Besluit voorschriften inzake aanspraken bij werkloosheid voor bepaalde groepen ambtenaren in de zin van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet

[Regeling vervallen per 01-01-2010.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2009

Besluit van 29 december 1986, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 10 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 november 1986, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, Directie Sociale Verzekeringen, Hoofdafdeling Werknemersverzekeringen, Afdeling Werkloosheidsregelingen, nr. SZ/SV/WV/WW/SVW/86/09598;

Gelet op artikel 10 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (Stb. 1986, 567);

De Raad van State gehoord (advies van 22 december 1986, nr. W 12.86.0597);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 december 1986, nr. SVW86/10736;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. wet: Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1966, 6);

    • b. lichaam: elk lichaam, waarvan personeel ambtenaar is in de zin van de wet met uitzondering van het Rijk, provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders;

    • c. werknemer: hij die in dienst is van een lichaam - tenzij hij in dienst is van een lichaam als bedoeld in artikel B2 van de wet dat krachtens subsidievoorwaarden te zijnen aanzien voorschriften toepast omtrent aanspraken bij werkloosheid of in dienst is van een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 7, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Stb. 1985, 110) - en ambtenaar is in de zin van de wet;

    • d. bestuursorgaan: het bestuur van een lichaam of het gezag dat voor dat lichaam dit besluit uitvoert;

    • e. minimumloon: het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657), of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet, en vervolgens gedeeld door 21,75.

  • 2 Tenzij het tegendeel blijkt, wordt onder werknemer een gewezen werknemer begrepen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder laatstelijk genoten bezoldiging: het tot het ambtelijk inkomen in de zin der wet behorend bedrag dat op de dag, voorafgaande aan het ontslag, vast aan de vervulling der betrekking is verbonden, vermeerderd met het bedrag dat, indien het loon per maand wordt betaald, in de twaalf kalendermaanden en, indien het loon per week wordt betaald, in de tweeënvijftig kalenderweken voorafgaande aan het ontslag, gemiddeld per maand, onderscheidenlijk per week, is toegekend aan toelage wegens ploegen- en onregelmatige dienst en aan prestatiebeloning.

  • 2 Indien de bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit wisselende inkomsten bestaat, geldt ten aanzien van deze inkomsten als laatstelijk genoten bezoldiging of als deel daarvan de gemiddelde bezoldiging over de twaalf volle kalendermaanden voorafgaande aan het ontslag.

  • 3 Indien in de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, anders dan ten gevolge van het verwerven van salarisanciënniteit wijziging zou zijn gekomen, wanneer de werknemer op die bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt vanaf de dag van wijziging het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk genoten bezoldiging.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Ten aanzien van de werknemer worden door het bestuursorgaan de voorschriften omtrent diens aanspraken bij werkloosheid, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 41, in acht genomen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorschriften vinden geen toepassing ten aanzien van de werknemer, op wie een regeling betreffende aanspraken op uitkering bij werkloosheid van het lichaam van toepassing is, voor zover die regeling hem geen mindere aanspraken te dier zake verleent dan de regeling overeenkomstig de voorschriften, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 41.

Hoofdstuk 3. Voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

§ 1. De voorwaarden voor het recht op uitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Met inachtneming van de artikelen 5 tot en met 9 heeft de werknemer die werkloos is recht op uitkering.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Werkloos is de werknemer die:

    • a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn bezoldiging over die uren; en

    • b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.

  • 2 Onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek wordt verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht. Bij de bepaling van het aantal arbeidsuren, bedoeld in de eerste volzin, wordt mede in aanmerking genomen het aantal uren waarin werkzaamheden zijn verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer wordt beschouwd.

  • 4 Voor de toepassing van dit besluit is de eerste dag van werkloosheid de eerste dag waarop een verlies van een of meer uren, alsmede een verlies van het recht op onverminderde doorbetaling van de bezoldiging over die uren intreedt in de kalenderweek waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ter zake waarvan de werknemer een aanvraag om uitkering indient.

  • 5 Voor de toepassing van dit besluit is de maandag de eerste dag van de kalenderweek.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Recht op uitkering ontstaat voor een werknemer, indien hij in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid, in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht.

  • 2 Indien werkloosheid intreedt binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de werknemer wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten, wordt de in het eerste lid bedoelde periode van 12 maanden met deze perioden verlengd.

  • 3 De in een week verrichte arbeid wordt slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking heeft op de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover zij niet reeds eerder in aanmerking is genomen voor een recht op uitkering.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Geen recht op uitkering heeft de werknemer die:

    • a. ononderbroken een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet (Stb. 1967, 473) of een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt, met ingang van de dag waarop hij deze uitkering vanaf of na het intreden van zijn werkloosheid drie maanden heeft ontvangen;

    • b. een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, of een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage op grond van artikel 58, eerste of derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, die, al dan niet vermeerderd met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c. een uitkering ontvangt op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten (Stb. 1967, 99), berekend naar volledige arbeidsongeschiktheid;

    • d. een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Stb. 1972, 313), berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die, al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, 70% of meer bedraagt van het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • e. recht heeft op onverminderde doorbetaling van zijn bezoldiging;

    • f. buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie;

    • g. op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden uitgezet;

    • h. rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    • i. de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt heeft bereikt;

    • j. op grond van artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen een ontheffing wegens gemoedsbezwaren heeft of wiens werkloosheid binnen 3 maanden na de datum van intrekking van een zodanige vrijstelling is aangevangen;

    • k. vakantie geniet;

    • l. werkloos is ten gevolge van werkstaking of uitsluiting; of

    • m. werkloos is anders dan ten gevolge van ontslag.

  • 2 Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in de daar bedoelde drie maanden niet aan de werknemer is betaald wegens voor hem geldende wachtdagen, of wegens enig handelen of nalaten dat hem redelijkerwijs kan worden verweten, wordt zij voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen.

  • 3 Geen recht op uitkering heeft de werknemer over een dag waarop zijn arbeid wordt onderbroken uitsluitend doordat:

    • a. deze dag voor hem als rustdag geldt;

    • b. deze dag een nationale of algemeen erkende christelijke feestdag is, dan wel een kerkelijke feestdag, die ter plaatse waar de werknemer pleegt te werken, algemeen als zodanig wordt gevierd.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, wordt met bezoldiging gelijkgesteld het deel van de inkomsten dat de werknemer ontvangt in verband met de eindiging van een dienstbetrekking, dat overeenkomt met het bedrag aan bezoldiging dat de werknemer zou hebben ontvangen over de voor hem geldende termijn van opzegging, indien deze in acht zou zijn genomen.

  • 5 Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van de werknemer die uitsluitend uit hoofde van een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden in een omstandigheid verkeert als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Het recht op uitkering eindigt:

    • a. voor zover de werknemer niet langer werkloos is;

    • b. indien ter zake van na het ontstaan van het recht verrichte arbeid een nieuw recht op uitkering is ontstaan, voor zover het aantal arbeidsuren waarnaar beide rechten samen zijn berekend, vermeerderd met het resterend aantal arbeidsuren per kalenderweek, groter is dan het aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 5, voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar het eerstgenoemde recht is berekend;

    • c. zodra zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 7, eerste lid;

    • d. zodra de voor de werknemer geldende uitkeringsduur is verstreken;

    • e. met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgende op die waarin de werknemer in de zin van artikel E 1 van de wet uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is verklaard de betrekking te vervullen waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen;

    • f. in afwijking van onderdeel e, eindigt het recht op uitkering, indien de werknemer uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is verklaard voor het vervullen van de betrekking, die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij ambtenaar was in de zin van de wet, met ingang van de dag, waarop de werknemer uit bedoelde betrekking wordt ontslagen.

  • 2 Op grond van het eerste lid, onderdeel a, eindigt het recht op uitkering geheel indien de werknemer:

    • a. al dan niet opeenvolgend een zodanig aantal uren arbeid in dienstbetrekking of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, tweede volzin, verricht dat een verlies aan arbeidsuren resteert van minder dan vijf en minder dan de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 5;

    • b. beschikbaar is om arbeid in dienstbetrekking te aanvaarden voor minder dan vijf en minder dan de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 5.

  • 3 Op grond van het eerste lid, onderdeel a, eindigt het recht op uitkering gedeeltelijk indien de werknemer:

    • a. al dan niet opeenvolgend ten minste vijf of de helft van zijn arbeidsuren arbeid in dienstbetrekking of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, tweede volzin, verricht en nog een verlies aan arbeidsuren resteert van ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 5;

    • b. beschikbaar is om arbeid in dienstbetrekking te aanvaarden voor minder arbeidsuren dan het aantal dat hij heeft verloren, doch voor ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 5.

  • 4 Voor de werknemer op wie het derde lid, onderdeel a, van toepassing is, eindigt het recht op uitkering ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij de in dat lid bedoelde arbeid of werkzaamheden verricht.

  • 5 Voor de werknemer op wie het derde lid, onderdeel b, van toepassing is, eindigt het recht op uitkering ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij minder beschikbaar is voor arbeid.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien het recht op uitkering op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, b of c, geheel of gedeeltelijk is geëindigd en vervolgens de omstandigheid die tot dat eindigen heeft geleid heeft opgehouden te bestaan, herleeft het recht op uitkering met inachtneming van de in het tweede lid bedoelde regels, voor zover geen nieuw recht op uitkering bestaat.

§ 2. Het geldend maken van het recht op uitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het bestuursorgaan beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag, of het recht op uitkering bestaat.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het recht op uitkering kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De werknemer voorkomt dat hij:

    • a. verwijtbaar werkloos wordt;

    • b. werkloos is of blijft, doordat hij:

      • 1°. in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen;

      • 2°. nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;

      • 3°. door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt; of

      • 4°. in verband met door hem te verrichten arbeid eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren;

    • c. wegens enig handelen of nalaten dat hem redelijkerwijs kan worden verweten geen uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, b, c of d.

  • 2 De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden, indien hij:

    • a. zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag zijn ontslag tot gevolg zou kunnen hebben;

    • b. ontslag heeft genomen, zonder dat aan de voortzetting van zijn dienstbetrekking voor hem zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 3 Als passende arbeid, bedoeld in het eerste lid, wordt beschouwd alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Niet als passende arbeid wordt beschouwd arbeid in een dienstbetrekking krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening (Stb. 1967, 687).

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De werknemer is verplicht:

  • a. aan het bestuursorgaan op zijn verzoek of uit eigen beweging onverwijld alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald; en

  • b. zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het bestuursorgaan niet benadeelt of zou kunnen benadelen.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De werknemer is verplicht:

    • a. uiterlijk de eerste werkdag volgend op de eerste dag van werkloosheid bij het bestuursorgaan aangifte te doen van zijn werkloosheid;

    • b. binnen één week na het intreden van zijn werkloosheid bij het bestuursorgaan een aanvraag om een uitkering in te dienen;

    • c. de voorschriften op te volgen die het bestuursorgaan ten behoeve van een doelmatige controle stelt;

    • d. zich als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te doen inschrijven en die inschrijving tijdig te doen verlengen;

    • e. gevolg te geven aan een verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om inlichtingen van belang voor de uitvoering van dit besluit te verstrekken;

    • f. deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing en voldoende mee te werken aan het bereiken van een gunstig resultaat;

    • g. mee te werken aan een voor hem gewenst onderzoek naar zijn arbeidsgeschiktheid door een arts, een psycholoog of een beroepskeuze-adviseur;

    • h. de hem op grond van paragraaf 9 van dit hoofdstuk opgelegde verplichtingen na te komen; en

    • i. de voorschriften op te volgen die het bestuursorgaan stelt in verband met het genieten van vakantie tijdens de duur van de uitkering.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de werknemer een verplichting, hem op grond van de artikelen 12, 13 en 14 opgelegd, niet nakomt, is het bestuursorgaan bevoegd de uitkering blijvend geheel te weigeren, tijdelijk of blijvend gedeeltelijk te weigeren of de uitkeringsduur te beperken.

  • 2 Indien de werknemer bij het intreden van zijn werkloosheid een verplichting, hem op grond van de artikelen 13 en 14 opgelegd, niet nakomt, is het bestuursorgaan bevoegd de uitkering tijdelijk geheel te weigeren vanaf de eerste dag van zijn werkloosheid.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het bestuursorgaan dat een uitkering heeft geweigerd of de uitkeringsduur heeft beperkt, beslist, in geval van herleving van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 9 opnieuw of een weigering van de uitkering of een beperking van de uitkeringsduur wordt voortgezet.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel d, e, f of h niet nakomt, geeft het van dit oordeel of vermoeden onverwijld schriftelijk kennis aan het bestuursorgaan, onder vermelding van de gronden, waarop het oordeel of vermoeden steunt.

  • 2 Onverminderd het eerste lid verschaft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan het bestuursorgaan op zijn verzoek inlichtingen die het bestuursorgaan voor de uitvoering van dit besluit nodig acht.

§ 3. De betaling van de uitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het orgaan betaalt de uitkering in de regel per maand achteraf.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Op de uitkering worden geheel in mindering gebracht de inkomsten wegens loonderving, met uitzondering van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, dan wel een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt op grond van enige andere publiekrechtelijke regeling inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering, voor zover deze inkomsten geen verband houden met de eindiging van een dienstbetrekking, alsmede inkomsten uit ouderdomspensioen. Onder inkomsten wegens loonderving worden ook verstaan uitkeringen op grond van het bepaalde bij of krachtens danwel op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 1969, 594). Onder ouderdomspensioen wordt verstaan een uit een vervulde dienstbetrekking voortvloeiende, in beginsel levenslange periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening.

  • 2 De inkomsten, bedoeld in het eerste lid, dienen betrekking te hebben op de periode waarover de werknemer recht heeft op uitkering op grond van dit besluit.

  • 4 Indien de werknemer wegens eindiging van een dienstbetrekking ouderdomspensioen ontvangt, wordt, voor zoveel nodig in afwijking van het eerste lid, de uitkering per dag niet hoger gesteld dan op het verschil tussen de uitkering zoals die is of zou zijn vastgesteld op de eerste werkdag na die eindiging en het bedrag van het pensioen per dag dat op die dag is ontvangen.

  • 5 De inkomsten, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de inkomsten uit ouderdomspensioen worden niet in mindering gebracht indien zij door de werknemer reeds voor het intreden van de werkloosheid werden ontvangen naast de inkomsten uit de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden. De inkomsten uit ouderdomspensioen, alsmede de overige inkomsten, bedoeld in het eerste lid, voor zover laatstgenoemde inkomsten worden ontvangen na het intreden van de werkloosheid worden niet op de uitkering in mindering gebracht voor zover zij betrekking hebben op een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan en die dienstbetrekkingen vóór het intreden van de werkloosheid naast elkaar werden vervuld.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Indien de werkloze werknemer arbeid in dienstbetrekking of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, tweede volzin, gaat verrichten gedurende minder dan vijf en minder dan de helft van de arbeidsuren, bedoeld in artikel 5, wordt de uitkering verminderd met 70% van hetgeen hij met die arbeid of werkzaamheden verdient.

§ 4. De duur van de uitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De uitkeringsduur is een half jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.

  • 2 Indien de werknemer:

    • a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin zijn werkloosheid is ingetreden, in tenminste drie kalenderjaren over 52 of meer dagen per jaar loon te hebben ontvangen; of

    • b. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als genoemd in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, c of d;

    wordt de uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid, bij een arbeidsverleden van ten minste:

    • 5 jaren, verlengd met drie maanden;

    • 10 jaren, verlengd met een half jaar;

    • 15 jaren, verlengd met een jaar;

    • 20 jaren, verlengd met anderhalf jaar;

    • 25 jaren, verlengd met twee jaar;

    • 30 jaren, verlengd met twee en een half jaar;

    • 35 jaren, verlengd met drie en een half jaar; en

    • 40 jaren, verlengd met vier en een half jaar.

  • 3 Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van het aantal kalenderjaren, gelegen in de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode, waarover de werknemer aantoont over 52 of meer dagen loon te hebben ontvangen, en het aantal kalenderjaren vanaf het jaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot die periode.

  • 4 Voor de vaststelling van het arbeidsverleden worden dagen waarover een persoon:

    • a. recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt op grond van artikel 58, eerste of derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, die al dan niet vermeerderd met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • b. ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld in onderdeel a, die al dan niet vermeerderd met die arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c. een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d. na eindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet, over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tiende lid, van die wet;

    • e. een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a of d;

    gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen.

  • 5 Kalenderjaren, waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind verzorgt, zonder dat deze voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, worden, indien het een kind betreft dat bij de aanvang van het kalenderjaar:

    • a. de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt, gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen;

    • b. de leeftijd van 6 jaar, doch die van 12 jaar nog niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin 52 of meer dagen loon is ontvangen.

  • 6 Het vijfde lid vindt geen toepassing indien:

    • a. de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid; of

    • b. de verzorging uitsluitend of vrijwel uitsluitend buiten Nederland plaatsvindt.

  • 7 Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het orgaan bevoegd een van hen die naar zijn oordeel als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8 Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b. een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 10 Regels gesteld op grond van artikel 42, tiende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Telkens nadat het recht op uitkering na een gehele eindiging van dat recht is herleefd op grond van artikel 9, eindigt het recht op uitkering zoveel later dan de in artikel 21, eerste en tweede lid genoemde periode als de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering heeft geduurd.

  • 2 Indien het recht op uitkering, waarvan de duur wordt bepaald door artikel 21, eerste en tweede lid, door het verrichten van arbeid als werknemer geheel of gedeeltelijk is geëindigd en vervolgens na beëindiging van die arbeid een nieuw recht op uitkering is ontstaan als bedoeld in artikel 4 zonder dat aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel a, wordt voldaan, wordt de duur van die uitkering verlengd met de duur van de verlengde uitkering, bedoeld in artikel 21, tweede lid, die de werknemer als gevolg van de eindiging van het eerdere recht niet heeft ontvangen.

§ 5. De hoogte van de uitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De uitkering bedraagt per dag 70% van de laatstelijk genoten bezoldiging.

  • 2 Voor de werknemer die bij het ontstaan van zijn recht op uitkering zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 5, niet volledig heeft verloren of wiens verlies van arbeidsuren tijdens de duur van de uitkering wijziging ondergaat, bedraagt de uitkering 70% van de laatstelijk genoten bezoldiging, vermenigvuldigd met het aantal uren werkloosheid per kalenderweek, gedeeld door het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar zijn recht is berekend. Het aantal arbeidsuren voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren wordt bepaald met toepassing van artikel 5.

  • 3 Het tweede lid vindt geen toepassing voor zover bij de vaststelling van de laatstelijk genoten bezoldiging met de omstandigheden, bedoeld in dat lid, rekening is gehouden.

§ 6. De aanvullende voorwaarden voor het recht op vervolguitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De werknemer, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 21, tweede lid, heeft bereikt, heeft recht op vervolguitkering.

§ 7. De duur van de vervolguitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De uitkeringsduur is één jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de uitkeringsduur voor de werknemer die op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder is, drie en een halfjaar.

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Indien het recht op de vervolguitkering voor het einde van de in artikel 25 bedoelde uitkeringsduur is geëindigd, is artikel 22 van overeenkomstige toepassing.

§ 8. De hoogte van de vervolguitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De uitkering bedraagt per dag 70% van het minimumloon.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de uitkering op grond van artikel 21 berekend was naar een bezoldiging lager dan het minimumloon, bedraagt de uitkering per dag 70% van die bezoldiging.

  • 2 Artikel 23, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, behoudens het bepaalde in het vierde lid, in plaats van de bezoldiging het minimumloon in aanmerking komt.

  • 4 Indien de uitkering op grond van artikel 21 was berekend naar een bezoldiging lager dan het minimumloon, wordt voor de toepassing van het tweede en derde lid in plaats van het minimumloon die bezoldiging in aanmerking genomen.

§ 9. De voorzieningen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Regels, gesteld op grond van artikel 75 van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de werknemer die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 21 of 24 gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het orgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft het recht op uitkering op grond van die artikelen bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De werknemer die onbeloonde activiteiten verricht is verplicht daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.

  • 2 De werknemer heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde activiteiten voorafgaand toestemming van het bestuursorgaan nodig.

Artikel 32

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De werknemer, ten aanzien van wie artikel 29, 30 of 31 wordt toegepast, wordt geacht werkloos te zijn en te blijven zolang die toepassing duurt.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Regels, gesteld op grond van artikel 25 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de werknemer in de zin van dit besluit.

§ 11. De uitkering aan nagelaten betrekkingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Na het overlijden van degene, aan wie een uitkering is toegekend, wordt de uitkering, voorzover niet reeds betaald, tot en met de laatste dag der tweede maand, volgende op die waarin het overlijden plaatsvond, betaald - voor zover mogelijk in een bedrag ineens -

    • a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;

    • b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    • c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden mede als echtgenoot aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht, die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

  • 3 Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het tweede lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

  • 5 Met degene, aan wie een uitkering is toegekend, wordt voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld, degene, wiens overlijden heeft plaatsgevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt doch vóór het bereiken van deze leeftijd, en die uitsluitend ingevolge het in artikel 7, onderdeel i, bepaalde over de dag van zijn overlijden geen recht op uitkering had. De uitkering wordt alsdan uitbetaald met ingang van de dag van het overlijden. Het bedrag, van de uitkering is gelijk aan hetgeen zou zijn toegekend, indien artikel 7, onderdeel i, geen toepassing had gevonden.

  • 6 Bij de toepassing van het eerste tot en met het vijfde lid wordt de uitkering met ingang van de dag na het overlijden, verhoogd tot:

    • a. de laatstelijk genoten bezoldiging, indien het overlijden plaatsvindt tijdens de duur van de uitkering, bedoeld in artikel 21, of

    • b. het bedrag dat ten grondslag ligt aan de vervolguitkering, indien het overlijden plaatsvindt tijdens de duur van de vervolguitkering.

  • 7 Indien er geen rechthebbenden als bedoeld in het eerste lid zijn, wordt de uitkering, voorzover niet reeds betaald, na het overlijden van degene aan wie deze is toegekend anders dan op grond van het vijfde lid tot en met de laatste dag der maand waarin het overlijden plaatsvond betaald aan de persoon of de personen, die daarvoor naar het oordeel van het bestuursorgaan op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt onderscheidenlijk komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij het bestuursorgaan heeft onderscheidenlijk hebben ingediend.

  • 9 Bij overlijden in de periode van ziekte of arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 34, bestaat geen aanspraak op een uitkering als in dit artikel bedoeld.

§ 12. Overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Het bepaalde bij en krachtens artikel 6, derde lid, van de Werkloosheidswet (Stb. 1967, 421), zoals die wet luidde op de dag, voorafgaande aan die waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, blijft van toepassing ten aanzien van de persoon die op de dag, voorafgaande aan die waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, recht op uitkering als bedoeld in het Koninklijk besluit van 4 december 1979 (Stb. 769) op grond van dat artikel had, zolang hij niet de maximum uitkeringsduur als bedoeld in dat besluit heeft bereikt.

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 In aansluiting op het eindigen van het recht op uitkering, bedoeld in artikel 36, heeft de in dat artikel bedoelde persoon recht op uitkering, tenzij dit besluit dat verhindert.

  • 3 In afwijking van artikel 21, eerste en tweede lid, is de uitkeringsduur voor de in het eerste lid bedoelde persoon, die op de eerste dag van de werkloosheid:

    • a. jonger is dan 22,5 jaar, indien hij aantoont in de periode van drie jaar aan het intreden van zijn werkloosheid onmiddellijk voorafgaande, ten minste gedurende twee en een half jaar als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (Stb. 1967, 421) of de Wet Werkloosheidsvoorziening (Stb. 1964, 485) in een dienstbetrekking van 8 of meer uren per week te hebben gestaan: een half jaar;

    • b. 22,5 jaar of ouder is, doch jonger dan 29,5 jaar: één jaar;

    • c. 29,5 jaar of ouder is, doch jonger dan 34,5 jaar: anderhalf jaar;

    • d. 34,5 jaar of ouder is, doch jonger dan 57,5 jaar: twee jaar;

    • e. 57,5 jaar of ouder is: zeven en een halfjaar.

  • 4 Voor de werknemer, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, b en c, wordt de uitkeringsduur verlengd met een half jaar, indien hij aantoont in de periode van vijf jaar aan het intreden van zijn werkloosheid onmiddellijk voorafgaande, ten minste gedurende drie jaar als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (Stb. 1967, 421) of de Wet Werkloosheidsvoorziening in een dienstbetrekking van 8 of meer uren per week te hebben gestaan.

  • 5 Perioden waarin de werknemer:

    • a. voor de dag, waarop de Werkloosheidswet in werking treedt ter zake van een geëindigde dienstbetrekking van 8 of meer uren per week recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • b. voor of vanaf de dag, waarop de Werkloosheidswet in werking treedt ter zake van een geëindigde dienstbetrekking van 8 of meer uren per week op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • c. voor de dag, waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • d. voor de dag, waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, ter zake van een geëindigde dienstbetrekking van 8 of meer uren per week recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tiende lid, van die wet;

    • e. anders dan genoemd in onderdeel a tot en met d, voor of vanaf de dag, waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, recht had op een uitkering, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a of d;

    worden in aanmerking genomen voor de periode van twee en een half jaar, bedoeld in het derde lid, en de periode van drie jaar, bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Tijdens de duur op grond van het derde lid is artikel 19, vierde lid, niet van toepassing. Tevens worden, in afwijking van artikel 19, vijfde lid, tijdens de duur op grond van het derde lid, inkomsten uit ouderdomspensioen niet op de uitkering in mindering gebracht, voor zover zij door de werknemer reeds vóór het intreden van zijn werkloosheid werden genoten naast de inkomsten uit het beroep, waaruit hij werkloos is.

  • 7 Artikel 21, vierde tot en met negende lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de periode van twee en een half jaar, bedoeld in het derde lid en de periode van drie jaar, bedoeld in het vierde lid.

  • 8 De artikelen 22 en 30 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de uitkeringsduur, bedoeld in het derde en vierde lid.

  • 9 De in het eerste lid bedoelde personen worden geacht te voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 6.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid, werknemer in de zin van dit besluit was en die in de periode van 12 maanden, bedoeld in artikel 6, in weken, gelegen vóór de dag, waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, arbeid als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (Stb. 1967, 421) of de Wet Werkloosheidsvoorziening, dan wel zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst heeft vervuld, wordt met betrekking tot de weken waarin hij deze arbeid heeft verricht beschouwd als werknemer in de zin van dit besluit.

  • 2 De persoon, die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid, werknemer in de zin van dit besluit was en die in de periode van 12 maanden, bedoeld in artikel 6, in weken vanaf de dag waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, arbeid heeft verricht als werknemer in de zin van die wet of in een arbeidsverhouding ter zake waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen is verzekerd, wordt met betrekking tot de weken waarin hij deze arbeid heeft verricht beschouwd als werknemer in de zin van dit besluit.

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid, werknemer in de zin van het Koninklijk besluit van 4 december 1979 (Stb. 769) op grond van artikel 6, derde lid, van de Werkloosheidswet (Stb. 1967, 421) was en wiens werkloosheid begint op de dag waarop de Werkloosheidswet in werking treedt.

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid, werknemer in de zin van dit besluit was, wordt voor de toepassing van de artikelen 21 en 24 als werknemer in de zin van dit besluit beschouwd gedurende de periode waarin hij:

    • a. voor de dag, waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (Stb. 1967, 421) of de Wet Werkloosheidsvoorziening in dienstbetrekking heeft gestaan dan wel zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst heeft vervuld;

    • b. vanaf de dag, waarop de Werkloosheidswet in werking treedt, werknemer was in de zin van die wet of een arbeidsverhouding had terzake waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd.

  • 2 Ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel 38, derde lid, is het eerste lid, onderdeel a, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Ten aanzien van de persoon die 21 jaar of ouder is en voor de toepassing van de Toeslagenwet niet als gehuwd zou worden aangemerkt, indien die wet op hem van toepassing zou zijn geweest en op grond van dit besluit in aanmerking komt voor een werkloosheidsuitkering, berekend naar een bezoldiging welke ten minste gelijk is aan 70% van het minimumloon, is het bepaalde bij en krachtens artikel 24 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40a

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Voor de toepassing van de artikelen 19 en 20 wordt bij de inkomsten, het ouderdomspensioen en de verdiensten, in die artikelen bedoeld, de overhevelingstoeslag op die inkomsten, dat ouderdomspensioen en op die verdiensten, bedoeld in artikel 1 van de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies (Stb. 1989, 128), buiten beschouwing gelaten.

§ 13. Garantieregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Ten aanzien van

  • a. de werknemer, die ontslagen wordt op of na de dag, waarop dit besluit in werking treedt, en

  • b. de in artikel 37, eerste lid, bedoelde persoon, geldt, dat hem nimmer minder voordelen toekomen dan wanneer de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet op hem van toepassing zouden zijn geweest.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De uit de artikelen 4 tot en met 41 voortvloeiende kosten komen ten laste van het bestuursorgaan.

Artikel 43

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Algemene termijnenwet (Stb. 1964, 314) is niet van toepassing op de termijnen, gesteld in de artikelen 34, eerste lid, en 35.

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1987. Indien het Staatsblad, waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 1986, treedt het in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot 1 januari 1987.

Lasten en bevelen, dat dit besluit, met daarbij behorende nota van toelichting, in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 29 december 1986

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. de Koning

Uitgegeven de dertigste december 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Naar boven