Instelling Commissie Evaluatie Militair Straf- en Tuchtrecht

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-06-1992 t/m heden

Instelling Commissie Evaluatie Militair Straf- en Tuchtrecht

De Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Defensie.

Gelet op de Rijkswet van 14 juni 1990. Stb. 1990, 368 tot wijziging van het Wetboek van Militair Strafrecht in verband met de herziening van het militair tuchtrecht en ter afschaffing van de doodstraf, de Rijkswet van 14 juni 1990, Stb. 1990, 367 tot herziening van het militair tuchtrecht (Wet militair tuchtrecht) en de Rijkswet van 14 juni 1990, Stb. 1990, 370 houdende nieuwe regels inzake de militaire strafrechtspraak (Wet militaire strafrechtspraak), alle in werking getreden op 1 januari 1991, waarin het militair straf-, strafproces- en tuchtrecht op ingrijpende wijze is herzien:

Overwegende dat tijdens de behandeling in de Eerste Kamer der Staten-Generaal van de aan bovengenoemde wetten ten grondslag liggende wetsontwerpen 16 813 (R1165) en 17 804 (R1228) betreffende de herziening van het militair straf-, strafproces- en tuchtrecht het voornemen door de bewindslieden is uitgesproken de nieuwe wetgeving te laten evalueren en dat het met het oog daarop wenselijk is een commissie in het leven te roepen;

Besluiten:

Artikel 2

De commissie is als volgt samengesteld:

Voorzitter:
  • -

    Prof. Mr. J. de Ruiter, oud-Minister van Justitie en van Defensie:

Leden:
  • -

    Mevrouw Mr. W. Sorgdrager, procureur-generaal bij het gerechtshof te Arnhem;

  • -

    Mr. L. R. van der Weij, president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem;

  • -

    G. L. J. Huyser, Generaal b.d. voormalig Chef Defensiestaf;

  • -

    J. F. G. A. M. Maas, Luitenant-generaal. Inspecteur Generaal der Krijgsmacht;

  • -

    Mr. S. W. P. C. Braunius, Kapitein ter Zee van administratie b.d. voormalig Hoofd Militair Juridische zaken bij de Marinestaf;

  • -

    Prof. mr. Th. de Roos, Hoogleraar Straf- en Strafprocesrecht aan de Rijksuniversiteit Limburg. Advocaat en Procureur te Amsterdam;

Adviserende leden:
  • -

    Dr. S. B. Ybema, Directeur Juridische Zaken. Ministerie van Defensie;

  • -

    Dr. D. W. Steenhuis, Hoofd Centrale Directie Wetenschapsbeleid en Ontwikkeling, Ministerie van Justitie.

Artikel 3

De commissie heeft tot taak aan de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Defensie rapport uit te brengen met betrekking tot de praktijk, zoals die zich voordoet bij de toepassing van het herziene militaire straf-, strafproces- en tuchtrecht, in welk rapport de commissie conclusies uit het in onze opdracht te verrichten en door de commissie te begeleiden evaluatieonderzoek kan neerleggen en, indien de commissie daartoe aanleiding aanwezig acht, aanbevelingen op grond van deze conclusies kan doen.

Artikel 4

  • a Aan de commissie is een secretariaat toegevoegd. Dit secretariaat staat onder leiding van de secretaris.

  • b Het secretariaat is voor de uitoefening van zijn taak verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

Artikel 5

Het in artikel 3 bedoelde evaluatieonderzoek zal worden verricht door een door ons aan te wijzen onderzoeksinstituut. Over de te geven onderzoeksopdracht zal de commissie worden gehoord.

Artikel 6

Zowel de commissie als het aan te wijzen onderzoeksinstituut zijn bevoegd zich rechtstreeks te wenden tot alle autoriteiten, instanties en personen.

Artikel 8

De commissie neemt bij haar werkzaamheden zodanige voorzorgen in acht, dat de persoonlijke levenssfeer van de bij het onderzoek te betrekken personen wordt gewaarborgd.

Artikel 9

Een ieder die betrokken is bij de werkzaamheden van de commissie en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift terzake van die gegevens geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn werkzaamheden ten behoeve van de commissie de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 10

  • a De commissie brengt zo mogelijk binnen twaalf maanden na instelling rapport uit.

  • b De commissie dient haar bevindingen schriftelijk vast te leggen in een eindrapport.

Artikel 11

Dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer, zal met toelichting worden geplaatst in de Staatscourant en treedt in werking op 1 juni 1992.

's-Gravenhage, 27 maart 1992

De

Minister

voornoemd,

E. M. H. Hirsch Ballin

's-Gravenhage, 10 februari 1992
De

Staatssecretaris

voornoemd,

B. J. M. baron van Voorst tot Voorst

Naar boven