Voorschrift fiscaal- strafrechtelijke bepalingen

[Regeling vervallen per 03-11-2006.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-06-1993 t/m 02-11-2006

Voorschrift fiscaal-strafrechtelijke bepalingen

Vast te stellen het Voorschrift fiscaal-strafrechtelijke bepalingen.

Hoofdstuk I

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Inleiding

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Het Voorschrift fiscaal-strafrechtelijke bepalingen is van toepassing op de feiten strafbaar gesteld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna Algemene wet).

Waar in dit voorschrift wordt gesproken van douane-ambtenaren en douanerecherche houdt dit alleen verband met de Wet op de accijns en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.

De in dit voorschrift opgenomen bepalingen zijn tevens zo veel mogelijk van toepassing op de in artikel 64 van de Invorderingswet 1990 strafbaar gestelde feiten. Waar in dit voorschrift wordt gesproken over belastingwet wordt daaronder mede verstaan de Invorderingswet 1990.

Algemeen

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

§ 1. Opzet van het fiscale straf- en strafprocesrecht

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. De algemene bepalingen van het commune strafrecht vinden ingevolge artikel 91 van het Wetboek van Strafrecht (hierna WvSr) toepassing ten aanzien van strafbare feiten die in de Algemene wet zijn opgenomen, tenzij deze wet anders bepaalt. Voor wat betreft de strafvordering gelden de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (hierna WvSv), voor zover de Algemene wet niet anders bepaalt.

  • 2. De afwijkingen in de Algemene wet houden verband met de bijzondere behoeften van het belastingrecht.

Deze afwijkingen zijn onder meer:

  • de ambtenaren van de Belastingdienst zijn, naast de algemene opsporingsambtenaren, belast met de opsporing van de bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten (artikel 80, eerste lid, van de Algemene wet);

  • de ambtenaren belast met de opsporing van belastingdelicten zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming (artikel 81 van de Algemene wet);

  • de ambtenaren belast met de opsporing van belastingdelicten hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen (artikel 83 van de Algemene wet), zij het dat aan het betreden van een woning tegen de wil van de bewoner enige bijzondere voorwaarden zijn verbonden (zie paragraaf 15 van dit voorschrift);

  • alle processen-verbaal, die ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten worden opgemaakt, worden bij het bestuur van ’s Rijks belastingen ingezonden (artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet);

  • de Nederlandse strafwet is ook van toepassing op ieder die zich buiten het Rijk schuldig maakt aan enig in de belastingwet omschreven misdrijf (artikel 73 van de Algemene wet).

§ 2. Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Ten aanzien van de aanmelding, de transactie en de vervolging van de fiscale delicten van artikel 68 van de Algemene wet en artikel 64 van de Invorderingswet 1990 zijn, in overleg met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie, richtlijnen vastgesteld.

De teksten van deze richtlijnen zijn als bijlage bij dit voorschrift opgenomen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat deze richtlijnen ook van toepassing zijn op de douanedelicten van de Wet inzake de douane. Hierop heeft het voorschrift echter geen betrekking.

Op grond van de aanmeldingsrichtlijnen moeten de ambtenaren van de eenheden belastingdelicten aanmelden bij de fraudecoördinator; de douane-ambtenaren moeten strafbare feiten melden bij de contactambtenaar voor douane- en accijnsdelicten.

De aanmeldingsrichtlijnen geven aan in welke gevallen de ambtenaren de door hen ontdekte strafbare feiten moeten aanmelden. Zo zullen zij onder meer belastingfraudes van f 12.000 of meer (particulier) of f 25.000 of meer (ondernemers) moeten aanmelden. Onder belasting wordt mede begrepen de premies volksverzekeringen.

De transactierichtlijnen geven aan, welke zaken voor transactie door het bestuur van ’s Rijks belastingen in aanmerking komen.

De vervolgingsrichtlijnen behelzen de criteria die gelden bij het toekennen van prioriteit aan zaken met het oog op strafrechtelijke vervolging.

De zaken, die vervolgd zullen worden, worden geselecteerd uit de aangemelde zaken. Eerst zal hiertoe door de Belastingdienst een nadere selectie worden gemaakt, waarbij de FIOD, de contactambtenaar en/of fraudecoördinator van de betreffende eenheid zijn betrokken (het selectie-overleg). Vervolgens wordt de zaak besproken in het zogeheten tripartite-overleg tussen de officier van justitie, de FIOD en de contactambtenaar. Of een zaak voor een strafvervolging in aanmerking komt, is niet alleen afhankelijk van de omvang van de fraude, maar ook van factoren als recidive of valsheid in geschrifte. In paragraaf 8 van de richtlijnen worden deze en andere ‘prioriteitscriteria’ genoemd die hierbij een rol spelen. Deze prioriteitscriteria gelden niet bij bijzondere acties van de Belastingdienst, doelgroepacties en specifieke acties met betrekking tot omissiedelicten. Over zulke acties voert de Belastingdienst tevoren overleg met het openbaar ministerie.

Indien een zaak noch voor strafrechtelijke vervolging noch voor een transactie in aanmerking komt, zal zo mogelijk een administratieve boete worden opgelegd.

§ 3. Organisatie van de fiscale opsporing

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Binnen de Belastingdienst is de opsporing van fiscale delicten in beginsel opgedragen aan de Fiscale recherche en de Douanerecherche van de FIOD. De leiding van de opsporingsonderzoeken die door de FIOD worden verricht berust bij het teamhoofd van de Fiscale recherche of van de Douanerecherche. De rechercheurs van de Fiscale recherche en de Douanerecherche zenden hun processen-verbaal in aan hun teamhoofd.

De leiding van de opsporingsonderzoeken berust echter niet bij de FIOD, maar bij de officier van justitie, indien er sprake is van toepassing van inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis dan wel indien een woning tegen de wil van de bewoner is binnengetreden (artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet). Daarnaast kan de officier van justitie in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van commune delicten met belastingdelicten worden geconfronteerd. In deze gevallen berust de leiding van het opsporingsonderzoek bij de officier van justitie, indien het onderzoek naar de belastingdelicten niet wordt afgesplitst.

Hoewel de opsporing van fiscale delicten in beginsel is opgedragen aan de Fiscale recherche en de Douanerecherche van de FIOD, sporen de eenheden zelfstandig bepaalde delicten op. Het gaat hierbij met name om een aantal omissiedelicten, zoals het niet inleveren van een uitgereikt aangiftebiljet en het niet verstrekken van informatie. De leiding van de opsporingsonderzoeken met betrekking tot deze delicten berust bij het teamhoofd van de Fiscale recherche of de Douanerecherche. De processen-verbaal, die zijn opgemaakt door de verbalisanten van de eenheden worden gezonden naar dat teamhoofd.

Voor de verdere afhandeling van de processen-verbaal wordt verwezen naar paragraaf 19 van dit voorschrift.

§ 4. Bestuur van ’s Rijks belastingen

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Het bestuur van ’s Rijks belastingen wordt uitgeoefend door de hoofden van de doelgroepdirecties, als bedoeld in artikel 2 van de Organisatieregeling Belastingdienst (Stcrt. 1989, 21).

De hoofden van de doelgroepdirecties zijn directeur in de zin van de Algemene wet. Waar in het hierna volgende wordt gesproken over directeur worden deze hoofden van de doelgroepdirecties bedoeld.

Ingeval op grond van artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet het proces-verbaal moet worden ingezonden bij de directeur, zal met inachtneming van de in paragraaf 2 genoemde transactie- en vervolgingsrichtlijnen worden besloten tot:

  • a. het niet vervolgen van de verdachte (zie hierna paragraaf 19);

  • b. het aanbieden van een transactie ter voorkoming van verdere strafvervolging (zie hierna paragraaf 19, 20 en 21);

  • c. het toezenden van het proces-verbaal aan de officier van justitie met het oog op het voorleggen van de zaak aan de strafrechter (zie hierna paragraaf 19).

§ 5. Contactambtenaren

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Ter zake van de vervolging en berechting van een belastingdelict wordt het contact met het openbaar ministerie onderhouden door de contactambtenaren (artikel 84 van de Algemene wet). Zij geven de officier van justitie desgevraagd of op eigen initiatief voorlichting omtrent de fiscale aspecten van een strafzaak. Zij nemen namens de directeur de in paragraaf 4 van dit voorschrift bedoelde beslissingen inzake strafrechtelijke afdoening. Verder nemen zij deel aan het hierna in paragraaf 6 bedoelde selectie- en tripartite-overleg.

Waar in de paragrafen 14, vijfde lid, 19, 20 en 21 van dit voorschrift wordt gesproken over directeur, treden namens hem de contactambtenaren op.

§ 6. Selectie-overleg; tripartite-overleg

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

De zaken, die vervolgd zullen worden, worden geselecteerd uit de zaken, die door de ambtenaren van de eenheden of de douane-ambtenaren zijn aangemeld. Eerst zal hiertoe door de Belastingdienst een nadere selectie worden gemaakt, waarbij de FIOD, de contactambtenaar en/of fraudecordinator van de betreffende eenheid zijn betrokken. In dit zogenoemde selectie-overleg wordt bepaald of de zaak wordt ingebracht in het zogeheten tripartite-overleg tussen de officier van justitie, een teamhoofd van de Fiscale recherche of van de Douanerecherche en de contactambtenaar. In het tripartite-overleg vindt de verdere besluitvorming plaats inzake op te sporen of reeds opgespoorde fraude. Of een zaak voor een strafrechtelijke afdoening (transactie of vervolging) in aanmerking komt, is niet alleen afhankelijk van de omvang van de fraude, maar ook van factoren als recidive of valsheid in geschrifte. In paragraaf 8 van de aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen worden deze en andere ‘prioriteitscriteria’ genoemd die hierbij een rol spelen.

Hoofdstuk II

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Bepalingen van strafrecht

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

§ 7. Werkingssfeer van de algemene bepalingen van strafrecht van de Algemene wet

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

De in hoofdstuk IX, afdeling 2, van de Algemene wet voorkomende algemene bepalingen van strafrecht vinden toepassing ten aanzien van de bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, letter a, van de Algemene wet zijn deze algemene bepalingen niet alleen van toepassing op de in hoofdstuk IX van de Algemene wet strafbaar gestelde feiten, maar ook op de feiten die strafbaar zijn op grond van de heffingswetten.

§ 8. Misdrijven en overtredingen

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Artikel 72 van de Algemene wet duidt aan welke belastingdelicten als misdrijven en welke als overtredingen worden aangemerkt. Dit onderscheid is onder meer van belang voor de toepassing van de artikelen 46 en 52 van het WvSr (poging tot en medeplichtigheid aan overtreding zijn niet strafbaar), de artikelen 70 en 76 van het WvSr (voor misdrijven gelden langere termijnen voor verjaring van het recht tot strafvordering en tot uitvoering van de straf dan voor overtredingen) en van artikel 73 van de Algemene wet (de uitbreiding van de werking van de Nederlandse strafwet geldt uitsluitend voor misdrijven).

§ 9. Aangifteplicht

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. Artikel 68 van de Algemene wet stelt strafbaar het niet, het niet binnen de gestelde termijn, het onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte. Het begrip aangifte moet in materiële zin worden opgevat.

  • 2. Indien de wettelijke vertegenwoordiger van de aangifteplichtige, zoals de voogd of de curator, voor zijn pupil of curandus een onjuiste of onvolledige aangifte doet, moet met betrekking tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid de wettelijke vertegenwoordiger worden beschouwd als degene die zelf aangifte doet en deswege strafbaar is.

  • 3. De omstandigheid dat degene, die tot de aangifte is gehouden, het door hem ondertekende formulier niet zelf onjuist of onvolledig heeft ingevuld doch dat door een ander heeft laten doen, belet niet dat hij zelf als dader kan worden gestraft. De aangifteplichtige is voorts eveneens als dader strafbaar indien het onjuist of onvolledig ingevulde formulier met zijn machtiging door een ander is ondertekend of het ondertekende formulier namens hem door een ander is ingeleverd.

§ 10. Informatieplicht

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen en het ter inzage verstrekken van valse of vervalste boeken of andere bescheiden is strafbaar op grond van artikel 68 eerste lid, letters b en c, van de Algemene wet, indien degene die dit doet verplicht is tot het verstrekken van de gegevens e.d. of het ter inzage geven van boeken of andere bescheiden.

  • 2. Het niet verstrekken van gegevens, inlichtingen of aanwijzingen en het niet ter inzage geven van boeken of andere bescheiden is strafbaar op grond van artikel 68, eerste lid, letters b en c, van de Algemene wet, indien degene die de gegevens e.d. niet verstrekt of de inzage niet geeft, verplicht is om de gegevens e.d. te verstrekken dan wel inzage te verlenen.

Hoofdstuk III

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Bepalingen van strafvordering

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

§ 11. Werkingssfeer van de algemene bepalingen van strafvordering in de Algemene wet

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

De in hoofdstuk IX, afdeling 3, van de Algemene wet voorkomende algemene bepalingen van strafvordering vinden toepassing ten aanzien van de bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. Evenals voor de algemene bepalingen van strafrecht, geldt ook voor de algemene bepalingen van strafvordering dat zij niet alleen van toepassing zijn op de in hoofdstuk IX van de Algemene wet strafbaar gestelde feiten, maar ook op de feiten die strafbaar zijn op grond van de heffingswetten.

§ 12. Opsporingsambtenaren

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. Met het opsporen van de belastingdelicten zijn, naast de algemene opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 WvSv, belast de ambtenaren van de Belastingdienst.

    Bij beschikking van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 18 maart 1980, nr. 50836 (Stcrt. 1980, 98) zijn de ambtenaren van de Belastingdienst eveneens belast met het opsporen van feiten, strafbaar gesteld in de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Kinderbijslagwet voor loontrekkenden. Voorts zijn zij op grond van artikel 88 van de Algemene wet bevoegd tot het opsporen van de in die bepaling genoemde commune delicten te weten ambtsdwang, wederspannigheid en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel.

    Aangezien de beide laatstgenoemde groepen van strafbare feiten geen belastingdelicten zijn, kunnen ten aanzien van die feiten de bijzondere bepalingen in de Algemene wet betreffende opsporing, vervolging en afdoening buiten proces geen toepassing vinden.

  • 2. Aan arbeidscontractanten komt geen opsporingsbevoegdheid toe.

  • 3. Ambtenaren van de FIOD die zijn aangesteld als onbezoldigd ambtenaar van het Korps Rijkspolitie bezitten op grond van artikel 141, sub 4, van het WvSv algemene opsporingsbevoegdheid. Zij zijn bevoegd tot het opsporen van bepaalde commune delicten.

§ 13. Opsporingsbevoegdheden

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. De bevoegdheden van de opsporingsambtenaren zijn op grond van artikel 146, eerste lid, van het WvSv beperkt tot het gebied waarvoor zij zijn aangesteld. Deze bepaling is voor de ambtenaren van de Belastingdienst evenwel niet van belang omdat hen als zodanig niet een bepaald ambtsgebied is toegekend. In het buitenland dienen zij zich uiteraard van het verrichten van gezagsdaden – van welke aard dan ook – te onthouden.

  • 2. De opsporingsambtenaren kunnen in de uitoefening van hun ambtsverrichtingen, bijvoorbeeld het staande houden of het aanhouden van een verzet biedende verdachte, de hulp vragen van de openbare burgerlijke macht (politie) en van de gewapende macht (Koninklijke Marechaussee), die verplicht zijn deze onmiddellijk te verlenen (artikel 146, tweede en derde lid, van het WvSv).

  • 3. Tijdens een opsporingsonderzoek kunnen ook controlebevoegdheden worden uitgeoefend, mits de aan de verdachte toekomende rechten in acht worden genomen. Het gaat daarbij met name om het zwijgrecht van de verdachte; de ambtenaren dienen de verdachte voor het verhoor mede te delen dat hij niet verplicht is te antwoorden (artikel 29 van het WvSv).

§ 14. Inbeslagneming

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. Op grond van artikel 81 van de Algemene wet zijn de met opsporing van belastingdelicten belaste ambtenaren bevoegd te allen tijde de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en de uitlevering daarvan te vorderen.

  • 2. Voor inbeslagneming zijn onder meer vatbaar alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen (zie artikel 94 van het WvSv).

  • 3. De inbeslagneming vindt plaats door de voorwerpen onder zich te nemen of te gaan houden ten behoeve van de strafvordering (artikel 134 van het WvSv). Aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, wordt zoveel mogelijk een bewijs van ontvangst afgegeven (artikel 116 van het WvSv).

  • 4. Ingeval de inbeslagneming niet rechtstreeks mogelijk is, kan ter plaatse de uitlevering van de in beslag te nemen voorwerpen worden gevorderd. Het niet voldoen aan deze vordering kan het strafbaar feit van artikel 184 van het WvSr ten gevolge hebben. Tot de opsporing daarvan zijn de ambtenaren van de Belastingdienst belast op grond van artikel 88, eerste lid, letter b, van de Algemene wet. Zij dienen ter zake proces-verbaal op te maken en dit via de FIOD te zenden naar de officier van justitie.

  • 5. Bij de inzending van het proces-verbaal aan de directeur of aan de officier van justitie worden de inbeslaggenomen voorwerpen meegezonden. Indien de omvang van deze voorwerpen daartoe aanleiding geeft, worden deze voorwerpen niet meegezonden, maar – in overleg met de directeur onderscheidenlijk de officier van justitie – te hunner beschikking gehouden.

  • 6. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Algemene wet vindt de teruggaaf van inbeslaggenomen voorwerpen plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 118 van het WvSv.

§ 15. Betreden van plaatsen

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. De ambtenaar belast met het opsporen van belastingdelicten heeft op grond van artikel 83, eerste lid, van de Algemene wet de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen. Deze bevoegdheid is gevestigd ten behoeve van opsporingsactiviteiten, zoals inbeslagneming. Deze bevoegdheid betekent evenwel niet dat de ambtenaar de bevoegdheid tot huiszoeking heeft.

  • 2. In artikel 83, tweede en derde lid, van de Algemene wet worden enige bijzondere voorwaarden aan het betreden van een woning tegen de wil van de bewoner gesteld.

§ 16. Proces-verbaal

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. Een opsporingsambtenaar moet zo spoedig mogelijk proces-verbaal opmaken van het door hem opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hem tot opsporing is verricht of bevonden (artikel 152 van het WvSv).

  • 2. Het proces-verbaal ontleent zijn betekenis aan de bewijskracht die de wet daaraan toekent als bewijsmiddel in het strafproces. Op grond van artikel 344, tweede lid, van het WvSv kan de rechter immers het bewijs, dat de verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd, aannemen op het proces-verbaal van een enkele opsporingsambtenaar, ook zonder dat het wordt versterkt of bevestigd door een ander bewijsmiddel. Het proces-verbaal dient daarom met grote nauwkeurigheid te worden opgemaakt.

  • 3. De volledige bewijskracht van het proces-verbaal geldt slechts ten aanzien van de feiten of omstandigheden welke de opsporingsambtenaar zelf heeft waargenomen of bevonden. De volledige bewijskracht van het proces-verbaal van een ambtenaar van de Belastingdienst is beperkt tot die feiten waarvoor hij opsporingsbevoegdheid bezit.

  • 4. De ambtenaren van de Belastingdienst hebben opsporingsbevoegdheid voor de commune delicten ambtsdwang, wederspannigheid (artikelen 179 t/m 182 van het WvSr) en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel (artikel 184 van het WvSr).

    Als ten aanzien van een ambtenaar van de Belastingdienst bij het opsporen van een belastingdelict één van deze delicten wordt gepleegd, moet daarvan melding worden gemaakt in het proces-verbaal inzake het belastingdelict. Daarnaast moet van het feit een afzonderlijk proces-verbaal worden opgemaakt, dat via de FIOD naar de officier van justitie wordt gezonden.

  • 5. Indien bij eenzelfde fiscaal delict meer personen als verdachte zijn betrokken, kan in het algemeen worden volstaan met één proces-verbaal, tenzij er reden is om aan te nemen dat de directeur of de officier van justitie niet voor alle verdachten hetzelfde gevolg aan het proces-verbaal zal geven. In geval van twijfel wordt vooraf nader overleg gepleegd met de contactambtenaar.

§ 17. Memorie van toelichting bij proces-verbaal

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. Feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak en die niet reeds in het proces-verbaal zijn vermeld, worden uiteengezet in een daarbij gevoegde memorie van toelichting. Behalve aan een overzicht van de verzamelde bewijsmiddelen alsmede aan verlichtende of verzwarende omstandigheden kan hierbij worden gedacht aan vermelding van de ontdoken belasting, de opgelegde administratieve boete(n) en de mogelijkheid dat een administratieve boete vervalt of moet worden kwijtgescholden op grond van de samenloopregeling (zie paragraaf 30 van het Voorschrift administratieve boeten 1993).

  • 2. Indien het wenselijk wordt geacht dat bepaalde deskundigen, bijvoorbeeld de ambtenaar die de fiscale kant van de zaak behandelt of de ambtenaar die het boekenonderzoek heeft ingesteld, ter terechtzitting worden gehoord, wordt een daartoe strekkend advies in de memorie van toelichting opgenomen.

§ 18. Ambtsedige verklaring

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Als wettig bewijsmiddel worden, naast het proces-verbaal, ook andere schriftelijke bescheiden erkend. Tot die bescheiden, die niet de bijzondere bewijskracht bezitten van het proces-verbaal, behoort bijvoorbeeld de verklaring van de inspecteur dat een aangiftebiljet op de eenheid is ingeleverd (vergelijk artikel 344, eerste lid, sub 3, van het WvSv). Een dergelijke verklaring – die evenals het proces-verbaal op ambtseed of ambtsbelofte wordt opgemaakt – wordt steeds als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd ingeval van onjuiste of onvolledige aangifte.

§ 19. Behandeling van het proces-verbaal door de directeur

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. Het proces-verbaal inzake een belastingdelict wordt op grond van artikel 80, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet ingezonden bij de directeur. Dit geldt zowel voor processen-verbaal opgemaakt door ambtenaren van de Belastingdienst als voor processen-verbaal opgemaakt door algemene opsporingsambtenaren.

  • 2. De directeur zendt het proces-verbaal ingevolge artikel 80, tweede lid, tweede volzin, van de Algemene wet onverwijld door aan de officier van justitie, indien het een proces-verbaal betreft van een strafbaar feit ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning tegen de wil van de bewoner is binnengetreden.

  • 3. In andere dan de in het tweede lid bedoelde gevallen zal de directeur conform de afspraken in het tripartite-overleg een transactie aanbieden dan wel het proces-verbaal zenden aan de officier van justitie met het oog het instellen van een strafvervolging. Bij deze inzending doet de directeur het proces-verbaal vergezeld gaan van een verzoek om tot strafvervolging over te gaan.

  • 4. In zaken die de officier van justitie op grond van artikel 80, derde lid, van de Algemene wet ter afdoening in handen van de directeur heeft gesteld, kan alsnog gelegenheid tot transigeren worden gegeven. Zo nodig treedt de directeur ter zake in nader overleg met de officier van justitie. Gaat de verdachte niet in op het transactieaanbod dan wordt de zaak opnieuw ter vervolging aan de officier van justitie gezonden.

  • 5. De directeur zendt het proces-verbaal eveneens in bij de officier van justitie, indien een transactievoorstel van de directeur door de verdachte is geweigerd. Van deze weigering maakt de directeur melding in de brief waarin hij om strafvervolging verzoekt.

  • 6. De directeur stelt het proces-verbaal buiten gevolg met inachtneming van de in paragraaf 2 genoemde richtlijnen. Zo zal hij het proces-verbaal buiten gevolg stellen, indien het bewijsmateriaal niet voldoende is om een transactie-aanbod te doen dan wel een strafrechtelijke vervolging uit te lokken. Er zal in dergelijke gevallen wel worden bezien of een administratieve boete mogelijk is.

    Verder stelt hij het proces-verbaal buiten gevolg, indien de zaak op grond van de criteria van de in paragraaf 2 genoemde transactie- en/of vervolgingsrichtlijnen niet in aanmerking komt voor een transactie respectievelijk een strafvervolging.

  • 7. Indien er naast een belastingdelict sprake is van een commuun delict dat niet louter in het kader van een fiscale fraude is begaan, pleegt de directeur overleg met de officier van justitie, voordat hij beslist over het buiten gevolg stellen van de zaak of het aanbieden van een transactie.

§ 20. Transactiebevoegdheid

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. Voor de transactiebevoegdheid inzake de bij belastingwet strafbaar gestelde feiten geldt niet de algemene regeling van artikel 74 van het WvSr, maar uitsluitend die van artikel 76 van de Algemene wet. Dit betekent dat in die gevallen slechts de directeur de bevoegdheid tot transactie heeft.

    De transactiebevoegdheid geldt zowel voor misdrijven als voor overtredingen.

  • 2. Een transactie wordt alleen aangeboden indien het strafrechtelijk bewijsbare zaken betreft.

  • 3. De bevoegdheid tot transactie vervalt indien het proces-verbaal in handen is gesteld van de officier van justitie. Deze bevoegdheid herleeft indien de officier van justitie de zaak op grond van artikel 80, derde lid, van de Algemene wet weer in handen van de directeur heeft gesteld.

§ 21. Transactievoorwaarden

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

  • 1. De transactievoorwaarden kunnen worden gesteld op verzoek van de verdachte of op initiatief van de directeur.

    Aan de verdachte komt niet het recht toe een strafvervolging te voorkomen door betaling van het maximum van de geldboete op de wijze als is voorzien in artikel 74a van het WvSr.

  • 2. In artikel 76, derde lid, van de Algemene wet zijn de transactievoorwaarden vermeld. Deze opsomming is limitatief. De directeur kan volstaan met één voorwaarde, maar hij kan ook enkele voorwaarden combineren.

  • 3. Eén van de transactievoorwaarden is betaling aan de Staat van een geldsom.

    Bij het vaststellen van de te betalen geldsom wordt rekening gehouden met de ernst van de feiten, zoals de omvang van de fraude – en dus mede de omvang van de ontdoken belasting –, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede andere bijkomende omstandigheden.

    De geldsom bedraagt ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het strafbare feit kan worden opgelegd (zie artikel 76, derde lid, letter a, van de Algemene wet).

    Voor de misdrijven van artikel 68 van de Algemene wet is de maximale geldboete f 25.000 of, indien dit hoger is, eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Onder dit laatste bedrag valt niet alleen de nagevorderde of de nageheven belasting, maar bijvoorbeeld ook de niet meer na te vorderen of na te heffen belasting.

    In de transactierichtlijnen (zie paragraaf 2) is bepaald dat bij de bepaling van de hoogte van de geldsom ernaar wordt gestreefd deze op een hoger bedrag vast te stellen dan de administratieve boete die de inspecteur had kunnen opleggen bij toepassing van het Voorschrift administratieve boeten 1993.

  • 4. Indien wettelijke verplichtingen niet zijn nagekomen wordt zoveel mogelijk, naast betaling van een geldsom, als transactievoorwaarde gesteld het alsnog voldoen aan de wettelijke verplichting, zoals bijvoorbeeld het alsnog inleveren van de aangifte of het alsnog verstrekken van inlichtingen (artikel 76, derde lid, letter e, van de Algemene wet).

  • 5. In het algemeen moet als voorwaarde worden gesteld dat de betaling van het transactiebedrag binnen een maand plaatsvindt. Het toestaan van een betaling in termijnen dient tot zeer bijzondere gevallen beperkt te blijven.

  • 6. Het recht tot strafvordering vervalt door de algehele en vrijwillige voldoening aan de gestelde voorwaarden binnen de gestelde termijn.

Hoofdstuk IV

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

§ 22. Intrekking voorschriften

[Regeling vervallen per 03-11-2006]

De volgende voorschriften worden ingetrokken:

Leidraad Algemene wet inzake rijksbelastingen, beschikking van 13 augustus 1962, nr. B2/13362;

Instructie Algemene wet inzake rijksbelastingen, beschikking van 31 augustus 1962, nr. B2/12665;

Naar boven