Registratiebesluit BIG

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-2018 t/m 30-09-2018

Besluit van 13 november 1995, houdende regelen inzake de registratie van beoefenaren van beroepen in de individuele gezondheidszorg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 maart 1995, PAO/BOG-951921;

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 11, 12, tweede lid, onder d, en derde lid, 42, vijfde lid, en 105, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juni 1995, no. W13.95.0099);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 november 1995, PAO/BOG-9510951;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 2

  • 1 Bij de indiening van een aanvrage om inschrijving in een register als bedoeld in artikel 3 van de wet worden de volgende bescheiden verstrekt:

    • a. het desbetreffende door Onze Minister beschikbaar te stellen formulier, dat door de aanvrager is ingevuld;

    • b. het desbetreffende in hoofdstuk III, artikel 41, eerste lid, onder a, of artikel 105, tweede lid, van de wet bedoelde getuigschrift, de erkenning, bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder c, dan wel de verklaring van Onze Minister, bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b of 106, eerste lid, van de wet;

    • c. een document niet ouder dan drie maanden, waaruit blijkt dat, voor zover van toepassing, ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de aanvrager zijn of haar rechten tot de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend heeft verloren;

    • d. indien de aanvrager in het bezit is van een door Onze Minister aangewezen getuigschrift als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder a, van de wet:

      • een bewijs van zijn nationaliteit alsmede;

      • indien de aanvraag wordt gedaan door een migrerende beroepsbeoefenaar, als bedoeld in artikel 1 onder 2°, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000;

      • indien de aanvraag wordt gedaan door een migrerende beroepsbeoefenaar, als bedoeld in artikel 1 onder 3°, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

      • e. een bewijs van voldoende beheersing van de Nederlandse taal.

  • 2 Indien het document, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten, wordt dit vervangen door een attest afgegeven door een bevoegde, gerechtelijke autoriteit, een andere bevoegde overheidsautoriteit, een notaris of een bevoegde beroepsvereniging in het land van herkomst, waaruit blijkt dat de aanvrager tegenover die instantie of functionaris onder ede, dan wel plechtig heeft verklaard, dat ten aanzien van hem geen maatregel van kracht is als bedoeld in het eerste lid, onder c.

  • 3 Het formulier, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval rubrieken voor de vermelding van de naam, de voornamen, het geslacht, de geboortedatum, de nationaliteit en het adres van de aanvrager, voor de beantwoording van de vragen of hij onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis en of hij is ontzet van het recht het betrokken beroep uit te oefenen en voor de vermelding van de data waarop hij de opleiding tot het desbetreffende beroep heeft aangevangen en voltooid.

  • 4 Van een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b of d wordt het originele exemplaar verstrekt dan wel een kopie die is gewaarmerkt door de instelling die het desbetreffende getuigschrift heeft afgegeven, of door de daartoe bevoegde autoriteit in een lidstaat van de Europese Unie of andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Van een verklaring of erkenning als bedoeld in het eerste lid kan een fotokopie worden overgelegd.

  • 5 Van het document, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt het originele exemplaar verstrekt dan wel een kopie die is gewaarmerkt door de instelling die het document heeft afgegeven of door de daartoe bevoegde autoriteit in een lidstaat van de Europese Unie of andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Van het attest, bedoeld in het tweede lid, wordt het originele exemplaar verstrekt dan wel een kopie die is gewaarmerkt door de betreffende autoriteit, notaris, bevoegde beroepsvereniging als bedoeld in dat artikellid, dan wel door een in Nederland gevestigde notaris.

  • 6 Van de bewijsmiddelen, bedoeld in het eerste lid, onder d, kan een fotokopie worden overgelegd.

  • 7 Het getuigschrift, bedoeld in artikel 41, onder a, van de wet, is gesteld, dan wel door een beëdigd vertaler vertaald in de taal waarin de getuigschriften in bijlage V van richtlijn nr. 2005/36/EG van de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PBEU 2005 L 255) onderscheidenlijk in bijlagen 1 tot en met 5 van de Regeling aanwijzing buitenlandse diploma’s volksgezondheid zijn weergegeven. Het document, bedoeld in het eerste lid, onder c, en het attest, bedoeld in het tweede lid, zijn gesteld, dan wel door een beëdigd vertaler vertaald, in het Nederlands, Engels, Frans of Duits.

  • 8 Onze Minister stelt regels omtrent de bescheiden die bij de indiening van een aanvraag om vermelding als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet worden verstrekt.

  • 9 Als bewijs van voldoende beheersing van de Nederlandse taal, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, geldt:

    • a. diploma’s van primair plus secundair onderwijs van een Nederlandstalige onderwijsinstelling;

    • b. een diploma van een voltooide Nederlandstalige opleiding van het beroep waarvoor inschrijving aangevraagd wordt;

    • c. een certificaat voor een examen Nederlandse taal op het niveau:

      • B1 van het Gemeenschappelijk Europees Opleidingskader voor inschrijving in het register van verpleegkundigen;

      • B2 van het Gemeenschappelijk Europees Opleidingskader voor inschrijving in het register van fysiotherapeuten en verloskundigen;

    • d. een certificaat voor het onderdeel Nederlandse taal (met specifieke beheersing van medisch interactief Nederlands) van de algemene kennis- en vaardighedentoets voor inschrijving in het register van artsen, tandartsen, apothekers, psychotherapeuten en gezondheidszorgpsychologen;

    • e. de verklaring van Onze Minister, bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet.

  • 10 De bewijsstukken, bedoeld in het negende lid, onder c, d en e zijn op het moment van indiening van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, niet ouder dan twee jaar.

  • 11 Van de bewijsmiddelen, bedoeld in het negende lid, kan een door de instelling die het document heeft afgegeven gewaarmerkte kopie worden overgelegd.

Artikel 3

In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder b, kunnen degenen die de bevoegdheid hadden verkregen of waren toegelaten tot de uitoefening van een in artikel 104, vierde lid, van de wet genoemd beroep, dan wel de bevoegdheid hadden verkregen tot het voeren van de titel van verpleegkundige vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, van de wet ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, bij de indiening van de aanvrage om inschrijving, behalve het in artikel 2, eerste lid, onder a, bedoelde formulier, een fotokopie verstrekken van het getuigschrift of de beschikking waaraan zij de desbetreffende bevoegdheid of toelating ontlenen.

Artikel 4

  • 2 Onze Minister stelt regels omtrent de hoogte van het tarief, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5

  • 1 Van de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, de gegevens omtrent alle voorwaarden daaronder begrepen, wordt schriftelijk kennis gegeven aan:

    • a. de werkgever van de betrokkene;

    • b. de instelling waar de betrokkene zijn beroep uitoefent op grond van een andere overeenkomst dan een arbeidsovereenkomst.

  • 2 Van de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, de gegevens omtrent alle voorwaarden daaronder begrepen, wordt openbaar kennis gegeven:

    • a. door middel van publicatie in een of meer dag- of weekbladen die worden verspreid in het gebied waarin de betrokkene zijn beroep uitoefent, en

    • b. door middel van publicatie op daartoe bestemde websites op internet.

  • 3 Voor de openbare kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, onder b, en de aantekening in het BIG-register, bedoeld in artikel 9, eerste lid van de wet, geldt dat deze raadpleegbaar zijn voor:

    • a. een bevel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet: gedurende de duur van het bevel, vermeerderd met een termijn van 5 jaar die aanvangt direct na het eindigen van het bevel;

    • b. een berisping: gedurende 5 jaar;

    • c. een geldboete: gedurende 5 jaar;

    • d. een voorwaardelijke schorsing: gedurende de duur van de proeftijd, vermeerderd met een termijn van 5 jaar die aanvangt direct na het eindigen van de proeftijd;

    • e. een schorsing, niet zijnde een schorsing bij wijze van voorlopige voorziening: gedurende de duur van de schorsing, vermeerderd met een termijn van 5 jaar die aanvangt direct na het eindigen van de schorsing;

    • f. een schorsing bij wijze van voorlopige voorziening: gedurende de duur van de schorsing;

    • g. een gedeeltelijke ontzegging: gedurende de duur van de gedeeltelijke ontzegging, vermeerderd met een termijn van 5 jaar die aanvangt direct na het eindigen van de ontzegging.

  • 4 Voor de openbare kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, onder b, geldt dat een doorhaling en een ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven raadpleegbaar zijn gedurende 10 jaar.

  • 5 Gedurende de termijn dat een bevel als bedoeld in het derde lid onder a, een maatregel als bedoeld in het derde lid, onderdelen b en f, niet onherroepelijk is, of een maatregel, bedoeld in het derde lid, onderdelen g en h, door toepassing van artikel 48, zevende lid van de wet, onmiddellijk van kracht wordt, wordt daarbij vermeld of een rechtsmiddel is of kan worden ingesteld.

  • 6 In afwijking van het derde lid, eindigt de openbare kennisgeving en aantekening in het BIG-register bij overlijden van betrokkene.

Artikel 6

Aan een ieder die dat verlangt, wordt meegedeeld hetgeen in het register staat aangetekend met betrekking tot de voorwaarden die een ingeschrevene zijn opgelegd met toepassing van artikel 50, tweede lid, van de wet, dan wel onderdeel uitmaken van de aan een ingeschrevene opgelegde maatregel van voorwaardelijke schorsing, bedoeld in artikel 48, zesde lid, van de wet, of van de maatregel, bedoeld in artikel 80, eerste lid, onder a, van de wet. Hetzelfde geldt met betrekking tot de voorwaarden, bedoeld in artikel 105, derde lid, eerste volzin, van de wet.

Artikel 7

  • 1 Van de totstandkoming van een inschrijving in een register met toepassing van artikel 41, derde lid, van de wet, en van de duur van die inschrijving of van de aard van de andere beperkingen die aan die inschrijving zijn verbonden, wordt kennis gegeven in de Staatscourant en, indien deze bekend zijn, aan de in artikel 5, eerste lid, bedoelde instanties.

  • 2 Van de doorhaling van een inschrijving die met toepassing van artikel 42, tweede lid, eerste volzin, van de wet is geschied, en van de doorhaling van een met toepassing van artikel 41 van de wet tot stand gekomen inschrijving op grond van het intreden of bekend worden van omstandigheden als bedoeld in artikel 7, onder e, van de wet, ten aanzien van de betrokkene, wordt kennis gegeven aan de in artikel 5, eerste lid, bedoelde instanties, in een of meer dag- of weekbladen die in het gebied waarin de betrokkene zijn beroep uitoefent, worden verspreid, in de Staatscourant en door middel van publicatie op daartoe bestemde websites op internet.

Artikel 8

Voor zover de verstrekking van een mededeling als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de wet, of artikel 6, schriftelijk geschiedt, wordt een bedrag van € 5 in rekening gebracht.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 november 1995

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de achtentwintigste november 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven