Warenwetregeling Methode van onderzoek voedingsvezelgehalte

[Regeling vervallen per 17-09-2005.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 01-10-1993 t/m 16-09-2005

Warenwetregeling Methode van onderzoek voedingsvezelgehalte

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

Gelet op artikel 12, derde lid, van het Warenwetbesluit Voedingswaarde-informatie levensmiddelen;

Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet (advies van 16 juni 1992, nr. 14511/(3)5);

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Het gehalte aan voedingsvezel van de in het Warenwetbesluit Voedingswaarde-informatie levensmiddelen bedoelde eet- of drinkwaren, wordt bepaald volgens de methode van onderzoek die is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 1993.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Deze regeling wordt aangehaald als:

Warenwetregeling Methode van onderzoek voedingsvezelgehalte.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

Hans J. Simons

Bijlage Bepaling van het gehalte aan oplosbare en onoplosbare voedingsvezel in levensmiddelen

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Enzymatische-gravimetrische methode vlgs. Asp e.a.

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Dit voorschrift beschrijft een methode voor het bepalen van het gehalte aan oplosbare en onoplosbare voedingsvezel in levensmiddelen.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Het gehalte aan oplosbare en onoplosbare voedingsvezel: het gehalte bepaald volgens de hierna beschreven methode, uitgedrukt in g per 100 g.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Het in tweevoud ingewogen droge en vetvrije monster wordt met behulp van het enzyme Termamyl (thermisch-stabiele alpha-amylase) verstijfseld en vervolgens enzymatisch ontsloten met de enzymen protease en amyloglucosidase waarbij eiwit en zetmeel tot oplosbare verbindingen worden afgebroken.

De oplosbare voedingsvezel wordt neergeslagen met ethanol. Het onopgeloste deel en het neerslag worden samen afgefiltreerd, uitgewassen, gedroogd en gewogen.

Een van de residuen wordt onderzocht op het gehalte aan eiwit, het andere wordt verast.

De massa van het gedroogde residu, verminderd met de massa van het eiwit en de massa van de as, is de hoeveelheid voedingsvezel.

4. Reagentia en oplossingen

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Alle reagentia dienen analystisch zuiver te zijn.

Onder water wordt verstaan gedistilleerd water of gedemineraliseerd water van gelijkwaardige kwaliteit.

4.1. Reagentia

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

4.1.1. Ethanol 95% v/v, C2H5OH

4.1.2. Aceton, C2H6O

4.1.3. Dinatriumwaterstoffosfaat watervrij, Na2HPO4

4.1.4. Natriumdiwaterstoffosfaat monohydraat, NaH2PO4.H2O

4.1.5. Termamyloplossing 120L (120KNU/g)

4.1.6. Protease uit Bacillus Subtilis gelyofiliseerd

4.1.7. Amyloglucisidase-oplossing (14 Units/ml) uit Aspergillus Oryzea

4.1.8. Natriumhydroxyde NaOH

4.1.9. Fosforzuur 85% m/m, H3PO4

4.1.10. Celite 545

4.1.11. Petroleumether, kooktraject 40–60°C

4.2. Oplossingen

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

4.2.1. Ethanoloplossing 71% v/v

Breng in een 1000 ml maatkolf 250 ml water. Vul aan met ethanol (4.1.1.) tot aan de ijkstreep en meng. Koel tot kamertemperatuur en vul wederom aan tot de ijkstreep met ethanol (4.1.1.) en meng.

4.2.2. Bufferoplossing

Los 1,5 g dinatriumwaterstoffosfaat (4.1.3.) en 10 g natriumdiwaterstoffosfaat (4.1.4.) op in een maatkolf van 1 l. in 700 ml water. Vul aan met water tot aan de ijkstreep en meng. Stel indien nodig de pH in op 6.0 door druppelsgewijze toevoeging van hetzij verdunde dinatriumwaterstoffosfaatoplossing hetzij verdunde natriumdiwaterstoffosfaatoplossing.

4.2.3. Natriumhydroxyde oplossing 0,285 mol/l

Los 11,4 Natriumhydroxyde (4.1.8.) in een maatkolf van 1 L op in een 700 ml water. Koel af tot kamertemperatuur, vul aan met water tot aan de ijkstreep en meng.

4.2.4. Fosforzuuroplossing 0,329 mol/l

Los 37,9 fosforzuur 85% m/m (4.1.9.) in een maatkolf van 1 L op in 700 ml water. Vul aan met water tot aan de ijkstreep en meng.

5. Apparatuur van hulpmiddelen

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Het normale laboratorium glaswerk en de volgende benodigdheden

5.1. Vacuumdroogstoof voorzien van een automatische temperatuurregeling ingesteld op 70°C±1°C.

5.2. Laboratoriummolen geschikt om te malen tot een deeltjesgrootte van 0,3 tot 0,5 mm.

5.3. Bij de laboratoriummolen (5.2.) behorende zeven.

5.4. Droogstoof voorzien van een automatische temperatuurregeling, ingesteld op 103°C±2°C.

5.5. Moffeloven, voorzien van een Pyrometer en automatische temperatuurregeling, ingesteld op 525°C±25°C.

5.6. Exsiccator, voorzien van vers geaktiveerde Silacagel met vochtindicator of een gelijkwaardig droogmiddel.

5.7. Waterbad, kokend.

5.8. Schudwaterbad elektrisch verwarmd, voorzien van een automatische temperatuurregeling, ingesteld op 60°C±1°C.

5.9. pH meter.

5.10. Filterkroezen, bijvoorbeeld van Pyrex, poriëngrootte 200–60 u.

5.11. Magneetroerder.

6. Werkwijze

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

6.1. Voorbereiding van het analysemonster

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

6.1.1. Indien het vetgehalte van het monster meer dan 5% m/m bedraagt dient het monster ontvet te worden.

Indien het vetgehalte onbekend is verdient het aanbeveling steeds een vetextractie toe te passen. Weeg tot op 0,01 g nauwkeurig 10 g van het monster af in een bekerglas van 250 ml. Voeg toe 25 ml petroleumether. Roer gedurende 15 minuten, met behulp van een magneetroerder (5.11.). Laat gedurende enkele minuten bezinken en schenk de petroleumetherlaag voorzichtig af.

Herhaal deze procedure twee maal. Plaats het bekerglas gedurende een nacht in de vacuumdroogstoof (5.1.) bij 70°C±1°C. Bepaal het massaverlies.

6.1.2. Maal zonodig het ontvette monster met behulp van de laboratoriummolen (5.2.) tot een poeder met een deeltjesgrootte van 0,3–0,5 mm.

6.2. De bepaling

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

6.2.1. Weeg in tweevoud tot op 0,1 mg nauwkeurig ongeveer 1 g van het analysemonster(6.1.2.) in een bekerglas van 400 ml(hoog model). Voeg aan ieder bekerglas toe 50 ml fosfaatbufferoplossing (4.2.2.). Voeg toe 100 microliter Termanyloplossing (4.1.5.).

Dek de bekerglazen af met aluminiumfolie en plaats gedurende 15 minuten in het kokende waterbad (5.7.). Zwenk iedere 5 minuten om. De temperatuur van de inhoud van de bekerglazen dient ongeveer 100°C te bereiken. Verleng zonodig de incubatietijd (30 minuten is meestal voldoende).

Koel af tot kamertemperatuur en stel de Ph in op 7,5±0,1 door toevoeging van ongeveer 10 ml natriumhydroxyde oplossing 0,285 mol/l (4.2.3.).

6.2.2. Voeg toe 5 mg protease (4.1.6.). Maak daartoe een oplossing met een bekend gehalte en pipetteer de benodigde hoeveelheid.

Dek de bekerglazen af met aluminiumfolie en plaats ze gedurende 30 minuten in het schudwaterbad (5.8.) bij 60°C±1°C.

Koel af tot kamertemperatuur en stel de pH in op 4,5±0,2 met ongeveer 10 ml fosforzuur 0,329 mol/l (4.2.4.).

6.2.3. Voeg toe 0,3 ml amyloglucosidaseoplossing (4.1.7.).

Dek de bekerglazen af met aluminiumfolie en plaats ze gedurende 30 minuten in het schudwaterbad (5.8.) 60°C±1°C.

6.2.4. Neem de bekers uit het waterbad en voeg toe 280 ml ethanol 95% v/v(4.1.1.), voorverwarmd op 60°C±1°C. Laat gedurende 60 minuten bij kamertemperatuur staan voor de vorming van het neerslag.

6.2.5. Breng in de Pyrexfilterkroezen (5.10.) 0,5 celite 545(4.1.10.). Droog de filterkroes met celite in de droogstof (5.4.) tot constant gewicht. Koel af in de exsiccator (5.6.) en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig.

6.2.6. Spreid vervolgens de celite gelijkmatig over de bodem van de filterkroes met behulp van een spuitfles gevuld met ethanol 71% v/v (4.1.11.). Zuig voorzichtig af. De gelijkmatige celitelaag vormt een afscheiding tussen de af te filtreren vezel en de gesinterde bodem van de filterkroes. Hierdoor kan de inhoud van de kroes gemakkelijk verwijderd worden.

6.2.7. Filtreer, zo nodig onder afzuiging, het reactiemengsel (6.2.4.) door de filterkroes(6.2.6.). Was het residu drie maal met telkens 20 ml ethanol 71% v/v (4.2.1.), vervolgens twee maal met telkens 10 ml ethanol 95% v/v (4.1.1.) en twee maal met telkens 10 ml aceton (4.1.2.).

6.2.8. Droog de filterkroes met inhoud gedurende een nacht bij 70°C±1°C in de vacuumdroogstof (5.1.) of bij 103°C±2°C in de droogstof (5.4.). Koel af tot kamertemperatuur in de exsiccator (5.6.) en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig.

6.2.9. Bepaal in één van de filterresiduen het gehalte aan eiwit volgens de Kjeldahl methode.

Schraap hiertoe de celite en vezel uit een van de filterkroezen op een stikstofvrij filtreerpapier, vouw dit dicht en breng het zo in de Kjeldahldestructiekolf. Gebruik, indien de aard van het eiwit bekend is, de bijbehorende factor. Is de aard van het eiwit onbekend, gebruik dan de factor 6,25.

6.2.10. Plaats de tweede kroes in de moffeloven (5.5.) en veras bij 525°C±25°C gedurende 5 uren. Koel af in de exsiccator (5.6.) en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig.

6.2.11. Voer een blanco bepaling in tweevoud uit teneinde de bijdrage van de gebruikte chemicaliën aan het resultaat vast te stellen.

7. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 17-09-2005]

Gehalte aan oplosbare en onoplosbare voedingsvezel uitgedrukt in g/100g=Massafilter residu (6.2.8.) in g-(Massa proteïne in g + massa as in g + Massa blanco in g) 100/m

Waarom m=de inweeg in g.

Naar boven