Woonplaatsverklaring, dubbele woonplaats, Nederlandse BV in Verenigd Koninkrijk gevestigd

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 12-06-1989 t/m heden

Woonplaatsverklaring, dubbele woonplaats, Nederlandse BV in Verenigd Koninkrijk gevestigd

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten

Naar aanleiding van een verzoek om voorlichting heb ik mij beraden op de vraag of ten behoeve van een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap (BV X) waarvan de feitelijke leiding zich in het Verenigd Koninkrijk (VK) bevindt, voor de toepassing van verdragen met andere landen dan het VK een woonplaatsverklaring dient te worden afgegeven.

Dienaangaande heb ik het volgende standpunt ingenomen.

Aangezien de werkelijke leiding van BV X zich in het VK bevindt, is in relatie tot dat land sprake van een dubbele woonplaats. Art. 4, derde lid van het verdrag met het VK leidt ertoe dat BV X voor de toepassing van dit Verdrag als inwoner van het VK wordt aangemerkt. Op grond van de toewijzingsbepalingen van het verdrag kan BV X in Nederland nog slechts voor bepaalde in het verdrag aangewezen binnenlandse bronnen in de heffing worden betrokken.

Dit heeft tot gevolg dat BV X, hoewel zij op grond van art. 2, eerste lid, letter a juncto vierde lid van de Wet Vpb. 1969 binnenlandse belastingplichtige is en de meeste door Nederland gesloten belastingverdragen in beginsel aansluiten bij de nationale regels voor de binnenlandse belastingplicht, voor de toepassing van de belastingverdragen met andere landen dan het VK, in ieder geval voor zover deze verdragen een bepaling bevatten overeenkomstig art. 4, eerste lid van het OESO-modelverdrag 1977, naar mijn mening niet als inwoner van Nederland is aan te merken. In de slotzin van laatstgenoemde bepaling wordt namelijk een uitzondering gemaakt voor personen die slechts belast kunnen worden voor inkomsten uit bepaalde binnenlandse bronnen.

Nu het Verdrag met het VK tot gevolg heeft dat de Nederlandse belastingplicht van BV X zich nog slechts uitstrekt tot binnenlandse bronnen, is op de vennootschap voor verdragen met derde landen de hierboven genoemde uitzondering van art. 4, eerste lid van het OESO-modelverdrag 1977 van toepassing.

De opvatting dat deze uitzondering, die in het OESO-modelverdrag 1977 in de tweede volzin van art. 4, eerste lid, expliciet werd opgenomen, tevens op situaties als de onderhavige ziet, vindt steun in paragraaf 14a van het OESO-rapport ‘Double taxation conventions and the use of conduit companies’.

Een en ander leidt ertoe dat nu het verdrag met het VK BV X tot inwoner van het VK stempelt, de vennootschap ook in relatie tot andere landen slechts als inwoner van het VK kan worden aangemerkt, voor zover met die landen een belastingverdrag is gesloten dat een bepaling bevat die overeenkomt met art. 4, eerste lid, OESO-modelverdrag 1977. Ik ben dan ook van mening dat het verzoek om een woonplaatsverklaring ten behoeve van BV X in die gevallen dient te worden geweigerd.

Naar boven