Besluit uitkeringsregeling officieren der krijgsmacht die voortijdig militaire dienst verlaten

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 18-02-1965 t/m heden

Besluit van 29 januari 1965, houdende vaststelling van een uitkeringsregeling ten behoeve van officieren der krijgsmacht die voortijdig de militaire dienst verlaten

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie van 23 november 1964, nr. P. 126.529/D;

Gelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;

De Raad van State gehoord (advies van 6 januari 1965, nr. 37);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 22 januari 1965, nr. P. 126.529/J;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

  • b. rang: de werkelijk beklede rang, als bedoeld in het eerste lid onder j, van de artikelen 1, 40 en 82 van de Wet bevordering en ontslag beroepsofficieren (Stb. 1954, 575) onderscheidenlijk het eerste lid onder j, van de artikelen 9, 34 en 61 van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht (Stb. 1954, 576);

  • c. officier: de officier, als bedoeld in het eerste lid onder d, van de artikelen 1, 40 en 82 van de Wet bevordering en ontslag beroepsofficieren, met een hogere rang dan die van luitenant ter zee der 2e klasse oudste categorie en van kapitein, die tot het tijdstip liggende drie jaren nadat het voortijdig ontslag als bedoeld onder e heeft plaats gevonden, niet in aanmerking had kunnen worden gebracht voor een eervol ontslag uit de militaire dienst ter zake van:

    • aa. langdurige dienst, nader omschreven in de Pensioenwet voor de zeemacht 1922 (Stb. 65);

    • bb. het bereiken of overschrijden van de leeftijd van vijfenvijftig jaren, indien hij nog geen langdurige dienst, nader omschreven in de Pensioenwet voor de zeemacht 1922, kan doen gelden;

    • cc. langdurige dienst, nader omschreven in de Pensioenwet voor de landmacht 1922 (Stb. 66), omdat hij

      • aaa. geen oud-KNIL-militair zijnde, een werkelijke diensttijd van veertig jaren heeft volbracht;

      • bbb. oud-KNIL-militair zijnde, de leeftijd van 55 ja-jaren heeft bereikt en een geldige diensttijd van tenminste veertig jaren kan aanwijzen;

    • dd. het bereiken of overschrijden van de leeftijd van zestig jaren, indien hij nog geen langdurige dienst, nader omschreven in de Pensioenwet voor de landmacht 1922 kan doen gelden;

  • d. reserve-officier: de officier, als bedoeld in het eerste lid onder b, van de artikelen 9, 34 en 61 van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht, wiens vrijwillig dienstverband bij de krijgsmacht hem tot doorlopende werkelijke dienst verplicht, die een hogere rang bekleedt dan die van luitenant ter zee der 1ste klasse en van majoor en die tot het tijdstip liggende drie jaren nadat het voortijdig ontslag als bedoeld onder e heeft plaats gevonden, niet in aanmerking had kunnen worden gebracht voor een eervol ontslag uit de militaire dienst terzake van het eindigen of overschrijden van de tijd waarvoor hij als zodanig te Onzer beschikking is;

  • e. voortijdig ontslag: het ontslag met toepassing van het bepaalde in de aanhef en onder 1°, dan wel 2°, dan wel 8°, dan wel 12° van de artikelen 15, 57 en 98 van de Wet bevordering en ontslag beroepsofficieren en het ontslag met toepassing van het bepaalde in de aanhef en onder 1°, dan wel 8°, dan wel 12° van de artikelen 22, 49 en 76 van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht, te weten

    • aa. ontslag op verzoek;

    • bb. ontslag op verzoek, met de aanvaarding van de verplichting om na het verleende ontslag, op de voet van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht te Onzer beschikking te blijven tot hij de leeftijd van zestig jaren zal hebben bereikt;

    • cc. ontslag terzake van langdurige dienst, nader omschreven in de Pensioenwet voor de zeemacht 1922 en in de Pensioenwet voor de landmacht 1922, voor zover de officier aan Onze Minister te kennen heeft gegeven een zodanig ontslag op prijs te stellen;

    • dd. ontslag terzake van het bereiken of overschrijden van de leeftijd van 50 jaren, wanneer de officier dan wel de reserve-officier naar Ons oordeel in verband met zijn leeftijd voor de waarneming van de dienst niet meer ten volle geschikt is, voorzover de officier dan wel de reserve-officier aan Onze Minister te kennen heeft gegeven een zodanig ontslag op prijs te stellen;

    • ee. ontslag op verzoek, terzake van het feit, dat de officier dan wel de reserve-officier voor bevordering is voorbijgegaan en daarvoor niet meer in aanmerking komt;

  • f. militaire inkomsten:

    • aa. indien het een officier der zeemacht betreft: de bezoldiging volgens de schaal behorende bij het Besluit herziening bezoldiging militairen zeemacht 1954 (Stb. 50), vermeerderd met de tijdelijke verhoging ingevolge het Besluit compensatie huurverhoging 1960 militairen zeemacht (Stb. 257), de kindertoelage ingevolge de Kindertoelageregeling overheidspersoneel (Stb. 1963, nr. 219), alsmede de kinderbijslag ingevolge de Algemene kinderbijslagwet (Stb. 1962, nr. 160);

    • bb. indien het een officier der landmacht of een officier der luchtmacht betreft: de bezoldiging in de zin van het Besluit herziening bezoldiging militairen land- en luchtmacht 1954 (Stb. 51), vermeerderd met de tijdelijke weddebijslag in verband met huurverhogingen ingevolge Ons besluit van 12 mei 1964 (Stb. 201), de kindertoelage ingevolge de Kindertoelageregeling overheidspersoneel en de kinderbijslag ingevolge de Algemene kinderbijslagwet.

Artikel 2

  • 1 De officieren en de reserve-officieren die behoren tot

    • a. de zeemacht, aan wie na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit doch vóór 1 juli 1969 een voortijdig ontslag wordt verleend;

    • b. de landmacht, aan wie na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit doch vóór 1 juli 1967 een voortijdig ontslag wordt verleend;

    • c. de luchtmacht, aan wie na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit doch vóór 1 juli 1969 een voortijdig ontslag wordt verleend;

    hebben

    • 1°. wat betreft de officieren en de reserve-officieren van de zeemacht, tot door Onze Minister naar korps, rang en ouderdom in die rang jaarlijks te bepalen aantallen;

    • 2°. wat betreft de officieren en de reserve-officieren van de landmacht, tot door Onze Minister naar wapen c.q. dienstvak, rang en ouderdom in die rang te bepalen aantallen;

    • 3°. wat betreft de officieren en de reserve-officieren van de luchtmacht, tot door Onze Minister naar dienstgroep, luchtmachtfunctie, rang en ouderdom in die rang jaarlijks te bepalen aantallen;

    aanspraak op een geldelijke uitkering ten bedrage van achttien maal het bedrag van de laatstelijk door hen genoten militaire inkomsten.

  • 2 Een uitkering als bedoeld in het eerste lid wordt uitbetaald binnen twee weken nadat daarop aanspraak is ontstaan, tenzij belanghebbende te kennen geeft, dat hij aan uitbetaling op een later tijdstip of aan uitbetaling in termijnen de voorkeur geeft, in welk geval zulks kan plaats vinden met toepassing van door Onze Minister ter zake gestelde regelen.

Artikel 3

  • 1 De officieren en de reserve-officieren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, behouden tot de datum, met ingang waarvan zij in aanmerking hadden kunnen worden gebracht voor een eervol ontslag uit de militaire dienst op een van de gronden omschreven in artikel 1 onder c onderscheidenlijk onder d, de aanspraken inzake geneeskundige verzorging voor zich en hun gezinsleden, als ware hun geen voortijdig ontslag verleend.

  • 2 Voor de officieren en de reserve-officieren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, die belanghebbende zijn in de zin van de Regeling geneeskundige verzorging gepensioneerde militairen KL/KLu (Stb. 1962, 241), wordt voor de toepassing van die regeling als tijdstip van pensionering aangemerkt de in het eerste lid bedoelde datum.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

’s-Gravenhage, 29 januari 1965

JULIANA.

De Minister van Defensie,

DE JONG.

Uitgegeven de zestiende februari 1965.

De Minister van Justitie,

Y. SCHOLTEN.

Naar boven