Toepassing van artikel 7 van de wet op de omzetbelasting 1968

[Regeling vervallen per 09-09-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-08-2006.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 07-07-1983 t/m 28-08-2006

Toepassing van artikel 7 van de wet op de omzetbelasting 1968

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

In zijn arrest van 2 december 1981, nr. 20.855, (BTW/R-278) heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat de werkzaamheden welke door een advocaat ter vervulling van een tweetal commissariaten werden verricht, geacht moeten worden te zijn verricht in het kader van diens onderneming.

In dit verband is de vraag gerezen welk standpunt dient te worden ingenomen ten aanzien van het door een advocaat optreden als arbiter. Dienaangaande merk ik het volgende op.

In haar uitspraak van 29 september 1952, nr. 6699°, heeft de Tariefcommissie beslist, dat het als arbiter optreden door een advocaat niet binnen het kader van zijn onderneming valt, ook al zijn voor het als zodanig fungeren hoedanigheden vereist, welke althans ten dele dezelfde zijn als die voor de uitoefening van het beroep van advocaat. Hierbij is onder meer overwogen dat het kenmerk van de arbiter met name zijn integriteit is. Hierbij is in de eerste plaats objectiviteit en eerst in de tweede plaats deskundigheid vereist. De vertrouwenspositie van de advocaat in zijn hoedanigheid van arbiter leidt er volgens de Tariefcommissie niet noodzakelijkerwijs toe dat deze prestatie geacht moet worden in het kader van het zelfstandig uitgeoefende beroep van advocaat plaats te vinden.

Hoewel meergenoemd arrest van de Hoge Raad wellicht aanleiding zou kunnen geven deze stellingname van de Tariefcommissie als achterhaald te beschouwen, geef ik er, mede op praktische gronden, de voorkeur aan de evenbedoelde beslissing van de Tariefcommissie vooralsnog tot richtsnoer te nemen.

Naar boven