Rijkswet houdende verdeling van het bedrag bedoeld in de overeenkomst tussen het Koninkrijk [...] wederzijdse financiële en eigendomsvorderingen

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-07-1971 t/m heden

RIJKSWET van 11 februari 1971, houdende verdeling van het bedrag bedoeld in de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken inzake de regeling van wederzijdse financiële en eigendomsvorderingen, van 20 oktober 1967 (Trb. 1967, 195, laatstelijk Trb. 1969, 11)

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een regeling te treffen omtrent de verdeling van het bedrag dat krachtens de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken inzake de regeling van wederzijdse financiële en eigendomsvorderingen, van 20 oktober 1967 (laatstelijk Trb. 1969, 11) ten behoeve van Nederlandse belanghebbenden ter beschikking is gesteld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut van het Koninkrijk in acht genomen, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze Rijkswet wordt verstaan onder:

  • a. Overeenkomst: de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken inzake de regeling van wederzijdse financiële en eigendomsvorderingen, van 20 oktober 1967 (laatstelijk Trb. 1969, 11);

  • b. schuldeiser: de natuurlijke of rechtspersoon, te wiens behoeve bij de Overeenkomst schadeloosstelling is overeengekomen, daaronder begrepen de obligatiehouder als hierna onder c omschreven;

  • c. obligatiehouder: de schuldeiser terzake van Letse Volkenbondsleningen of andere vóór 1939 in de gebieden bedoeld in artikel 1 van de Overeenkomst door de overheid uitgegeven, in het buitenland betaalbaar gestelde leningen;

  • d. Commissie: de Commissie, bedoeld in artikel 3;

  • e. Vereeniging: de Vereeniging voor den Effectenhandel, gevestigd te Amsterdam;

  • f. Gerechtshof: het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Artikel 2

Het bedrag van de schadeloosstelling vermeld in artikel 1 van de Overeenkomst, wordt verdeeld als volgt:

  • a. f 40 000, vermeerderd met de op dit bedrag gekweekte rente, is bestemd voor de obligatiehouders;

  • b. het resterende bedrag, vermeerderd met de daarop gekweekte rente, is bestemd voor de schuldeisers, niet zijnde obligatiehouders.

Hoofdstuk 2. De Commissie

Artikel 3

  • 1 Onze Minister van Justitie benoemt een Commissie, bestaande uit een voorzitter en ten minste twee leden.

  • 2 De beslissingen, bij deze Rijkswet aan de Commissie opgedragen, worden genomen bij meerderheid van stemmen, bij staking van stemmen beslist de Voorzitter.

  • 3 Met uitzondering van het nemen van een beslissing omtrent het erkennen van een vordering en het vaststellen van het bedrag daarvan, alsmede omtrent het verlagen van een vordering als bedoeld in artikel 13, derde lid, kunnen alle taken, bij deze Rijkswet aan de Commissie opgedragen, door haar worden gedelegeerd aan de Voorzitter of een harer leden.

Artikel 4

Onze Minister van Justitie heeft de bevoegdheid de Voorzitter of een lid der Commissie te allen tijde, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen, of de Commissie met een of meer leden of plaatsvervangende leden uit te breiden.

Artikel 5

De benoeming en het ontslag van de Voorzitter en de leden van de Commissie worden door Onze Minister van Justitie in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 6

  • 1 Onze Minister van Justitie benoemt een regeringsvertegenwoordiger bij de Commissie.

  • 2 Op verzoek van de Commissie kan Onze Minister van Justitie aan de Commissie, hetzij voor de gehele duur van haar werkzaamheden, hetzij voor bepaalde werkzaamheden een secretaris toevoegen.

Artikel 7

Het salaris van de Voorzitter, de leden en de secretaris en de vergoeding van de ter uitvoering van deze Rijkswet door de Vereeniging gemaakte kosten worden bepaald door Onze Minister van Justitie.

Hoofdstuk 3. Verificatie van de vorderingen

Titel 1. De termijn van indiening van de vorderingen

Artikel 8

  • 1 De Commissie bepaalt zo spoedig mogelijk de dag waarop uiterlijk de vorderingen moeten worden ingediend.

  • 2 De Commissie doet daarvan aankondiging in de Nederlandse Staatscourant, in het Gouvernements Advertentieblad van Suriname en in de Curaçaosche Courant. Aan de Commissie staat ter beoordeling, of ook op andere wijze daaraan bekendheid zal worden gegeven.

  • 3 Tussen de dag van de aankondiging in de Nederlandse Staatscourant en de dag waarop uiterlijk de indiening moet geschieden, moet een termijn van ten minste drie maanden liggen.

  • 4 Vorderingen die niet tijdig zijn ingediend, komen niet in aanmerking voor verificatie noch voor een uitkering. De Commissie kan om gewichtige redenen beslissen, dat een niet tijdig ingediende vordering toch in aanmerking komt voor verificatie en een uitkering.

Titel 2. De verificatie van de vorderingen der schuldeisers, niet zijnde obligatiehouders

Artikel 9

  • 1 De indiening van de vorderingen der schuldeisers, voor zover geen obligatiehouder in de zin dezer Rijkswet, geschiedt bij de Commissie door schriftelijke opgave van de aard en het ontstaan van de vordering, zo mogelijk vergezeld van de bewijsstukken waaruit van het bestaan van de vordering en van de grootte daarvan blijkt.

  • 2 De schuldeisers zijn bevoegd een ontvangbewijs te vorderen.

Artikel 10

  • 1 De Commissie treedt, zo zij daarvoor termen aanwezig acht, met de schuldeiser in overleg omtrent de erkenning van de vordering en de vaststelling van het bedrag daarvan. Zij is bevoegd overlegging van ontbrekende stukken, alsook inzage van aantekeningen en bewijsstukken te vorderen.

  • 2 De Commissie kan zich met betrekking tot de beoordeling van de vorderingen doen bijstaan door deskundigen.

  • 3 Indien de Commissie voor de beoordeling van de vordering inlichtingen behoeft uit het buitenland, wendt zij zich te dezer zake tot Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

Artikel 12

  • 1 De Commissie kan andere personen dan de schuldeiser, die voor haar zijn verschenen tot het verstrekken van inlichtingen, verzoeken hun verklaring onder ede af te leggen.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde personen leggen voor het doen van hun verklaring op de bij de wet bepaalde wijze de eed of de belofte af de waarheid en niets dan de waarheid te zullen verklaren.

  • 3 Ter aanvulling van onvolledig bewijs kan de Commissie aan de schuldeiser een eed opleggen omtrent de waarheid van door hem verstrekte inlichtingen of gedane mededelingen. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1 Tenzij de Commissie om bepaalde, in de beslissing te vermelden redenen meent anders te moeten oordelen, wordt als grondslag voor de vaststelling van het bedrag der vordering aangenomen de waarde van het getroffen belang op het tijdstip waarop de schade werd geleden.

  • 2 Overigens geschiedt de vaststelling naar billijkheid.

  • 3 Wanneer een schuldeiser zijn vordering niet of niet tijdig vóór de aanvang der onderhandelingen welke hebben geleid tot de Overeenkomst, bij de betrokken instanties heeft aangemeld, dan wel vóór of tijdens de onderhandelingen niet of in onvoldoende mate heeft medegewerkt bij het verzamelen van documentatiemateriaal ten bewijze van zijn vordering, is de Commissie bevoegd de door haar erkende vordering met een door haar redelijk geacht percentage te verlagen.

  • 4 De Commissie kan, indien haar blijkt dat terzake van hetzelfde belang reeds krachtens een andere internationale overeenkomst recht op schadevergoeding bestaat, daarmede bij de vaststelling van het bedrag der vordering rekening houden.

Artikel 14

Wanneer verschillende personen erkenning vragen van vorderingen, betrekking hebbende op dezelfde schade, en het voor de vraag of de vordering zal worden erkend, en op welk bedrag zij zal worden vastgesteld, onverschillig is wie van deze personen schuldeiser is, kan de Commissie volstaan met een beslissing omtrent de erkenning van de vordering, alsmede tot vaststelling van het bedrag daarvan, zonder te bepalen aan wie van bedoelde personen de vordering toekomt.

Artikel 15

  • 1 De Commissie geeft op elke vordering een met redenen omklede beslissing, nadat zij de regeringsvertegenwoordiger in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk advies aan haar uit te brengen.

  • 2 Nadat de Commissie op alle vorderingen heeft beslist stelt zij een lijst op, bevattende een korte beschrijving van de aard en oorzaak der vordering alsmede, indien de vordering is erkend, vermelding van het bedrag waarop de Commissie de vordering vaststelt. Indien de Commissie de vordering niet erkent, vermeldt zij op de lijst een korte samenvatting van de gronden dier beslissing.

  • 3 De Commissie zendt bij aangetekend schrijven een afschrift van haar beslissing aan de betrokken schuldeiser en aan de regeringsvertegenwoordiger. Zij zendt op dezelfde wijze een afschrift van de in het vorige lid bedoelde lijst aan elke schuldeiser en aan de regeringsvertegenwoordiger.

Titel 3. De verificatie van de vorderingen der obligatiehouders

Artikel 16

  • 1 De indiening van de vorderingen van de obligatiehouders geschiedt bij het kantoor van de Vereeniging of bij een, door de Vereeniging aan te wijzen kantoor, door schriftelijke opgave van naam, aantal, nummer en nominale waarde van de obligaties, vergezeld van de waardepapieren zelf, bestaande uit mantel, talon en niet-verzilverde coupons.

  • 2 De houders zijn bevoegd een ontvangbewijs te vorderen.

Artikel 17

  • 1 Binnen zes maanden na de in artikel 8, eerste lid, bedoelde dag zendt de Vereeniging aan de Commissie een advies omtrent de bij haar ingediende vorderingen, bestaande in een lijst van vorderingen, welke naar haar oordeel voor erkenning in aanmerking komen en een lijst van vorderingen welke naar haar oordeel niet voor erkenning in aanmerking komen. Vorderingen uit hoofde van niet-verzilverde coupons worden buiten beschouwing gelaten.

  • 2 In de eerstgenoemde lijst vermeldt de Vereeniging telkens voor elke vordering het bedrag waarop de vordering naar haar oordeel kan worden vastgesteld. In de laatstgenoemde lijst vermeldt de Vereeniging telkens voor elke vordering de gronden, waarom deze naar haar oordeel niet voor erkenning in aanmerking komt.

  • 3 Tenzij de Commissie om bepaalde in de beslissing te vermelden redenen meent anders te moeten oordelen, wordt als grondslag voor de vaststelling van het bedrag der vordering van een obligatiehouder aangenomen de in de Nederlandse geldseenheid omgerekende nominale waarde van de obligatie.

Artikel 18

  • 1 De Commissie beslist omtrent de erkenning der vorderingen en de vaststelling van het bedrag daarvan. Artikel 13, derde en vierde lid, en artikel 14 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien de Commissie een vordering niet erkent, vermeldt zij in de beslissing de gronden van de niet-erkenning.

  • 2 De Commissie zendt bij aangetekend schrijven aan iedere obligatiehouder een afschrift van de op diens vordering betrekking hebbende beslissing, alsmede aan de regeringsvertegenwoordiger.

Hoofdstuk 4. Beroep

Artikel 19

  • 1 De schuldeiser wiens vordering door de Commissie niet is erkend, of die zich niet kan verenigen met het bedrag waarop de Commissie zijn vordering heeft vastgesteld, of wiens vordering met toepassing van artikel 13, derde of vierde lid, is verlaagd, alsmede de regeringsvertegenwoordiger bij de Commissie, kunnen aan het Gerechtshof verzoeken de beslissing der Commissie te vernietigen.

  • 2 Het verzoekschrift moet uiterlijk binnen een maand na de dag van verzending van het schrijven, bedoeld in artikel 15, derde lid, tweede zin, onderscheidenlijk in artikel 18, tweede lid, zijn ingediend. Het vermeldt de voornamen, naam en woonplaats van de verzoeker, of, indien het verzoek is ingediend door de regeringsvertegenwoordiger, die van de belanghebbende schuldeiser. Het bevat een duidelijke omschrijving van de gronden waarop het verzoek berust en moet zijn ondertekend door een procureur. Bij het verzoekschrift moeten twee door de procureur voor eensluidend getekende afschriften zijn gevoegd.

  • 3 De griffier van het Gerechtshof zendt onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de Commissie, alsmede aan de regeringsvertegenwoordiger of, indien het verzoekschrift is ingediend door de regeringsvertegenwoordiger, aan de belanghebbende schuldeiser.

  • 4 Mededelingen of bescheiden, bestemd voor de Commissie of voor de regeringsvertegenwoordiger worden geadresseerd aan het departement van Onze Minister van Justitie.

Artikel 20

  • 1 Het Gerechtshof bepaalt dag en uur waarop de behandeling aanvangt en gelast de oproeping van de verzoeker en de Commissie, alsmede van de regeringsvertegenwoordiger of, indien het verzoekschrift is ingediend door de regeringsvertegenwoordiger, de belanghebbende schuldeiser, teneinde hen op het verzoekschrift te horen.

  • 2 De schuldeiser die het verzoek heeft ingediend of die daarbij belang heeft, verschijnt in persoon of bij een procureur. Hij mag zich, wanneer hij in persoon verschijnt, door een raadsman doen bijstaan; de raadsman moet zijn een advocaat of procureur. De Commissie kan zich door de Voorzitter of een harer leden doen vertegenwoordigen.

  • 3 De behandeling geschiedt in raadkamer. Na afloop van de behandeling bepaalt het Gerechtshof de dag, waarop het de beschikking zal geven.

Artikel 21

  • 1 Het Gerechtshof beslist bij met reden omklede beschikking.

  • 2 Vernietigt het Gerechtshof de beslissing van de Commissie dan stelt het, behoudens in het geval dat het beslist dat de verzoeker geen recht heeft op enige uitkering krachtens deze Rijkswet, zo mogelijk in zijn beschikking tevens het bedrag vast, waarvoor de vordering wordt erkend. In de overige gevallen verwijst het de vordering naar de Commissie opdat zij deze, met inachtneming van 's Hofs beslissing, verder behandelt. De Commissie deelt de beslissing, die zij na de verwijzing ten aanzien van de vordering neemt, bij aangetekend schrijven mede aan de schuldeiser en aan de regeringsvertegenwoordiger. Dezen kunnen binnen een maand na de dag van verzending van dit aangetekend schrijven bij verzoekschrift aan het Gerechtshof verzoeken de beslissing van de Commissie te vernietigen. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Tegen de beslissing van het Gerechtshof staat generlei voorziening open.

Hoofdstuk 5. Uitdeling

Artikel 22

  • 1 Nadat alle gedingen, bedoeld in het vorige artikel, zijn geëindigd, maakt de Commissie afzonderlijke lijsten op van de erkende vorderingen van de schuldeisers, geen obligatiehouders zijnde en van de obligatiehouders, en vermeldt daarop bij elke vordering het bedrag, waarop deze is vastgesteld. Een afschrift van deze uitdelingslijsten wordt door de Commissie toegezonden aan de erkende schuldeisers niet zijnde obligatiehouders, aan de Vereeniging, en aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 2 Elk van de in artikel 2 bedoelde bedragen wordt door de zorg van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, na aftrek van de ter uitvoering dezer Rijkswet gemaakte kosten, pondspondsgewijze verdeeld onder de schuldeisers voor wie het bestemd is, naar verhouding van de bedragen, waarvoor zij op de uitdelingslijsten voorkomen.

  • 3 Onze Minister van Buitenlandse Zaken kan, op voorstel van de Commissie of na deze gehoord te hebben, te allen tijde bepalen dat er op de erkende vorderingen een voorlopige uitkering zal worden gedaan. De grootte van deze uitkering wordt door Onze Minister van Buitenlandse Zaken bepaald.

Artikel 23

Indien ten tijde van de uitdeling er gevallen zijn, waarin krachtens artikel 14 een beslissing over de vraag aan welke persoon een bepaalde vordering toekomt, niet is genomen en niet inmiddels op andere wijze is komen vast te staan aan wie de vordering toekomt, wordt het voor uitkering vatbare bedrag waarvoor zodanige vordering op de in artikel 22, eerste lid, bedoelde lijsten voorkomt, door Onze Minister van Buitenlandse Zaken gestort in de consignatiekas ten behoeve van degeen die daarop uiteindelijk zal blijken rechthebbende te zijn.

Artikel 24

De uitkeringen geschieden tegen finale kwijting, door de schuldeisers aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken af te geven bij de slotuitkering.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 25

  • 1 Waardepapieren, schuldbewijzen en andere bewijsstukken, welke door schuldeisers zijn overgelegd, hetzij aan de Commissie, hetzij aan het Gerechtshof, hetzij aan de Vereeniging, worden overgedragen aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken, die daarmede handelt overeenkomstig hetgeen in de Overeenkomst is voorgeschreven. Schuldeisers die aantonen daaraan behoefte te hebben, kunnen, zolang die bescheiden onder Onze Minister van Buitenlandse Zaken berusten, deze verzoeken afschriften daarvan aan hen ter hand te stellen. Onze Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd, in zodanig geval op die afschriften te vermelden dat terzake van de rechten waarop zij betrekking hebben, door de schuldeiser finale kwijting is verleend.

  • 2 Stukken die niet krachtens de Overeenkomst aan de Regering van de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken ter hand behoeven te worden gesteld, kan Onze Minister van Buitenlandse Zaken na verloop van tien jaar na de uitkering vernietigen.

Artikel 26

Op de bedragen op welker verdeling deze Rijkswet van toepassing is, kan geen beslag worden gelegd behoudens ten laste van erkende schuldeisers tot het bedrag waarvoor zij op de in artikel 22, eerste lid, bedoelde lijst voorkomen.

Artikel 27

Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van Rijksbestuur nadere regelen te treffen ter uitvoering van deze Rijkswet.

Artikel 28

Deze Rijkswet is verbindend voor het gehele Koninkrijk. Zij treedt voor het gehele Koninkrijk in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, het Gouvernementsblad van Suriname en het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 11 februari 1971

JULIANA.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. LUNS.

Uitgegeven de achttiende februari 1971.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Naar boven