bestemde produkten), 89/336/EEG (elektromagnetische compatibiliteit), 89/392/EEG (machines), 89/686/EEG (persoonlijke beschermingsmiddelen), 90/384/EEG (niet-automatische weegwerktuigen), 90/385/EEG (actieve implanteerbare medische hulpmiddelen), 90/396/EEG (gastoestellen), 91/263/EEG (eindapparatuur voor telecommunicatie), 92/42/EEG (nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels) en 73/23/EEG (elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen) (PbEG L 220), en zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 93/97/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 oktober 1993, houdende aanvulling
van richtlijn 91/263/EEG wat de apparatuur voor satellietgrondstations betreft (PbEG L 290), alsmede gelet op richtlijn nr. 94/46/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 oktober 1994, tot wijziging
van richtlijn 88/301/EEG en richtlijn 90/388/EEG met name met betrekking tot satellietcommunicatie (PbEG L 268), noodzakelijk is de Wet op de telecommunicatievoorzieningen aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: