Heffing van omzetbelasting ten aanzien van verenigingen voor recreatieschappen

[Regeling vervallen per 28-12-2013.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 04-07-1977 t/m 27-12-2013

Heffing van omzetbelasting ten aanzien van verenigingen voor recreatieschappen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
  • 1. Recreatieschappen zijn publiekrechtelijke lichamen welke tot taak hebben het aanleggen en instandhouden van één of meer recreatieprojecten. De taak van een recreatieschap is bij de wet geregeld. Aangezien een recreatieschap in verband hiermede bij de uitoefening van haar taak geacht moet worden op te treden ter uitoefening van een overheidstaak, is zij in zoverre in beginsel niet als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 te beschouwen. De mogelijkheid bestaat echter, dat in het geheel van de door een recreatieschap ontwikkelde activiteiten prestaties voorkomen ten aanzien waarvan de vraag rijst of zij niettemin als ondernemer in de zin van vorenbedoelde wetgeving dient te worden aangemerkt.

  • 2. Zo komt het voor, dat de aanleg van een in een recreatieproject opgenomen plas, welke in het project (mede) zal dienen als zwemgelegenheid, roei- en kanovijver, e.d., wordt aangegrepen om een zodanige hoeveelheid zand te winnen dat diepte en/of omvang van de ontstane plas in geen enkele verhouding staat tot die welke voor de beoogde recreatieve activiteiten noodzakelijk is. In deze gevallen kan op verschillende wijze te werk worden gegaan. Zo kan het recreatieschap een baggermaatschappij het zand laten winnen tegen betaling van een vergoeding, waartegenover het schap de beschikking krijgt over het gewonnen zand. Ook is het mogelijk dat het recht op zandwinning kan worden verleend tegen een vergoeding, welke alsdan behalve in geld ook kan bestaan in de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van het recreatieproject.

  • 3. Naar mijn oordeel wordt in de hiervoor onder 2 bedoelde situatie door het desbetreffende recreatieschap in beginsel niet getreden buiten haar overheidstaak. Slechts in het geval waarin aan het schap ter beschikking gekomen zand niet wordt aangewend ten behoeve van het recreatieproject zelf maar geheel of gedeeltelijk door haar aan derden wordt verkocht, kan naar het voorkomt de vraag rijzen of het recreatieschap ter zake nog optreedt als overheid dan wel als ondernemer. Hierbij dient niet uit het oog te worden verloren dat enerzijds op de verkoop door een publiekrechtelijk lichaam van in opdracht van dat lichaam gewonnen zand omzetbelasting drukt welke door de baggermaatschappij verschuldigd is geworden en dat anderzijds bij inlevering van dat zand door een dergelijk lichaam in de hoedanigheid van ondernemer het beschikken voor recreatiedoeleinden over de door de zandwinning ontstane plas een levering in de zin van artikel 3, eerste lid, letter g, van de wet vormt. Hoewel ook de verkoop van zand in het hierbedoelde geval naar het voorkomt nog geacht kan worden binnen de overheidstaak te vallen, ontmoet het bij mij geen bezwaar dat in voorkomend geval een recreatieschap zich met betrekking tot de verkoop van in haar opdracht gewonnen zand op het standpunt stelt dat zij ter zake als ondernemer optreedt. Hierbij wordt tevens goedgekeurd, dat het recreatieschap geen omzetbelasting voldoet wegens het beschikken over de ontstane plas, mits door haar wordt afgezien op aanspraak van aftrek van voorbelasting tot een bedrag dat overeenkomt met de belasting welke zou hebben gedrukt op de aanleg van een normale, aan de recreatieve behoefte beantwoordende plas. Deze laatste handelwijze is uiteraard slechts mogelijk indien het recreatieschap zodanige gegevens kan overleggen dat naar het oordeel van de betrokken Inspecteur der invoerrechten en accijnzen c.q. der omzetbelasting de aldus niet aftrekbare voorbelasting op aanvaardbare wijze kan worden bepaald.

  • 4. Bij de verder door een recreatieschap te ontwikkelen activiteiten kunnen prestaties voorkomen ten aanzien waarvan het schap zonder meer als ondernemer optreedt. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan prestaties als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de wet juncto artikel 3 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, op grond van welke bepalingen bijv. de uitgifte van grond in erfpacht in beginsel tot heffing van omzetbelasting aanleiding zal geven. Ook in het geven van gelegenheid tot kamperen geschiedt op grond van deze bepaling steeds als ondernemer. Voorts kan gedacht worden aan de exploitatie van een horecabedrijf, een zwembad, een manege/ponycentrum, e.d. Behoudens de eventuele toepasselijkheid van een vrijstelling geven deze activiteiten aanleiding tot heffing van omzetbelasting, hetgeen met zich brengt dat in beginsel aanspraak op aftrek van voorbelasting kan worden gemaakt.

  • 5. Wanneer een recreatieschap naast de uitoefening van haar overheidstaak ook prestaties als de onder 4 bedoelde verricht, kan zij met betrekking tot de door haar aangeschafte goederen en aan haar verleende diensten slechts voor het aan laatstbedoelde activiteiten toe te rekenen gedeelte aanspraak op aftrek van voorbelasting maken. Aangezien relevante omzetverhoudingen in dezen plegen te ontbreken, zal bij overeenkomstige toepassing van de artikelen 11 t/m 14 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 slechts kunnen worden uitgegaan van het werkelijk gebruik. Aangezien ook dit veelal moeilijk nauwkeurig zal kunnen worden bepaald, kunnen de Inspecteurs der invoerrechten en accijnzen c.q. der omzetbelasting zich voor gemachtigd houden desgewenst een forfaitaire regeling te treffen ten aanzien van het aftrekbare gedeelte van de voorbelasting. Bij een en ander dient als algemene regel te worden aangehouden, dat de in aftrek te brengen belasting rechtstreeks aan de belaste activiteiten moet zijn toe te rekenen. Zo zullen met name aan de exploitatie van inrichtingen als bedoeld onder 4 geen elders in het recreatiegebied getroffen voorzieningen kunnen worden toegerekend.

  • 6. Tot de activiteiten van een recreatieschap behoort veelal ook het aanleggen en beheren van bospercelen.

    Met betrekking tot de heffing van omzetbelasting ten aanzien van deze activiteiten zij verwezen naar de aanschrijving van 4 juli 1977, nr. 277/10076 (OB-BTW 661).

Naar boven