Uitvoering bepalingen Subsidieregeling experimenten met uitkeringsgelden

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 27-11-1995 t/m heden

Uitvoering bepalingen Subsidieregeling experimenten met uitkeringsgelden

Aan de uitvoeders van de Experimenten Activering van Uitkeringsgelden

Uit signalen uit de praktijk is mij gebleken dat bij de uitvoering van de bepalingen van de Subsidieregeling experimenten van uitkeringsgelden van 18 januari 1995 (BZ/VOL/95/113) belemmeringen ontstaan voor bepaalde groepen bijstandsgerechtigheden.

Het betreft in de eerste plaats de hantering van de werkloosheidstermijn bij het begrip langdurige werkloze. Volgens de regeling wordt die termijn gesteld op tenminste een jaar (art. 1 onder a.).

Achtergrond van deze keuze destijds is dat voorkomen diende te worden dat de regeling voornamelijk zou worden ingezet voor de werklozen die nog redelijke kansen hebben op de reguliere arbeidsmarkt.

Met opzet is daarbij niet het criterium van de duur van de inschrijving bij het arbeidsbureau gehanteerd, omdat daarmee wordt voorkomen dat de regeling niet van toepassing zou zijn op diegenen die niet als werkzoekenden bij het arbeidsbureau staan ingeschreven, maar feitelijk wel werkloos zijn. Te denken valt daarbij aan vrouwen voor wie de arbeidsverplichting op dit moment nog niet geldt en aan partners van uitkeringsgerechtigden .

De genoemde signalen hebben in het bijzonder betrekking op de eis van de periode van één jaar. Deze eis leidt in de praktijk tot het ongewild uitsluiten van personen die nadrukkelijk tot de doelgroep behoren.

Ik doel daarmee op diegenen, die zelf activiteiten ontplooien om – al is het maar in de vorm van kortdurende arbeidsovereenkomsten of oproepcontracten – werk te vinden zoals bijvoorbeeld tijdelijk werk in de tuinbouw.

Tegen deze achtergrond ga ik er mee akkoord dat in de uitvoeringspraktijk de termijn van één jaar zodanig wordt gehanteerd, dat dagen waarop de betrokkene arbeid in dienstverband of als zelfstandige heeft verricht meetellen als dagen van werkloosheidsduur, met dien verstande dat:

  • a. de arbeidsperiode(s) in totaal niet langer hebben geduurd dan maximaal 50 dagen

    òf

  • b. de werkzaamheden totaal niet langer hebben geduurd dan maximaal 400 uren.

Met deze hantering wordt aangesloten bij de termijnen die worden genoemd in het op de ’Wet bevordering arbeidsinpassing’ gebaseerde ’Uitvoeringsbesluit arbeidsinpassing’.

Een tweede signaal betreft het 32-uurs criterium. In de regeling wordt gesteld dat de gemiddelde arbeidsduur per project niet meer dan 32 uur mag bedragen.

In de praktijk blijkt nu dat dit kan leiden tot problemen met de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders en kostwinners via de experimenten.

Deze uitkeringsgerechtigden zullen immers, om aan de eis dat geen aanspraak meer mag bestaan op een aanvullende uitkering, meer dan 32 uur werkzaam moeten zijn. Tegelijkertijd blijkt echter dat niet voldoende compenserende uren (d.m.v. een dienst-verband korter dan 32 uur voor alleenstaanden) kunnen worden gevonden om aan de eis van gemiddeld 32 uur per project te kunnen voldoen.

Om dit ongewenste effect te voorkomen ga ik ermee akkoord dat in lopende projecten waar kan worden aangetoond dat deze ongewenste samenloop met een blijvende uitkering zich voordoet, de compensatie-eis vervalt. Ik ga er daarbij vanuit, dat in eerste instantie banen worden gecreëerd op 32-uurs basis, en dat de verplichting tot compensatie vervalt indien en voor zolang dat nodig is om in individuele gevallen samenloop met een blijvende uitkering te voorkomen. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan ook alleenstaanden een dienstverband van minder dan 32 uur aan te bieden.

Ik ga ervan uit dat met het bovenstaande de door de uitvoerders van de experimenten gesignaleerde belemmeringen worden opgeheven.

Tenslotte merk ik nog op dat in de ex artikel 13 lid 4 en lid 5 vereiste rapportages aan mijn departement gemotiveerd moet worden aangesgeven in hoeverre en in welke mate de verplichtingen inzake de werkloosheidsperiode en het 32-uurscriterium op boven-genoemde wijze zijn gehanteerd.

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.P.W. Melkert

Naar boven