Algemene toeslagwet voor gepensioneerde militairen 1956

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-06-1963 t/m heden

Wet van 20 december 1956, houdende verhoging van militaire pensioenen met een algemene toeslag

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de beperking van overheidspensioenen bij gelijktijdige aanspraak op een pensioenwet krachtens de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1956, 281) het wenselijk maakt de militaire pensioenen verder aan te passen aan het geldend bezoldigingspeil;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 Deze wet verstaat onder pensioen: het nominale bedrag, zoals dit laatstelijk is of wordt vastgesteld, van een pensioen ten laste van het Rijk of van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, toegekend krachtens of op de voet van de Pensioenwet voor de zeemacht 1922 (Stb. 65), de Pensioenwet voor de landmacht 1922 (Stb. 66), de Pensioenwet voor het personeel der Koninklijke marine-reserve 1923 (Stb 355), de Pensioenwet voor het reserve-personeel der landmacht 1923 (Stb. 356) - met uitzondering van een pensioen toegekend krachtens de artikelen 20 van genoemde wetten -, de Pensioenwet voor de vrijwilligers bij de landstorm 1925 (Stb. 278), onderscheidenlijk krachtens of op de voet van de Militaire Weduwenwet 1922 (Stb. 337), dan wel een der aan genoemde wetten voorafgaande regelingen of wetten betreffende pensioenaanspraken, welke daarna in eerstbedoelde wetten zijn geregeld of geacht worden te zijn geregeld.

  • 2 Deze wet begrijpt mede onder pensioen: de wettelijke verhogingen en aanvullingen, met uitzondering van:

    • a. de toeslagen en de extra bijslag verleend krachtens:

      • 1. de wet van 1 november 1948 (Stb. I 479),

      • 2. de wet van 5 november 1948 (Stb. I 498),

      • 3. de wet van 9 november 1950 (Stb. K 502);

      • 4. de Toeslagwet-1954 voor gepensioneerden (Stb. 1954, 188),

      • 5. de Aanpassingstoeslagwet voor gepensioneerden (Stb. 1954, 377),

      • 6. de Nadere Toeslagwet-1954 voor gepensioneerde militairen (Stb. 1956, 342);

    • b. de pensioensverhogingen, gegrond op de artikelen 22 van de Pensioenwet voor de zeemacht 1922 en de Pensioenwet voor de landmacht 1922 of op de artikelen 25 en 28 van de Militaire Weduwenwet 1922.

Artikel 2

  • 1 Voor zover het recht op pensioen op het tijdstip van het in werking treden van deze wet niet is vervallen, worden de pensioenen met ingang van dat tijdstip of van het later tijdstip, waarop zij zullen ingaan, met inachtneming van de volgende bepalingen, ambtshalve verhoogd met een toeslag, verder te noemen algemene toeslag.

  • 2 Op het tijdstip, met ingang waarvan een pensioen is verhoogd met een algemene toeslag of met een overgangstoeslag, als bedoeld in artikel 15, vervallen de toeslagen en de extra bijslag, welke, krachtens de in artikel 1, tweede lid, onder a genoemde wetten, op een pensioen zijn verleend.

Artikel 3

  • 1 De algemene toeslag wordt uitgedrukt in een percentage van het pensioen, verder te noemen verhogingspercentage.

  • 2 De berekening van het verhogingspercentage geschiedt met behulp van grondgetallen. Elk grondgetal heeft betrekking op het daarbij in artikel 4 aangegeven tijdvak.

Artikel 4

  • 1 Voor de berekening van het verhogingspercentage voor pensioenen, welke krachtens of op de voet van een der wetten, genaamd in artikel 1, eerste lid, aan militairen der zeemacht en aan nabestaanden man militairen of gepensioneerde militairen der zeemacht zijn of worden toegekend - met uitzondering van die, genoemd in het derde lid - hebben de in onderstaande kolommen vermelde grondgetallen betrekking op de daarnaast vermelde tijdvakken en de daarboven vermelde rangen en stand of de door Ons of door Onze Minister van Marine daarmede gelijkgestelde rangen en stand:

    Tijdvakken

     

    Luitenant-admiraal

    Vice-admiraal

    Schout-bij-nacht

    Commandeur

    Kapitein ter zee

    vóór 1 januari

    1918

    217,8

    235

    196,9

    1 januari

    1918 tot en met 31 december

    1919

    182,3

    175,8

    144

    1 januari

    1920 „ „ „ 30 april

    1924

    126,7

    118

    106,3

    1 mei

    1924 „ „ „ 30 september

    1924

    137,1

    127,9

    115,2

    1 oktober

    1924 „ „ „ 31 december

    1924

    150,1

    140,4

    127,2

    1 januari

    1925 „ „ „ 31 december

    1925

    138,3

    132,5

    119,7

    1 januari

    1926 „ „ „ 31 oktober

    1928

    128,8

    132,5

    119,7

    1 november

    1928 „ „ „ 31 december

    1933

    115,8

    120,1

    111,5

    1 januari

    1934 „ „ „ 31 december

    1935

    139,6

    144,4

    134,8

    1 januari

    1936 „ „ „ 31 juli

    1941

    152,1

    157,1

    147

    1 augustus

    1941 „ „ „ 31 december

    1943

    139,6

    144,4

    134,8

    1 januari

    1944 „ „ „ 31 december

    1944

    125,1

    139,6

    144,4

    134,8

    1 januari

    1945 „ „ „ 30 juni

    1947

    101,1

    119,4

    123,8

    99,9

    1 juli

    1947 „ „ „ 31 december

    1949

    65,1

    71,5

    71,3

    51,8

    1 januari

    1950 „ „ „ 31 augustus

    1950

    56,9

    62,9

    62,7

    44,1

    1 september

    1950 „ „ „ 15 maart

    1951

    49,8

    55,5

    55,3

    37,6

    16 maart

    1951 „ „ „ 31 maart

    1952

    53,1

    52,7

    1 april

    1951 „ „ „ 31 december

    1952

    45,1

    48,2

    16 maart

    1951 „ „ „ 31 december

    1952

    47,8

    35,1

    1 januari

    1953 „ „ „ 31 december

    1953

    34,8

    25,9

    26,4

    26,1

    1 januari

    1954 „ „ „ 31 december

    1954

    19,2

    19,9

    20,2

    21,1

    20,6

    1 januari

    1955 „ „ „ 30 juni

    1955

    10,3

    10,9

    11,2

    12

    11,6

    1 juli

    1955 „ „ „ 31 december

    1956

    8

    8

    8

    8

    8

    1 januari

    1957

     

    0

    0

    0

    0

    0

    Tijdvakken

    Kapitein-luitenant ter zee

    Luitenant ter zee der 1e klasse

    Luitenant ter zee der 2e klasse oudste categorie en luitenant ter zee der 2e klasse tot 1 januari 1955

    Luitenant ter zee der 2e klasse jongste categorie en luitenant ter zee der 3e klasse van 1 juli 1945 tot 1 januari 1955

    Luitenant ter zee der 3e klasse en adelborst der 1e klasse van 1 juli 1945 tot 1 januari 1955

    vóór 1 januari

    1918

     

    230,4

    263,4

    329,8

    302,4

    1 januari

    1918 tot en met 31 december

    1919

    138,2

    118,4

    177,7

    224,7

    1 januari

    1920 „ „ „ 30 april

    1924

    100,8

    89,5

    137,5

    105,7

    1 mei

    1924 „ „ „ 30 september

    1924

    109,6

    97,6

    146,2

    111,1

    1 oktober

    1924 „ „ „ 31 december

    1924

    121

    108,5

    159,7

    123

    1 januari

    1925 „ „ „ 31 december

    1925

    123,9

    115,9

    142,8

    169,6

    1 januari

    1926 „ „ „ 31 oktober

    1928

    123,9

    112,5

    137,5

    157,1

    1 november

    1928 „ „ „ 31 december

    1933

    114,5

    102,8

    122,9

    145,7

    1 januari

    1934 „ „ „ 31 december

    1935

    138,2

    125,1

    147,3

    172,2

    1 januari

    1936 „ „ „ 31 juli

    1941

    150,5

    136,8

    149,8

    186,1

    1 augustus

    1941 „ „ „ 31 december

    1943

    138,2

    125,1

    137,5

    172,2

    1 januari

    1944 „ „ „ 31 december

    1944

    138,2

    125,1

    137,5

    148,1

    1 januari

    1945 „ „ „ 30 juni

    1947

    101,3

    97,1

    117,6

    97,6

    129,5

    1 juli

    1947 „ „ „ 31 december

    1949

    46,9

    43,7

    53,5

    45,8

    54,7

    1 januari

    1950 „ „ „ 31 augustus

    1950

    39,5

    36,4

    45,4

    38,1

    45,9

    1 september

    1950 „ „ „ 15 maart

    1951

    33,2

    30,2

    38,9

    31,9

    39,5

    16 maart

    1951 „ „ „ 31 december

    1952

    30,7

    27,5

    35

    27,9

    30,9

    1 januari

    1953 „ „ „ 31 december

    1953

    22,1

    19,5

    27,9

    21,6

    28,4

    1 januari

    1954 „ „ „ 31 december

    1954

    20,9

    20,2

    19,6

    19,2

    19,1

    1 januari

    1955 „ „ „ 30 juni

    1955

    11,9

    11,2

    10,7

    10,3

    10,3

    1 juli

    1955 „ „ „ 31 december

    1956

    8

    8

    8

    8

    7,9

    1 januari

    1957

     

    0

    0

    0

    0

    0

    Tijdvakken

    Adjudant-onderofficier

    Sergeant-majoor

    Sergeant

    Korporaal

    Matroos

    vóór 1 januari

    1918

    345,5

    360,1

    374,4

    534,5

    529,2

     

    1 januari

    1918 tot en met 31 december

    1919

    194,2

    197,2

    218,4

    248,8

    268,9

    1 januari

    1920 „ „ „ 30 april

    1924

    123,3

    115,5

    117,5

    126,3

    138,5

    1 mei

    1924 „ „ „ 30 september

    1924

    129,8

    120,8

    121,9

    132,1

    143,1

    1 oktober

    1924 „ „ „ 31 december

    1924

    142,3

    132,2

    134,6

    144,7

    155,6

    1 januari

    1925 „ „ „ 31 december

    1925

    145,3

    162,6

    162,7

    161,2

    172,3

    1 januari

    1926 „ „ „ 31 oktober

    1928

    140,9

    157

    156,5

    156,3

    166,5

    1 november

    1928 „ „ „ 31 december

    1933

    132,4

    141,5

    141,5

    142,5

    158,2

    1 januari

    1934 „ „ „ 31 december

    1935

    157,7

    167,6

    167,8

    169

    186

    1 januari

    1936 „ „ „ 31 juli

    1941

    171

    181,5

    181,5

    182,4

    200,5

    1 augustus

    1941 „ „ „ 31 december

    1943

    157,7

    167,6

    167,8

    169

    186

    1 januari

    1944 „ „ „ 31 december

    1944

    157,7

    145,4

    143,8

    144,9

    160,3

    1 januari

    1945 „ „ „ 30 juni

    1947

    124,3

    116,9

    121,9

    111,7

    139,9

    1 juli

    1947 „ „ „ 31 december

    1949

    52,4

    52,2

    54,8

    55,7

    55,9

    1 januari

    1950 „ „ „ 31 augustus

    1950

    44,3

    44

    46,4

    45,1

    45

    1 september

    1950 „ „ „ 15 maart

    1951

    37,9

    37,6

    39,9

    38,7

    38,6

    16 maart

    1951 „ „ „ 31 december

    1952

    32,8

    31,6

    33,2

    31,5

    31,2

    1 januari

    1953 „ „ „ 31 december

    1953

    27,8

    27,9

    30,4

    28,6

    28,1

    1 januari

    1954 „ „ „ 31 december

    1954

    18,5

    18,8

    19

    19,6

    20

    1 januari

    1955 „ „ „ 30 juni

    1955

    9,8

    10

    10,1

    10,9

    11

    1 juli

    1955 „ „ „ 31 december

    1956

    8

    8

    7,9

    8,2

    8,1

    1 januari

    1957

     

    0

    0

    0

    0

    0

  • 2 Voor de berekening van het verhogingspercentage voor pensioenen, welke krachtens of op de voet van een der wetten, genoemd in artikel 1, eerste lid, aan militairen der Koninklijke landmacht of luchtmacht en aan nabestaanden van militairen of gepensioneerde militairen der Koninklijke landmacht of luchtmacht zijn of worden toegekend - met uitzondering van die, genoemd in het derde lid - hebben de in onderstaande kolommen vermelde grondgetallen betrekking op de daarnaast vermelde tijdvakken en de daarboven vermelde rangen en stand en klassen of de door Ons of door Onze Minister van Oorlog daarmede gelijkgestelde rangen en stand der klassen:

    Tijdvakken

    Generaal

    Luitenant–generaal

    Generaal–majoor

    Brigade–generaal Comodore

    Kolonel

    vóór 1 januari

    1918

     

    247,3

    270,5

    269,1

    1 januari

    1918 tot en met 31 december

    1919

    182,6

    191,7

    177,7

    1 januari

    1920 „ „ „ 30 april

    1924

    130,8

    127,1

    122,3

    1 mei

    1924 „ „ „ 30 september

    1924

    146,5

    142,9

    138,3

    1 oktober

    1924 „ „ „ 31 december

    1924

    160

    156,2

    151,5

    1 januari

    1925 „ „ „ 31 december

    1925

    151,4

    155,5

    141,8

    1 januari

    1926 „ „ „ 31 oktober

    1928

    151,4

    155,5

    141,8

    1 november

    1928 „ „ „ 31 december

    1933

    135,8

    140,6

    131,8

    1 januari

    1934 „ „ „ 31 december

    1935

    161,8

    167,1

    157,3

    1 januari

    1936 „ „ „ 31 juli

    1941

    175,5

    181,1

    170,7

    30 augustus

    1939 „ „ „ 30 september

    1945

    97,5

    1 augustus

    1941 „ „ „ 31 december

    1943

    161,8

    167,1

    157,3

    1 januari

    1944 „ „ „ 31 december

    1944

    161,8

    167,1

    157,3

    1 januari

    1945 „ „ „ 31 december

    1947

    125,6

    124,8

    109,2

    1 januari

    1948 „ „ „ 31 december

    1949

    88,3

    89

    81,4

    1 mei

    1949 „ „ „ 30 juni

    1950

    79,8

    1 januari

    1950 „ „ „ 31 augustus

    1950

    79,4

    80,1

    72,8

    1 juli

    1950 „ „ „ 31 maart

    1952

    69,7

    1 september

    1950 „ „ „ 31 december

    1950

    71,3

    72

    65,1

    1 januari

    1951 „ „ „ 15 maart

    1951

    71,3

    70,3

    61,5

    16 maart

    1951 „ „ „ 31 maart

    1952

    68,7

    67,4

    58,4

    1 april

    1952 „ „ „ 31 december

    1952

    50

    45,1

    48,2

    45

    44,8

    1 januari

    1953 „ „ „ 31 december

    1953

    25,1

    25,9

    26,4

    35,2

    35,3

    1 januari

    1954 „ „ „ 31 december

    1954

    19,2

    19,9

    20,2

    21

    20,6

    1 januari

    1955 „ „ „ 31 juli

    1955

    10,2

    10,9

    11,1

    11,9

    11,5

    1 augustus

    1955 „ „ „ 31 december

    1956

    8

    8

    8

    8

    8

    1 januari

    1957

     

    0

    0

    0

    0

    0

    Tijdvakken

    Luitenant-kolonel

    Majoor

    Kapitein

    Eerste luitenant

    Tweede luitenant

    vóór 1 januari

    1918

     

    278

    264,6

    243,3

    270,7

    568,6

    1 januari

    1918 tot en met 31 december

    1919

    171,2

    156,5

    130,4

    156,1

    397,1

    1 januari

    1920 „ „ „ 30 april

    1924

    117,1

    100,6

    70,3

    99,5

    215,2

    1 mei

    1924 „ „ „ 30 september

    1924

    133,2

    116

    83,3

    116,6

    223,1

    1 oktober

    1924 „ „ „ 31 december

    1924

    145,9

    127,7

    93,5

    128,5

    241,6

    1 januari

    1925 „ „ „ 31 december

    1925

    149,1

    129,3

    107,6

    136,2

    276,5

    1 januari

    1926 „ „ „ 31 oktober

    1928

    149,1

    125,3

    107,6

    104,4

    243,1

    1 november

    1928 „ „ „ 31 december

    1933

    137,6

    117,8

    99,7

    104,4

    228,6

    1 januari

    1934 „ „ „ 31 december

    1935

    163,7

    141,7

    121,6

    126,8

    264,1

    1 januari

    1936 „ „ „ 31 juli

    1941

    177,4

    154,2

    133,2

    138,6

    282,6

    1 augustus

    1941 „ „ „ 31 december

    1943

    163,7

    141,7

    121,6

    126,8

    264,1

    1 januari

    1944 „ „ „ 31 december

    1944

    163,7

    141,7

    121,6

    126,8

    264,1

    1 januari

    1945 „ „ „ 31 december

    1947

    108,5

    87,3

    68,9

    71

    91,5

    1 januari

    1948 „ „ „ 31 december

    1949

    75,7

    68,2

    68,9

    71

    120,5

    1 januari

    1950 „ „ „ 31 augustus

    1950

    67,4

    60,3

    61,1

    71

    107,3

    1 september

    1950 „ „ „ 31 december

    1950

    59,8

    53,1

    53,8

    65,5

    101

    1 januari

    1951 „ „ „ 15 maart

    1951

    60,2

    51,7

    52,8

    65,9

    97

    16 maart

    1951 „ „ „ 31 december

    1952

    56,3

    49,2

    49,1

    59,3

    88,4

    1 januari

    1953 „ „ „ 31 december

    1953

    46,8

    40,8

    42,1

    53,5

    84,6

    1 januari

    1954 „ „ „ 31 december

    1954

    20,9

    19,8

    19,4

    19,1

    19

    1 januari

    1955 „ „ „ 31 juli

    1955

    11,8

    10,8

    10,5

    10,2

    10

    1 augustus

    1955 „ „ „ 31 december

    1956

    8

    8

    8

    8

    8

    1 januari

    1957

     

    0

    0

    0

    0

    0

    Tijdvakken

    Onder–luitenant

    Adjudant–onderofficier

    Sergeant–majoor

    Sergeant der 1e klasse

    Sergeant

    vóór 1 januari

    1918

     

    378,3

    411,6

    516,7

    484,4

    1 januari

    1918 tot en met 31 december

    1919

    192,4

    196,9

    265,3

    282,2

    1 januari

    1920 „ „ „ 30 april

    1924

    112,5

    124,2

    138,3

    129,1

    1 mei

    1924 „ „ „ 30 september

    1924

    134

    147,3

    144,3

    152,7

    1 oktober

    1924 „ „ „ 31 december

    1924

    147

    161,6

    158,4

    166,1

    1 januari

    1925 „ „ „ 31 december

    1925

    165,3

    177,5

    178,1

    191,1

    1 januari

    1926 „ „ „ 31 oktober

    1928

    142,8

    155,3

    148,5

    157,4

    1 november

    1928 „ „ „ 31 december

    1933

    138,7

    136,3

    138,3

    146

    1 januari

    1934 „ „ „ 31 december

    1935

    164,8

    162,1

    164,3

    172,7

    1 januari

    1936 „ „ „ 31 juli

    1941

    178,4

    175,6

    177,9

    186,7

    1 augustus

    1941 „ „ „ 31 december

    1943

    164,8

    162,1

    164,3

    172,7

    1 januari

    1944 „ „ „ 31 december

    1944

    164,8

    138,6

    140,7

    148,4

    1 januari

    1945 „ „ „ 31 decembe

    1947

    93,6

    79

    77,9

    81,2

    1 januari

    1948 „ „ „ 31 december

    1949

    65

    60,3

    56,1

    60,9

    1 januari

    1950 „ „ „ 31 augustus

    1950

    57,3

    52,8

    48,8

    53,4

    1 september

    1950 „ „ „ 31 december

    1950

    59,3

    50,2

    46

    42,2

    46,5

    1 januari

    1951 „ „ „ 15 maart

    1951

    44,7

    50,4

    45

    40,3

    43,3

    16 maart

    1951 „ „ „ 31 december

    1952

    39,3

    43,9

    39,3

    33,4

    37,3

    1 januari

    1953 „ „ „ 31 december

    1953

    34,5

    39,8

    36,1

    30,9

    34,9

    1 januari

    1954 „ „ „ 31 december

    1954

    18,8

    18,9

    19

    19,6

    19,2

    1 januari

    1955 „ „ „ 31 juli

    1955

    9,9

    10

    10

    10,7

    10,3

    1 augustus

    1955 „ „ „ 31 december

    1956

    7,9

    8

    7,9

    7,9

    7,9

    1 januari

    1957

     

    0

    0

    0

    0

    0

    Tijdvakken

    Korporaal der 1e klasse

    Korporaal

    Soldaat der 1e klasse

    Soldaat

    vóór 1 januari

    1918

     

    538,1

    469

    1 januari

    1918 tot en met 31 december

    1919

    263,1

    178

    1 januari

    1920 „ „ „ 30 april

    1924

    163,8

    98,2

    1 mei

    1924 „ „ „ 30 september

    1924

    199,7

    110,8

    1 oktober

    1924 „ „ „ 31 december

    1924

    214,5

    121,2

    1 januari

    1925 „ „ „ 31 december

    1925

    201,8

    112,2

    1 januari

    1926 „ „ „ 31 oktober

    1928

    174

    92,7

    1 november

    1928 „ „ „ 31 december

    1933

    158,2

    81,6

    1 januari

    1934 „ „ „ 31 december

    1935

    186,3

    101,4

    1 januari

    1936 „ „ „ 31 juli

    1941

    207,8

    116,5

    1 augustus

    1941 „ „ „ 31 december

    1943

    192,7

    105,8

    1 januari

    1944 „ „ „ 31 december

    1944

    166,5

    87,4

    1 januari

    1945 „ „ „ 31 december

    1947

    110,6

    102,1

    44,5

    46,9

    1 januari

    1948 „ „ „ 31 december

    1949

    61,6

    69,9

    53,1

    53,1

    1 januari

    1950 „ „ „ 31 augustus

    1950

    51,3

    58,9

    42,3

    42,3

    1 september

    1950 „ „ „ 31 december

    1950

    44,7

    51,9

    36,2

    36,2

    1 januari

    1951 „ „ „ 15 maart

    1951

    43,9

    52,5

    35,6

    35,6

    16 maart

    1951 „ „ „ 31 december

    1952

    37,3

    44,2

    28,9

    28,9

    1 januari

    1953 „ „ „ 31 december

    1953

    35

    41,5

    27,7

    27,7

    1 januari

    1954 „ „ „ 31 december

    1954

    19,8

    20,4

    21,2

    21,2

    1 januari

    1955 „ „ „ 31 juli

    1955

    10,7

    11,2

    12,1

    12,1

    1 augustus

    1955 „ „ „ 31 december

    1956

    8

    7,9

    7,8

    7,8

    1 januari

    1957

     

    0

    0

    0

    0

  • 3 Voor de berekening van het verhogingspercentage voor:

    • 1°. pensioenen, welke zijn of worden toegekend met gebruikmaking van een pensioensgrondslag, berekend met inachtneming van het bepaalde bij:

      • a. het vierde lid van de artikelen 13 der Pensioenwetten zee- en landmacht 1922 ,

      • b. het derde lid van de artikelen 14 der Pensioenwetten voor het personeel der Koninklijke marine-reserve en het reserve-personeel der landmacht 1923 ,

      • c. punt b van artikel 5 der Wet buitengewoon militair pensioen 1914-1918 (Stb. 1948, I 496),

    • 2°. pensioenen, welke zijn of worden toegekend krachtens het bepaalde in de artikelen 37, eerste lid onder 4°, 5° en 6° der Pensioenwetten zee- en landmacht 1922 en de artikelen 30, eerste lid onder 4°, 5° en 6° der Pensioenwetten voor het personeel der Koninklijke marine-reserve en het reserve-personeel der landmacht 1923 ,

    hebben de in onderstaande kolommen vermelde grondgetallen betrekking op de daarnaast vermelde tijdvakken:

    Tijdvakken

    Grondgetallen

           

    vóór 30 juni

    1947

     

    71,1

    30 juni

    1947

    tot en met 31 december 1947

    69,4

    1 januari

    1948

    „ „ „ 31 december 1948

    62,9

    1 januari

    1949

    „ „ „ 31 december 1949

    56,9

    1 januari

    1950

    „ „ „ 31 december 1950

    46,2

    1 januari

    1951

    „ „ „ 31 december 1951

    35,7

    1 januari

    1952

    „ „ „ 31 december 1952

    32,6

    1 januari

    1953

    „ „ „ 31 december 1953

    29,6

    1 januari

    1954

    „ „ „ 31 december 1954

    17,9

    1 januari

    1955

    „ „ „ 31 december 1955

    9,6

    1 januari

    1956

    „ „ „ 31 december 1956

    4,8

    1 januari

    1957

     

    0

Artikel 5

  • 1 Indien de periode, welke bepalend is voor de pensioensgrondslag, waarnaar het pensioen is berekend, geheel valt binnen een der in artikel 4 bedoelde tijdvakken en rangen of stand en klassen, dan wel samenvalt met een zodanig tijdvak, is het verhogingspercentage gelijk aan het grondgetal, dat betrekking heeft op bedoeld tijdvak en bedoelde rang of stand of klasse.

  • 2 Indien de in het vorige lid bedoelde periode meer dan één tijdvak of rang of stand en klasse, als bedoeld in artikel 4, of gedeelte van een zodanig tijdvak omvat, is het verhogingspercentage gelijk aan de, over dezelfde periode en op overeenkomstige wijze als de pensioensgrondslag berekende, middelsom van de op die tijdvakken of gedeelten van tijdvakken dan wel op die rangen of stand en klassen betrekking hebbende grondgetallen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt de daar bedoelde periode geacht zodanig te zijn verschoven, dat:

    • a. voor zover de laatste dag daarvan valt op de eerste tot en met de vijftiende dag van een maand, het einde daarvan geacht wordt samen te vallen met de laatste dag van de voorafgaande maand;

    • b. voor zover de laatste dag daarvan valt op de zestiende tot en met op één na de laatste dag van een maand, het einde daarvan geacht wordt samen te vallen met de laatste dag van de maand.

  • 4 De verhogingspercentages, welke geen geheel getal bedragen, worden op het naastliggende gehele getal afgerond, met dien verstande, dat ½ naar boven wordt afgerond.

Artikel 6

  • 1 Het verhogingspercentage voor pensioenen, welke krachtens de wet van 28 augustus 1851 (Stb. 127), de Pensioenwet voor de zeemacht 1902 of de wet van 12 juli 1895 (Stb. 104) zijn toegekend, bedraagt 481.

  • 2 Het verhogingspercentage voor pensioenen, welke krachtens de wet van 28 augustus 1851 (Stb. 129), de Pensioenwet voor de landmacht 1902 of de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 zijn toegekend, bedraagt 469.

  • 3 Het verhogingspercentage voor pensioenen, welke krachtens de Weduwenwet voor de zeemacht 1909 of het reglement voor het weduwen- en wezenfonds der militaire officieren bij de zeemacht zijn toegekend, bedraagt 481.

  • 4 Het verhogingspercentage voor pensioenen, welke krachtens de Weduwenwet voor de landmacht 1909 of de statuten der weduwen- of wezenkas voor de officieren van de landmacht zijn toegekend, bedraagt 469.

  • 5 Door toepassing van het bepaalde in de vorige leden mag het totaal van het pensioen en de algemene toeslag niet leiden tot een hoger bedrag dan waarop de militair dan wel de weduwe van een militair of van een gepensioneerd militair aanspraak zou hebben gehad, indien het pensioen zou zijn berekend met toepassing van de Pensioenwet voor de zeemacht of voor de landmacht 1922 , de Pensioenwet voor het personeel der Koninklijke marine-reserve of voor het reserve-personeel der landmacht 1923 of de Militaire Weduwenwet 1922, zoals die wetten luiden op het tijdstip van het in werking treden van deze wet, alsmede met toepassing van de op die berekening betrekking hebbende overgangsbepaling. Bij de berekening van laatstbedoeld pensioen wordt uitgegaan van een pensioensgrondslag, afgeleid uit de op 1 januari 1957 van kracht zijnde militaire bezoldigingsregeling, daarbij rekening houdende met dezelfde rang of stand en klasse en de voor betrokkene in aanmerking komende diensttijd voor bezoldiging. Indien het totaal van het pensioen en de algemene toeslag, bedoeld in de aanhef van de eerste volzin, het pensioen, bedoeld in de tweede volzin, overschrijdt, wordt de algemene toeslag zoveel verminderd als nodig is om die overschrijding te voorkomen.

  • 6 Het verhogingspercentage voor pensioenen, welke zijn berekend naar een minimum pensioensgrondslag van onderscheidenlijk f 700, f 1500 en f 2850 bedraagt onderscheidenlijk 376, 122 en 17.

Artikel 7

  • 1 Indien toepassing van deze wet tot gevolg zou hebben, dat het pensioen, zonder de verhoging, bedoeld in de artikelen 19 der Pensioenwetten voor de zee- en landmacht 1922 en der Pensioenwetten voor het personeel der Koninklijke marine-reserve en het reserve-personeel der landmacht 1923 , vermeerderd met de bij dat pensioen behorende algemene toeslag, zou overschrijden het pensioensbedrag, dat bereikbaar is bij verhoging van de pensioensgrondslag met het verhogingspercentage van het pensioen en met inachtneming van de gunstigste pensioenberekening, wordt de algemene toeslag zoveel verminderd als nodig is om die overschrijding te voorkomen.

  • 2 Indien het totaal van het pensioen, bedoeld in het eerste lid, van de daarbij behorende algemene toeslag, eventueel overeenkomstig dat lid verminderd, van de verhoging krachtens de in dat lid genoemde artikelen 19 en van het bij die verhoging behorende deel van de algemene toeslag, zou overschrijden de in de militaire pensioenwetgeving geldende algemene maxima, wordt het bij bedoelde verhoging behorende deel van de algemene toeslag zoveel verminderd als nodig is om die overschrijding te voorkomen.

  • 3 Door de verminderingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, mag het totaal van het pensioen en de algemene toeslag niet dalen beneden het in artikel 15, eerste lid, bedoelde totaal van pensioen, toeslagen en extra bijslag, waarop op de dag voorafgaande aan het tijdstip van het in werking treden van deze wet aanspraak bestond.

Artikel 9

Pensioen en algemene toeslag worden als een eenheid beschouwd, waarop de op het betreffende pensioen betrekking hebbende wettelijke bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 10

  • 1 De algemene toeslag wordt slechts genoten over tijdvakken, waarover het pensioen wordt genoten.

  • 2 Behoudens het bepaalde in het derde lid geschiedt de toekenning van de algemene toeslag door het orgaan, dat met de toekenning van het pensioen is belast.

  • 3 De toekenning van de algemene toeslag op de op het tijdstip van het in werking treden van deze wet ten laste van Hoofdstuk VIII A of VIII B der Rijksbegroting verleende pensioenen geschiedt onderscheidenlijk door Onze Minister van Oorlog en van Marine.

  • 4 De uitbetaling van de algemene toeslag geschiedt door het orgaan, dat met de uitbetaling van het pensioen is belast.

Artikel 11

  • 1 De kosten van de algemene toeslag op de pensioenen ten laste van het Rijk komen ten laste van Hoofdstuk VIII A of VIII B der Rijksbegroting, naar gelang de betrokken militair behoord heeft tot de Koninklijke land- of luchtmacht of de zeemacht.

  • 2 De kosten van de algemene toeslag op de pensioenen ten laste van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds komen ten laste van Hoofdstuk V der Rijksbegroting.

Artikel 12

De Algemene Rekenkamer toetst bij haar onderzoek naar de juistheid der betaalde bedragen aan algemene toeslag, deze uitsluitend aan de beslissingen krachtens deze wet genomen.

Artikel 13

De Raad van State gehoord, kunnen Wij deze wet of bepaalde artikelen daarvan van toepassing verklaren op andere pensioenen.

Artikel 14

De wetten, genoemd in artikel 1, tweede lid, onder a, vinden met ingang van het tijdstip van het in werking treden van deze wet geen toepassing meer op de pensioenen, in dier voege, dat op die pensioenen geen toeslagen en extra bijslag krachtens evenbedoelde wetten meer worden verleend.

Artikel 15

  • 1 Zolang het totaal van het pensioen en de algemene toeslag lager is dan het totaal van het pensioen, de toeslagen en de extra bijslag, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder a, waarop aanspraak bestond op de dag voorafgaande aan het tijdstip van het in werking treden van deze wet, wordt boven de algemene toeslag een overgangstoeslag verleend ten bedrage van het verschil tussen de bedragen van de oude en nieuwe aanspraak.

  • 2 Zolang het totaal van het pensioen en de algemene toeslag, berekend met toepassing van het bepaalde in artikel 6, zesde lid, lager is dan het totaal van het pensioen, indien dit niet zou zijn herberekend naar een minimum pensioensgrondslag van f 2850,-, en de daarbij behorende algemene toeslag, wordt boven de algemene toeslag een overgangstoeslag verleend ten bedrage van het verschil tussen bovenbedoelde totalen.

Artikel 18

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: Algemene toeslagwet voor gepensioneerde militairen 1956.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 20 december 1956

JULIANA.

De Minister voor Defensie,

C. STAF.

De Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,

STRUYCKEN.

Uitgegeven de eenentwintigste december 1956.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.

Naar boven