1.2. Fiduciaire eigendomsoverdracht
[Regeling vervallen per 25-07-2009]
4. Een eigendomsoverdracht tot zekerheid vindt plaats door het in eigendom overdragen
door de debiteur aan zijn crediteur van in zijn onderneming aanwezige goederen, terwijl
de crediteur deze goederen op hetzelfde moment aan de debiteur in bewaring geeft.
Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn de eigendomsoverdracht
tot zekerheid van goederen en de terugoverdracht geen leveringen in de zin van artikel
3, eerste lid, van de Wet.
Met name in de contracten waarin voorraden in eigendom tot zekerheid worden overgedragen
is bijna steeds een bepaling opgenomen, waarin de debiteur gemachtigd wordt de overgedragen
goederen in het kader van zijn bedrijf te vervreemden. Bij vervreemding op grond van
deze bepaling vindt naar mijn oordeel een levering ex artikel 3, eerste lid, letter
a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 door de debiteur plaats.
5. Indien de debiteur op enigerlei wijze niet aan zijn verplichtingen voldoet, is
de crediteur gerechtigd de aan de debiteur in bewaring gegeven goederen tot zich te
nemen. In verband met de uitbreiding van het leveringsbegrip van artikel 3, eerste
lid, letter e, van de Wet op de omzetbelasting 1968 per 1 januari 1979 is deze handeling
aan te merken als een levering van de desbetreffende goederen door de debiteur aan
de crediteur. Indien de crediteur vervolgens overgaat tot verkoop van de goederen,
verricht hij een levering ingevolge artikel 3, eerste lid, letter a, van genoemde
wet.
6. In sommige gevallen verzoekt de crediteur de nalatige debiteur de goederen voor
hem te verkopen, aangezien hij, gebruikmakend van de kennis en outillage van de debiteur,
een hogere opbrengst verwacht te krijgen.
Indien zulks gepaard gaat met opzegging door de crediteur van de bewaarneming vindt
er naar mijn oordeel een levering ingevolge artikel 3, lid 1, letter e, van de Wet
op de omzetbelasting 1968 door de debiteur aan de crediteur plaats.
Voorts levert de crediteur aan de debiteur en vervolgens de debiteur aan de koper
van de goederen, een en ander op de voet van artikel 3, vijfde lid van de wet.
In gevallen waarin de bewaarneming door de crediteur niet wordt opgezegd, acht ik
het verdedigbaar te stellen dat evenbedoelde levering ingevolge artikel 3, lid 1,
letter e, van de wet zich niet voordoet.
Ter wille van een uniforme heffing kan ik mij er echter mee verenigen dat een zodanige
levering in gevallen als de onderhavige niettemin aanwezig wordt geacht.
7. Wellicht ten overvloede vestig ik er de aandacht op dat voor de bovenbedoelde leveringen
tussen debiteur en crediteur op de voorgeschreven wijze opgemaakte fakturen dienen
te worden uitgereikt. Het ontmoet bij mij overigens geen bezwaar dat omwille van de
eenvoud in de onder 6 bedoelde gevallen volstaan wordt met de heffing van omzetbelasting
ter zake van de laatste levering van de goederen door de debiteur aan de koper van
de goederen. Het uitwisselen van fakturen tussen debiteur en crediteur kan in verband
daarmede in die gevallen achterwege blijven.
Volledigheidshalve merk ik nog op dat in geval van verkoop van de goederen door de
crediteur, de afrekening die de crediteur ter zake van de verkoop opmaakt ingevolge
het bepaalde in par. 4, lid 3 van het onderdeel ‘Administratieve verplichtingen’ van
de toelichting op de wet (bijlage I van aanschr. OB-BTW 14) de plaats kan innemen
van de overeenkomstig de wettelijke bepalingen door de debiteur uit te reiken factuur,
mits deze afrekening aan de ter zake gestelde eisen voldoet.