Besluit toekenning van een eenmalige uitkering van 11,3% in 1992 aan (gewezen) burgerlijk rijkspersoneel en anderen

[Regeling vervallen per 01-01-2020.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 25-08-1993 t/m 31-12-2019

Besluit van 30 juli 1993, houdende toekenning van een eenmalige uitkering van 11,3% in 1992 aan (gewezen) burgerlijk rijkspersoneel en anderen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 12 mei 1993, nr. AB93/U404, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929, artikel 89 van de Grondwet, artikel 7, derde lid, van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren, artikel 7 van de Wet Nationale ombudsman, artikel 4, tweede lid, van de Wet van 17 juli 1923, tot uitvoering van artikel 97 der Grondwet en wijziging van de Hooger-onderwijswet, van de wet tot regeling van het Hooger Landbouw- en Hooger Veeartsenijkundig Onderwijs, van de Lager-onderwijswet 1920 en van de Bevorderingswet voor de landmacht 1902 (Stb. 364), en artikel C 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 juni 1993, nr. W04.93.0296);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 16 juli 1993, nr. AB93/619, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. de betrokkene: de op 30 september 1992 in dienst zijnde

    • 1°. ambtenaar in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en degene voor wie krachtens artikel 26 van dat besluit een bezoldigingsregeling is vastgesteld;

    • 2°. werknemer in de zin van het Arbeidsovereenkomstenbesluit voor wie het loon is vastgesteld met toepassing van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, b, c of d van dat besluit;

    • 3°. functionaris voor wie de bezoldiging is geregeld in de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218);

    • 4°. rechterlijke ambtenaar voor wie de bezoldiging is geregeld in de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren;

    • 5°. kandidaat-verkeersschout, voor wie de bezoldiging geregeld is in het Besluit opleiding verkeersschouten;

    • 6°. Nationale ombudsman en substituut-ombudsman voor wie de bezoldiging is geregeld in de Wet bezoldiging nationale ombudsman;

    • 7°. ambtenaar en werknemer voor wie de bezoldiging is geregeld in de artikelen 48 en 120 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

      alsmede:

    • 8°. degene die op 30 september 1992 belanghebbende is in de zin van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden;

      met dien verstande dat niet als betrokkene wordt aangemerkt degene die

      • - uit hoofde van zijn dienstverhouding met de overheidswerkgever hetzij zelfstandig verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet, dan wel deelnemer is in een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren;

      • - ingevolge een wettelijke verplichting als militair in werkelijke dienst is voor eerste oefening;

      • - verlof dan wel buitengewoon verlof geniet zonder behoud van bezoldiging;

      • - ontheven is van de waarneming van zijn ambt in verband met de uitoefening van een politieke functie zonder behoud van bezoldiging;

      • - geschorst is zonder behoud van bezoldiging;

      • - op grond van zijn uitkering in de zin van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden hetzij verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet, dan wel deelnemer is in een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren;

  • b. de berekeningsbasis:

    • 1°. voor de betrokkene, bedoeld in onderdeel a, onder 1° tot en met 7°: het op 30 september 1992 geldende salaris bij een volledige werktijd, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel hetgeen daarmee overeenkomt in andere bezoldigingsregelingen;

    • 2°. voor de betrokkene, bedoeld in onderdeel a, onder 8°:

    de op 30 september 1992 geldende bezoldiging ingevolge de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden herrekend naar een volledige betrekking verminderd met de daarin begrepen vakantie-uitkering van 8%;

  • c. de werktijdfactor: de overeengekomen werktijd gedeeld door de volledige werktijd;

  • d. de deeltijdfactor: de werktijdfactor zoals die voor belanghebbende in de zin van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden gold op de dag vóór het ontslag in de zin van deze wet.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Aan de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 1° tot en met 7°, wordt een eenmalige uitkering verleend ter grootte van 11,3% van de voor hem geldende berekeningsbasis, met een maximum van f 431,- vermenigvuldigd met de werktijdfactor zoals deze voor de betrokkene op 30 september 1992 gold.

  • 2 Aan de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 8°, wordt een eenmalige uitkering verleend ter grootte van 11,3% van 80% van de voor hem geldende berekeningsbasis, met een maximum van f 431,- vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De eenmalige uitkering wordt aangewezen als een uitkering als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet van 17 juli 1923, tot uitvoering van artikel 97 der Grondwet en wijziging van de Hooger-onderwijswet, van de wet tot regeling van het Hooger Landbouw- en Hooger Veeartsenijkundig Onderwijs, van de Lager-onderwijswet 1920 en van de Bevorderingswet voor de landmacht 1902 (Stb. 364).

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De eenmalige uitkering is geen ambtelijk inkomen als bedoeld in artikel C 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet.

  • 2 De eenmalige uitkering wordt niet gerekend tot de inkomsten, bedoeld in artikel 2, noch tot de tegemoetkoming in ziektekosten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 1992.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Tavarnelle, 30 juli 1993

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,

J. E. Andriessen

De Minister van Justitie a.i.,

J. E. Andriessen

Uitgegeven de vierentwintigste augustus 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven