Regeling subsidiëring Extra Impuls natuur- en milieu-educatie

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Regeling subsidiëring Extra Impuls natuur- en milieu-educatie

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Verkeer en Waterstaat, voor Ontwikkelingssamenwerking, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

Mede gelet op artikel 13 van het Verdrag inzake biologische diversiteit, met bijlagen, Rio de Janeiro, 5 juni 1992 (Trb. 1992, 164 en 1993, 54);

Besluit:

1. Definitiebepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

    minister:

    minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

    stichting:

    Stichting Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling;

    instelling:

    rechtspersoon zonder winstoogmerk die zijn domicilie in Nederland heeft;

    project:

    tijdelijke activiteit, uitgevoerd door een instelling, met een start- en einddatum, waarvan de looptijd uiterlijk 31 juli 2000 eindigt;

    aanvrager:

    instelling die op grond van deze regeling een aanvraag tot subsidieverlening indient of heeft ingediend;

    stuurgroep:

    stuurgroep als bedoeld in artikel 2;

    Extra Impuls:

    Extra Impuls als bedoeld in het Kaderplan Natuur- en Milieu-educatie (Kamerstukken II, 1993-1994, 20487, nr. 13).

  • 2 In deze regeling worden onder subsidiabele kosten verstaan kosten voortvloeiende uit een project, onder aftrek van de uit een project voortvloeiende opbrengsten.

2. Algemene bepalingen

Artikel 2

Er is een stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Verkeer en Waterstaat, voor Ontwikkelingssamenwerking, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, die is belast met de interdepartementale coördinatie van aanvragen voor subsidie die op grond van deze regeling worden ingediend.

Artikel 3

  • 1 De minister stelt in de periode van 1996 tot en met 1999 jaarlijks subsidieplafonds vast voor de onderscheiden categorieën van subsidies, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 2 Voor themaprojecten, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder c, stelt de minister bij nader besluit vast:

    • a. het thema waarvoor een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend;

    • b. de periode waarin een aanvraag kan worden ingediend, en

    • c. onverminderd het vierde lid en artikel 11, de beoordelingsmaatstaven.

  • 4 De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid.

Artikel 4

  • 1 Voor subsidieverlening op grond van deze regeling komen uitsluitend in aanmerking projecten die duurzaam bijdragen aan een vernieuwing en kwaliteitsverbetering van natuur- en milieu-educatie, doordat zij:

    • a. de structurele inbedding van natuur- en milieu-educatie in het onderwijs of de ontwikkeling en implementatie van buitenschoolse natuur- en milieu-educatie versterken;

    • b. doorwerking hebben in die zin, dat zij niet slechts dienen voor eigen gebruik, maar breed kunnen worden toegepast en daarom verspreiding verdienen;

    • c. door samenwerking de betrokkenheid en de participatie van zoveel mogelijk actoren bij natuur- en milieu-educatie stimuleren; en

    • d. duidelijk toetsbare doelen en resultaten bevatten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt uitsluitend subsidie verleend ten behoeve van:

    • a. onderwijsprojecten: projecten gericht op de structurele inpassing, kwaliteitsverbetering en inhoudelijke vernieuwing van natuur- en milieu-educatie in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • b. doorloopprojecten: projecten met een looptijd van meer dan twaalf maanden, waarvoor in 1997 subsidie is verleend, of

    • c. themaprojecten.

Artikel 5

Voor subsidieverlening komen niet in aanmerking projecten die niet uiterlijk 31 juli 2000 kunnen zijn uitgevoerd.

Artikel 6

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking kosten die tijdens de looptijd van een project worden gemaakt.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten van een project, met dien verstande dat de subsidiabele kosten ten minste € 68.067,03 per project bedragen.

  • 3 In bijzondere gevallen kan de minister afwijken van het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 7

Voor subsidieverlening komen niet in aanmerking:

  • a. de kosten waarvoor uit andere hoofde uit ’s Rijks kas subsidie is verleend;

  • b. exploitatiekosten, kosten van regulier onderhoud en beheer daaronder begrepen;

  • c. overige kosten als gevolg van kapitaals- en inkomensverliezen;

  • d. accountantskosten;

  • e. kosten verbonden aan de inzet van overheidspersoneel; en

  • f. de door de instelling verrekenbare BTW.

3. De aanvraag

Artikel 8

  • 1 Aanvragen tot subsidieverlening worden gericht aan de minister en ingediend bij de directeur van de stichting.

  • 2 Instellingen kunnen aanvragen tot subsidieverlening voor de categorieën onderwijsprojecten en doorloopprojecten, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a onderscheidenlijk b, indienen jaarlijks van 1 juli tot en met 31 augustus voorafgaand aan het jaar waarin het project, blijkens de tijdsplanning, bedoeld in het derde lid, onder c, begint of doorloopt.

  • 3 De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. een begroting;

    • b. een werkplan;

    • c. een tijdsplanning, die in ieder geval een begin- en een einddatum van het project bevat.

  • 4 De minister kan nadere eisen stellen aan de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en met betrekking tot de stukken, bedoeld in het derde lid.

Artikel 10

Het werkplan, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, bevat:

  • a. een beschrijving van de werkzaamheden en de activiteiten die door de instelling zullen worden verricht voor de uitvoering van het project waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b. een beschrijving van de doelstellingen die met het project worden nagestreefd;

  • c. een duidelijke samenvatting van de onderwerpen, bedoeld in de onderdelen a en b.

Artikel 11

De stuurgroep rangschikt de aanvragen die voor een subsidie in aanmerking komen zodanig dat een project hoger gerangschikt wordt naarmate een project meer bijdraagt aan een duurzame vernieuwing en kwaliteitsverbetering van natuur- en milieu-educatie.

6. Voorschriften

Artikel 14

De instelling doet vooraf mededeling aan de minister van:

  • a. elke wijziging in de begroting die voor meer dan 10% afwijkt van een begrotingspost;

  • b. aanzienlijke afwijkingen van het werkplan bij de uitvoering van de activiteiten of werkzaamheden.

7. Vaststelling van de subsidie

Artikel 15

  • 1 Binnen vier maanden na afloop van een project dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een afrekening in bij de minister.

  • 2 De afrekening bevat:

    • a. de baten en de lasten volgens de begroting;

    • b. de staat van werkelijke baten en lasten;

    • c. een toelichting op de staat van werkelijke baten en lasten, bedoeld onder b, waarin in ieder geval die posten worden toegelicht, die meer dan 10% afwijken ten opzichte van de begrotingspost.

Artikel 16

  • 1 De afrekening, bedoeld in artikel 15, is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Indien de verklaring, bedoeld in het eerste lid, geen goedkeurende strekking heeft, verschaft de instelling hieromtrent een nadere toelichting.

  • 3 De accountant, bedoeld in het eerste lid, rapporteert tevens omtrent de naleving van het bij of krachtens deze regeling bepaalde.

  • 4 De minister kan een accountantsprotocol voorschrijven voor de verklaring, bedoeld in het tweede lid, en voor de rapportage, bedoeld in het derde lid.

Artikel 17

  • 1 Gelijktijdig met de afrekening dient de instelling een verslag in omtrent het verloop, de uitvoering en de resultaten van de activiteiten en de werkzaamheden, genoemd in het werkplan, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b.

  • 2 De minister kan nadere regels stellen met betrekking tot het verslag, bedoeld in het eerste lid, en met betrekking tot de afrekening, bedoeld in artikel 15.

8. Slotbepalingen

Artikel 23

  • 1 Een instelling, waaraan op grond van deze regeling subsidie wordt verleend, is verplicht mee te werken aan een in opdracht van de minister te verrichten extern evaluatie-onderzoek.

  • 2 De instelling verstrekt op verzoek de gegevens, die met het oog op het evaluatie-onderzoek, bedoeld in het eerste lid, nodig zijn.

Artikel 27

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 28

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling subsidiëring Extra Impuls natuur- en milieu-educatie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen

Naar boven