De heffing van omzetbelasting ten aanzien van artotheken en instellingen voor kunstuitleen

[Regeling vervallen per 15-07-2007.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-1997 t/m 14-07-2007

De heffing van omzetbelasting ten aanzien van artotheken en instellingen voor kunstuitleen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

§ 1. Inleiding

[Regeling vervallen per 15-07-2007]

Met de bedoeling de verspreiding van hedendaagse beeldende kunstwerken onder een zo groot mogelijk publiek te realiseren en daarmee bij te dragen aan de inkomsten van beeldend kunstenaars, worden door instellingen voor kunstuitleen van kunstenaars werken verworven teneinde deze tegen vergoeding – in het algemeen op basis van abonnement – uit te lenen. Indien gewenst, en de uitlening zal daar in het algemeen ook op zijn gericht, kan de abonnementhouder het kunstwerk ook kopen, al dan niet op termijn. In verband daarmee wordt de abonnementhouder veelal de gelegenheid geboden om een bepaald percentage van het abonnementsgeld op te sparen en als spaartegoed aan te wenden om de bij aankoop van een kunstwerk verschuldigde koopsom te voldoen. Als de abonnementhouder ertoe besluit een kunstwerk te kopen, wordt de koopsom alsdan voor zover mogelijk van zijn spaartegoed afgeboekt en behoeft hij slechts het eventuele restant bij te betalen. Het spaartegoed wordt overigens meestal niet terugbetaald, als de abonnementhouder niet tot aankoop van een kunstwerk overgaat.

Ten aanzien van vorenbedoelde activiteiten geldt, dat zij op de navolgende wijze in de heffing van omzetbelasting betrokken dienen te worden. Eenzelfde gedragslijn kan gevolgd worden ten aanzien van artotheken en instellingen die op commerciële basis kunstwerken plegen uit te lenen.

§ 2. Verhuur of uitlening van kunstwerken

[Regeling vervallen per 15-07-2007]

Op grond van post a 29 van Tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet), zijn leveringen van kunstvoorwerpen die geleverd worden door de maker (de kunstenaar) of diens rechtverkrijgende onder algemene titel, onderworpen aan het verlaagde tarief. Het ontmoet geen bezwaar dat dit tarief ook wordt toegepast als kunstvoorwerpen door de kunstenaar worden verhuurd of anderszins tegen vergoeding ter beschikking worden gesteld.

Het verlaagde tarief is niet van toepassing, als kunstwerken worden verhuurd of uitgeleend door een ander dan de kunstenaar die het desbetreffende kunstwerk vervaardigd heeft. De uitlening van kunstwerken door instellingen voor kunstuitleen is derhalve onderworpen aan het algemene tarief.

§ 3. Heffing van omzetbelasting over spaartegoeden

[Regeling vervallen per 15-07-2007]

Ingeval een kunstwerk wordt uitgeleend, is in beginsel omzetbelasting verschuldigd over het totale abonnementsgeld. Het ontmoet bij uitlening door een instelling voor kunstuitleen echter geen bezwaar, dat geen omzetbelasting geheven wordt over het gedeelte van het abonnementsgeld dat de abonnementhouder op de in § 1 beschreven wijze kan aanwenden om de bij aankoop van een kunstwerk verschuldigde koopsom te voldoen. De aldus buiten de heffing gebleven bedragen (spaartegoeden) dienen alsdan op het tijdstip waarop zij tot aankoop van een kunstwerk worden aangewend, gerekend te worden tot de vergoeding waarover ter zake van de desbetreffende levering omzetbelasting verschuldigd is.

§ 4. Levering van uitgeleende kunstwerken

[Regeling vervallen per 15-07-2007]

Kunstwerken die na een periode van verhuur of uitlening worden verkocht, komen niet voor toepassing van de marge-regeling in aanmerking, aangezien zij bij de instelling voor kunstuitleen als bedrijfsmiddel zijn gebruikt. Teneinde te voorkomen dat kunstwerken die via instellingen voor kunstuitleen worden verkocht dientengevolge zwaarder belast zouden worden dan kunstwerken welke via de reguliere kunsthandel worden verkocht en waarop de marge-regeling kan worden toegepast, wordt evenwel goedgekeurd dat instellingen voor kunstuitleen bij aan- en verkoop van kunstwerken welke rechtstreeks van de kunstenaar of diens rechtverkrijgende onder algemene titel verkregen zijn, als volgt handelen.

  • Bij de aankoop van het kunstwerk wordt de omzetbelasting in aftrek gebracht welke op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur in rekening is gebracht.

  • Bij de levering van het kunstwerk wordt naar het verlaagde tarief omzetbelasting voldaan over het gedeelte van de verkoopprijs dat overeenkomt met de inkoopprijs (exclusief omzetbelasting). In wezen wordt daarmee de aftrek van voorbelasting ongedaan gemaakt. Evenbedoelde belasting behoeft dan ook niet voldaan te worden, als kan worden aangetoond dat bij de aankoop geen omzetbelasting in aftrek is gebracht.

  • Bij de levering van het kunstwerk wordt voorts naar het algemene tarief omzetbelasting voldaan over het bedrag waarmee de verkoopprijs de inkoopprijs (exclusief omzetbelasting) te boven gaat.

Ingeval gebruik gemaakt is van de hiervoor (onder § 3) vermelde goedkeuring om spaartegoeden niet te betrekken in de heffing van omzetbelasting over de abonnementsgelden, dient het spaartegoed dat bij de aankoop van het kunstwerk door de koper wordt aangewend tot de in aanmerking te nemen verkoopprijs gerekend te worden. Aan de goedkeuring is voorts de voorwaarde verbonden, dat het kunstwerk administratief van inkoop tot verkoop gevolgd kan worden en dat de inkoopprijs van het kunstwerk kan worden aangetoond aan de hand van boeken en bescheiden. Indien ter zake van de levering een factuur wordt uitgereikt, mag de omzetbelasting niet afzonderlijk op de factuur worden vermeld.

Instellingen die niet aan vorenbedoelde voorwaarden voldoen – bijvoorbeeld door een factuur uit te reiken waarop de omzetbelasting is vermeld –, zijn bij verkoop van uitgeleende kunstvoorwerpen over de gehele verkoopprijs omzetbelasting verschuldigd naar het algemene tarief casu quo het nultarief. De spaartegoeden die bij de heffing van de omzetbelasting over de abonnementsgelden buiten aanmerking gebleven zijn (zie § 3) dienen ook dan, voor zover zij bij de aankoop van een kunstwerk worden aangewend, tot de verkoopprijs gerekend te worden.

Het vorenstaande kan ook worden toegepast in gevallen waarin het kunstwerk door de kunstenaar enige tijd tegen vergoeding ter beschikking is gesteld. Evenbedoelde omstandigheid staat noch aan toepassing van het verlaagde tarief op de levering door de kunstenaar, noch aan toepassing van bovenstaande regeling op de verkoop in de weg.

§ 5. Vervaardiging van kunstwerken in opdracht van een instelling voor kunstuitleen

[Regeling vervallen per 15-07-2007]

Ingeval een kunstwerk wordt vervaardigd in opdracht van een instelling voor kunstuitleen, kan ter zake van de vervaardiging door de kunstenaar worden volstaan met heffing van omzetbelasting naar het verlaagde tarief. Het kunstwerk kan met toepassing van de regeling van § 4 worden verkocht, mits aan de daarbij behorende voorwaarden wordt voldaan. Daarbij kan de inkoopprijs worden gesteld op de door de kunstenaar in rekening gebrachte vervaardigingskosten exclusief omzetbelasting.

Het verlaagde tarief is niet van toepassing, indien en voor zover door de instelling aan anderen dan de kunstenaar opdracht wordt gegeven het ontwerp van de kunstenaar geheel of gedeeltelijk uit te voeren. De desbetreffende vergoedingen kunnen ook niet worden gerekend tot de inkoopprijs die bij toepassing van de regeling van § 4 in aanmerking genomen dient te worden.

§ 6. Overgangsbepaling

[Regeling vervallen per 15-07-2007]

Met betrekking tot de spaartegoeden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn opgebouwd geldt, dat deze veelal reeds in de heffing van omzetbelasting betrokken zijn op het tijdstip waarop zij zijn ontvangen. Op grond van de regeling van § 4 worden deze spaartegoeden op het tijdstip waarop zij worden aangewend, opnieuw in de heffing betrokken. Teneinde dubbele heffing te voorkomen, kan aan instellingen van kunstuitleen op verzoek teruggaaf worden verleend van de omzetbelasting welke in een eerder stadium over de op de datum van inwerkingtreding van dit besluit aanwezige spaartegoeden geheven is, mits het verzoek uiterlijk 6 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit schriftelijk wordt ingediend en de aanspraak op de teruggaaf ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond.

Bij de toepassing van § 4 moeten de spaartegoeden waarover teruggaaf is verleend, voor zover zij bij de aankoop van een kunstwerk worden aangewend, tot de verkoopprijs gerekend worden.

§ 7. Ondernemerschap van kunstenaars

[Regeling vervallen per 15-07-2007]

Met betrekking tot het aanmerken van kunstenaars als ondernemer voor de omzetbelasting wordt opgemerkt, dat in het algemeen sprake is van ondernemerschap wanneer met de activiteit als kunstenaar regelmatig omzet wordt gemaakt, ook als deze relatief laag is en/of over een reeks van jaren een onregelmatig patroon vertoont. Met name bij startende kunstenaars zal de omzet vaak zeer laag of zelfs nihil kunnen zijn. In die gevallen zullen andere omstandigheden mogelijk een indicatie over het (beginnend) ondernemerschap kunnen geven, zoals een afgeronde beroepsopleiding tot kunstenaar, het voorhanden zijn van een atelier en/of investeringen in andere productiemiddelen, het lidmaatschap van kunstenaarsvereniging en/of -organisaties, of het vallen onder een of andere subsidieregeling of regeling voor inkomenssteun vanwege het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan kunstenaars die een eigen zelfstandige beroepspraktijk opbouwen.

Ingeval een kunstenaar op de voet van artikel 25, lid 3, van de wet is ontheven van administratieve verplichtingen, ontneemt deze omstandigheid hem niet de kwaliteit van ondernemer. Evenmin doet die omstandigheid af aan de toepasselijkheid van de regeling van § 4, met dien verstande dat de betrokken kunstenaar geen omzetbelasting mag factureren, zodat de instelling voor kunstuitleen bij de aankoop van het kunstwerk geen omzetbelasting in aftrek kan brengen en bij verkoop van het kunstwerk kan volstaan met voldoening van omzetbelasting over het verschil tussen verkoopprijs en inkoopprijs (de winstmarge).

§ 8. Slotbepaling en inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 15-07-2007]

§ 3.6 van het Voorschrift Tabel I, post a 29, wordt ingetrokken.

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1997.

Teneinde tegemoet te komen aan het probleem dat de abonnementstarieven veelal niet op korte termijn kunnen worden aangepast, wordt goedgekeurd dat het verlaagde tarief op de uitlening van kunstwerken door instellingen voor kunstuitleen tot 1 juli 1997 van toepassing blijft.

Naar boven