Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde 1996-1997

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-08-1996 t/m 30-12-2004

Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde 1996-1997

De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

Gelet op artikel 1, juncto de bijlagen 1a, 1b, 2a en 2b van de Regeling examenprogramma's aardrijkskunde v.w.o en h.a.v.o., artikel 2 juncto bijlage 3 van de Regeling examenprogramma's algemene eindexamenvakken v.b.o. en m.a.v.o. en het examenprogramma aardrijkskunde staatsexamen m.a.v.o.;

Besluit:

Artikel 1. Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde v.w.o.

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen v.w.o. in het schooljaar 1996/1997 zijn:

  • A. (sociale geografie van het Koninkrijk der Nederlanden)

  • A1. Het Nederlandse landschap - Duinlandschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985)

  • A2. Het Nederlandse landschap - Krijt-lösslandschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985)

  • A3. Bevolkingsgeografie (circulaire VO/AV 87-04 van 9 juli 1987)

  • A4. Milieugeografie van Nederland: Nederland en de internationale milieuproblemen ( bijlage 1 bij regeling VO/BOB 94024743 van 7 juni 1994, Uitleg OenW-Regelingen 1994, 17a)

  • A5. De Nederlander en de milieugebruiksruimte ( bijlage 2 bij regeling VO/BOB 94024743 van 7 juni 1994, Uitleg OenW-Regelingen 1994, 17a)

  • B. (de overige onderwerpen)

  • B1. Marokko (bijlage III bij regeling VO/AV/BE 894375 van 16 april 1989, Uitleg OenW-Regelingen 1989, 11).

  • B2. De voormalige USSR ( bijlage 1 bij regeling VO/BOB 92078336 van 6 januari 1993, Uitleg OenW-Regelingen 1993, 2).

Artikel 2. Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde h.a.v.o.

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen h.a.v.o. in het schooljaar 1996/1997 zijn:

  • A. (sociale geografie van het Koninkrijk der Nederlanden):

  • A1. Het Nederlandse landschap - Duinlandschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985)

  • A2. Het Nederlandse landschap - Krijt-lösslandschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985)

  • A3. Bevolkingsgeografie (circulaire VO/AV 87-04 van 9 juli 1987)

  • A4. Nederland Distributieland: Mainports ( bijlage 3 bij bij regeling VO/BOB 94024743 van 7 juni 1994, Uitleg OenW-Regelingen 1994, 17a)

  • B. (overig onderwerp): I. Frankrijk ( Regeling VO/AVV/OB/VOII-90029415 van 14 mei 1990, Uitleg OenW-Regelingen 1990, 15).

Artikel 3. Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde m.a.v.o. en v.b.o.-C/D

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen aardrijkskunde m.a.v.o. en v.b.o.-C/D in het schooljaar 1996/1997 zijn:

  • I. Spanje, ( bijlage bij regeling VO/BOB 93016313 van 7 mei 1993, Uitleg OenW-Regelingen 1993, 14).

  • II. De Nederlanders en hun vakantiebestemmingen (bijlage 1 bij deze regeling).

Artikel 4. Bekendmaking

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling met bijlagen zal in Uitleg OCenW-Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 5. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996.

Artikel 6. Citeertitel

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde 1996-1997.

De

Minister

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

T. Netelenbos

Bijlage Examenstructuur

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

"De Nederlanders en hun vakantiebestemmingen"

A. Omschrijving van de examenstof

Het betreft hier:

1. De begrippen toerisme en toeristische voorzieningen.

2. Geografische factoren die complementariteit van gebieden veroorzaken: het klimaat, het landschap en de cultuur.

3. Toerisme als een vorm van interactie tussen complementaire gebieden.

4. De relaties tussen toerisme en economie, tussen toerisme en milieu en tussen toerisme en cultuur.

5. De schaalvergroting in het toerisme door de kleiner wordende relatieve afstand: meer mensen, vaker en verder weg.

B. Nadere uitwerking van de examenstof

Van de kandidaten wordt verwacht dat zij:

1. Toerisme kunnen onderscheiden in:

· inkomend en uitgaand

· georganiseerd en niet-georganiseerd

· aktief en passief

· massatoerisme en elite-toerisme.

2. Kennis hebben van de verschillende eisen die deze vormen van toerisme stellen aan toeristische voorzieningen.

3. Complementariteit van gebieden kunnen verklaren met behulp van de geografische factoren klimaat, landschap en cultuur.

4. In algemene termen de schaalvergroting van het toerisme in verband kunnen brengen met economische gevolgen, met toenemende milieubelasting en sociaal-culturele gevolgen voor de bestemmingsgebieden.

C. Benaderingswijze

Er is gekozen voor een regionale benaderingswijze. De kennis en vaardigheden bij dit onderwerp worden getoetst aan de hand van een zestal regio's die veel Nederlanders als vakantiebestemming kiezen.

Deze regio's zijn:

1. Zeeland

2. Turkije

3. Caraïbisch gebied

4. Waddengebied

5. Alpengebied

6. Indonesië

I. Voor alle regio's 1 t/m 6 geldt dat van de kandidaten verwacht wordt dat zij de complementariteit van deze regio's voor de (Nederlandse) toerist kunnen beschrijven en verklaren met eerdergenoemde geografische factoren.

II. Voor de regio's 1, 2 en 3 geldt dat de kandidaten de economische betekenis van het toerisme kunnen aangeven (toeristenbalans, de verandering in werkgelegenheid, niveau van toeristische voorzieningen, bijdrage aan BRP en BNP, belang van politieke rust).

Voor de regio's 4 en 5 geldt dat de kandidaten de milieugevolgen van het toerisme kunnen aangeven (problemen met drinkwatervoorziening en afval, belasting milieu door verkeer en infrastruktuur, gebieden met een hoge milieu- of natuurwaarde trekken toeristen aan en worden door toerisme bedreigd).

Voor regio's 6 geldt dat de kandidaten de confrontatie tussen culturen en de invloed op normen en waarden kunnen aangeven.

D. Stappenplan

De kandidaten moeten in staat zijn de hierboven beschreven ontwikkelingen te beoordelen. Ze doen dat m.b.v. de stappen: beschrijven, analyseren, evalueren.

E. Centrale begrippen

Relevante termen en begrippen die naar de gangbare mening van onderwijsgevenden tot de vaste geografische basis-kennis behoren, worden bekend verondersteld. Alleen begrippen die specifiek zijn voor dit onderwerp zijn vermeld:

toeristenbalans, inkomend en uitgaand toerisme, absolute en relatieve afstand, seizoensverlenging, vakantiespreiding, complementariteit.

F. Topografie

1. Zeeland

Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren, Schouwen-Duiveland, Zuid- en Noord-Beveland, Westerschelde, Oosterschelde, Grevelingen, Renesse, Domburg, Westkapelle, Middelburg, Vlissingen, Breskens.

2. Turkije

Istanbul, Ankara, Izmir, Antalya, Cappadocië, Pamukkale, Egeïsche Zee, Middellandse Zee, Golf van Antalya.

3. Caraïbisch gebied

Cuba, Jamaica, Aruba, Bonaire, Cura$ao, Sint-Maarten, Barbados, Bahama's, Dominicaanse Republiek, Isla Margarita.

4. Waddengebied

Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog, Den Helder, Den Burg, De Koog, West-Terschelling, Harlingen, Holwerd, Lauwersoog.

5. Alpengebied

Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Italië, Oostenrijk, Slovenië, L'AIpe d'Huez, Chamonix, Val d'lsere, Davos, Sankt Moritz, Innsbruck.

6. Indonesië

Jawa, Sumatera, Kalimantan, Sulawesi, Bali, Maluku, Kleine Sunda-Eilanden, Irian Jaya, Jakarta, Surabaya, Yogyakarta, Medan, Denpasar.

N.B.

Voor dit onderwerp moeten kandidaten een aantal vaardigheden geoefend hebben die ook op het C.E. getoetst kunnen worden.

De belangrijkste zijn:

1. De kandidaten moeten verbanden kunnen leggen tussen ontwikkelingen op verschillende ruimtelijke schaal: Nederland, Europa en de wereld.

2. De kandidaten moeten informatie uit velerlei bron kunnen verwerken, waarbij kaarten centraal staan.

Naar boven