Besluit ex artikelen 2, 3 en 11 Uitvoeringswet verdrag onderhoudsverhaal in het buitenland 1956

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-1997 t/m heden

Besluit van 28 februari 1962, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 11 van de wet van 27 september 1961, Stb. 303, tot uitvoering van het op 20 juni 1956 te New York gesloten verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 14 december 1961, Directie Kinderbescherming, Stafbureau Algemene Beleidsvragen en Juridische Zaken, nr. 329/761;

Gelet op de artikelen 2, 3 en 11 van de wet van 27 september 1961, Stb. 303, tot uitvoering van het op 20 juni 1956 te New York gesloten verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud;

De Raad van State gehoord (advies van 24 januari 1962, nr. 33);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 20 februari 1962, Directie Kinderbescherming, Stafbureau Algemene Beleidsvragen en Juridische Zaken, nr. 34/762;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Dit besluit verstaat onder:

"het verdrag": het op 20 juni 1956 te New York gesloten verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud (Trb. 1957, 121);

"de uitvoeringswet": de wet van 27 september 1961, Stb. 303, tot uitvoering van het verdrag.

Artikel 2

Als verzendende instelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het verdrag, treedt op het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.

Artikel 3

Als ontvangende instelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het verdrag, treedt op het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.

Artikel 4

De verzendende instelling doet overeenkomstig artikel 4, derde lid, van het verdrag een aanbeveling tot kosteloze rechtsbijstand en vrijstelling van kosten, indien de verzoeker bij behandeling van de zaak hier te lande in de termen zou vallen voor toelating om kosteloos te procederen.

Artikel 5

  • 1 De verzendende instelling houdt een nauwkeurige administratie van de door haar aan de ontvangende instellingen van de andere Staten, die partij zijn bij het verdrag, toegezonden verzoeken.

  • 2 De verzendende instelling bericht de te harer kennis gebrachte resultaten van het optreden van die ontvangenden instellingen zo spoedig mogelijk aan de schuldeisers hier te lande.

  • 3 De verzendende instelling keert de haar ten behoeve van schuldeisers overgemaakte gelden zo spoedig mogelijk aan de rechthebbenden uit.

Artikel 6

Alvorens tot het nemen van maatregelen ter verzekering van het verhaal van onderhoud over te gaan, stelt de ontvangende instelling zich in verbinding met de schuldenaar om te trachten in der minne een oplossing te bereiken, tenzij het nemen van maatregelen naar haar oordeel geen uitstel gedoogt.

Artikel 7

  • 1 De ontvangende instelling houdt een nauwkeurige administratie van de haar door de verzendende instellingen van de andere Staten, die partij zijn bij het verdrag, toegezonden verzoeken.

  • 2 De ontvangende instelling maakt de bij maar binnengekomen gelden regelmatig over naar de verzendende instellingen die haar de verzoeken hebben toegezonden.

Artikel 8

  • 1 Onze Minister van Justitie kan omtrent de inrichting van de in de artikelen 5 en 7 bedoelde administratie voorschriften geven.

  • 2 Hij kan deze administratie met de daarbij behorende bewijsstukken te allen tijde doen inzien.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk , 28 februari 1962

JULIANA.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Uitgegeven de dertiende maart 1962.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Naar boven