Stb. 2006, 660, datum inwerkingtreding 20-12-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2006.
1 De wethouder die op grond van artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet gedurende
meer dan dertig dagen onafgebroken het ambt van burgemeester waarneemt en die zijn
wethouderschap in deeltijd uitoefent, ontvangt een bezoldiging verbonden aan een voltijds-wethouderschap.
Op deze bezoldiging wordt de bezoldiging verbonden aan zijn wethouderschap in deeltijd
in mindering gebracht.
2 Het raadslid dat op grond van artikel 77, tweede lid, van de Gemeentewet gedurende
meer dan dertig dagen onafgebroken het ambt van burgemeester waarneemt, ontvangt voor
die tijd de voor dat ambt vastgestelde minimumbezoldiging. Op deze bezoldiging wordt
de vergoeding als raadslid in mindering gebracht. Tijdens de waarneming zijn de artikelen
15 en 32 van overeenkomstige toepassing.
3 Degene die op grond van artikel 78 van de Gemeentewet als waarnemend burgemeester
is aangewezen voor een periode van naar verwachting korter dan een jaar, ontvangt
een bezoldiging als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 15a.
Daarnaast heeft hij aanspraak op de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 15, de
helft van de ambtstoelage, bedoeld in artikel 16, de voorzieningen voor computer-
en communicatieapparatuur, bedoeld in artikel 30, en vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer
en voor reis- en verblijfkosten, bedoeld in artikel 32.
4 Degene die op grond van artikel 78 van de Gemeentewet als waarnemend burgemeester
is aangewezen voor een periode van naar verwachting een jaar of langer, is dit besluit
van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 36, 39 tot en met
41, de artikelen 43 tot en met 46c en de artikelen 48 tot en met 65.
5 Zodra een waarnemend burgemeester ten aanzien van wie het derde lid van dit artikel
is toegepast, zonder onderbreking één jaar het ambt van burgemeester heeft waargenomen,
wordt met terugwerkende kracht tot en met de ingangsdatum van de waarneming in die
gemeente, alsnog het vierde lid van dit artikel toegepast.
6 Indien een waarnemend burgemeester, aangewezen op grond van artikel 78 van de Gemeentewet,
tevens burgemeester van een andere gemeente is en de beide gemeenten met overeenkomstige
toepassing van artikel 5, tweede lid, worden ingedeeld in een hogere inwonersklasse
dan klasse 4, wordt de bezoldiging bepaald op het bedrag dat in bijlage I in de desbetreffende
bezoldigingsschaal met het zelfde volgnummer is aangeduid als het nummer waarmee het
voor de burgemeester geldende bezoldigingsbedrag is aangeduid in de bezoldigsschaal
van die andere gemeente.
7 Indien een waarnemend burgemeester, aangewezen op grond van artikel 78 van de Gemeentewet,
tevens burgemeester van een andere gemeente is, kan in afwijking van artikel 14, de
verhouding waarin de bezoldiging en de aanspraken, bedoeld in dat artikel, ten laste
van de gemeenten komen, door Onze Minister worden vastgesteld.
8 Onze Minister kan in bijzondere gevallen, de commissaris gehoord:
-
a. de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, zo nodig met inachtneming van
de laatste volzin van het eerste lid, op een hoger bedrag bepalen, tot ten hoogste
de voor het ambt vastgestelde maximum- of vaste bezoldiging, vermeerderd met de bijdrage,
bedoeld in artikel 16;
-
b. een vergoeding als bedoeld in de artikelen 31 en 32 toekennen.