Reglement zwerfstromen

[Regeling vervallen per 01-12-2015.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-01-1998 t/m 30-11-2015

Besluit van 5 februari 1925, tot vaststelling van een reglement ter voorkoming van aantasting van metalen voorwerpen in den bodem door zwerfstroomen, afkomstig van de spoorstaven van electrische spoor- en tramwegen

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 31 December 1924, La. X, afdeeling Spoorwegen;

Gelet op de wet van 1 November 1924 (Staatsblad n°. 498);

Den Raad van State gehoord (advies van 20 Januari 1925, n°. 26);

Gezien het nader rapport van Onzen Minister voornoemd van 2 Februari 1925, n°. 391, afdeeling Spoorwegen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De spoorstaven moeten zoodanig met elkander verbonden zijn, dat de electrische weerstand van het spoor door de lasschen gemiddeld met niet meer dan 25 pct. verhoogd wordt.

  • 2 De weerstand van 1 Meter spoorstaaf, waarin een lasch voorkomt, mag niet hooger zijn dan die van 10 Meter spoorstaaf van gelijke doorsnede zonder lasch.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op wissels, kruisingen en dergelijke deelen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De beide spoorstaven van een spoor moeten onderling in deugdelijke electrische verbinding staan door middel van stroomgeleiders, welke geen grooteren onderlingen afstand dan 10 spoorstaaflengten hebben. Deze dwarsverbindingen mogen, wanneer zij op den grootsten toegelaten afstand aangebracht worden, geen grooteren weerstand dan 0,5 milli-Ohm per Meter hebben. Is hun aantal grooter, dan mag de weerstand per Meter naar verhouding grooter zijn.

  • 2 Naast elkander gelegen sporen, waarvan de hartafstand 4 Meter of minder bedraagt, moeten worden verbonden door overeenkomstige dwarsverbindingen, welke echter bij vorengenoemde electrische weerstanden den dubbelen afstand mogen hebben.

  • 3 Soortgelijke electrische verbindingen moeten worden aangebracht ter overbrugging van spoorstaafkruisingen en wissels, voor zoover deze niet uit één stuk bestaan. Bestaan zij uit één stuk en zijn zij niet overbrugd, dan moeten zij door middel van laschverbindingen, als bedoeld in artikel 1, met de aansluitende spoorstaven worden verbonden.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Ter verzekering van eene deugdelijke electrische verbinding bij draaischijven, beweegbare bruggen en dergelijke werken moeten deze worden overbrugd door één of meer geïsoleerde stroomgeleiders. Deze moeten eene zoodanige doorsnede hebben, dat het spanningsverlies in deze geleidingen bij gemiddelde jaarbelasting niet meer bedraagt dan 5 milli-Volt per Meter, met dien verstande, dat zij geen grooteren weerstand mogen hebben dan de geleiders, genoemd in artikel 2.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Voor de terugleiding van den stroom mogen behalve de spoorstaven alleen gebezigd worden van de aarde geïsoleerde leidingen. De aansluitingen van deze geïsoleerde leidingen aan de spoorstaven mogen over eene lengte van ten hoogste 3 Meter blank uitgevoerd worden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op aan de spoorstaven aangesloten aardingsleidingen van palen, bliksemafleiders en dergelijke.

  • 3 Blanke aan de spoorstaven aangesloten leidingen mogen niet dieper dan 25 c.M. in den bodem of beneden het ondervlak der bestrating zijn gelegen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Het spanningsverschil tusschen twee willekeurig gekozen punten van de spoorstaven mag bij de gemiddelde jaarbelasting niet meer dan 2 Volt/K.M. bedragen. In bijzondere gevallen kan Onze Minister voornoemd het geoorloofde spanningsverschil verlagen tot 1 Volt/K.M.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De lasschen moeten in die gedeelten van het spoor, waar het spanningsverschil bij de gemiddelde jaarbelasting meer bedraagt dan drie vierden van het volgens artikel 5 toegelaten maximum, jaarlijks en overigens ten minste éénmaal per drie jaar gecontroleerd worden.

  • 2 Van de uitkomsten der onderzoekingen wordt in een register aanteekening gehouden.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Ingeval spoor- of tramwegen elkander kruisen of elkander naderen tot een hartafstand tusschen de sporen van 4 Meter of minder, moeten de sporen, hetzij overeenkomstig artikel 2 met elkander verbonden, hetzij van elkander geïsoleerd worden, ter beoordeeling van Onzen Minister voornoemd.

  • 2 In het eerste geval moeten zoowel elke spoor- of tramweg afzonderlijk als beide te zamen aan de voorschriften van dit reglement voldoen. Indien tusschen partijen omtrent de uitvoering geen overeenstemming wordt verkregen, beslist Onze Minister voornoemd.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Overtreding van enige bepaling van de artikelen 1 tot en met 7 is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet van 1 november 1924 (Stb. 498) houdende wettelijke maatregelen tegen aantasting van metalen voorwerpen in de bodem door zwerfstromen, afkomstig van de spoorstaven van elektrische spoor- en tramwegen;

  • a. indien zij door bestuurders van een spoor- of tramwegdienst wordt gepleegd, of een spoorweg, als bedoeld bij artikel 6 der Locaalspoor- en Tramwegwet, betreft;

  • b. indien zij door beambten of bedienden van een spoor- of tramwegdienst wordt gepleegd.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Met de opsporing van de overtredingen van dit reglement zijn belast de ambtenaren, bedoeld in artikel 10 van de Spoorwegwet.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Ten aanzien van spoor- en tramwegen of gedeelten daarvan, welke buiten openbare wegen zijn aangelegd, en waarvan de spoorstaven op houten, niet geheel door het ballastbed bedekte dwarsliggers zijn bevestigd, is van dit reglement alleen artikel 1, eerste lid, van toepassing.

  • 2 Niettemin is dit reglement in zijn geheel van toepassing ten aanzien van kruisingen op gelijke hoogte met openbare wegen en van baanvakken met anderen bovenbouw dan in het eerste lid bedoeld, alsmede over afstanden van 50 Meter aan weerskanten van deze kruisingen en baanvakken, voor zooveel niet door plaatselijke maatregelen eene isolatie is verkregen, welke naar het oordeel van Onzen Minister voornoemd, ten minste gelijke waarde heeft als die, verkregen bij den in het eerste lid bedoelden bovenbouw.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Onze Minister voornoemd kan onder door hem te stellen voorwaarden geheel of gedeeltelijk ontheffing verleenen van bepalingen van dit reglement.

  • 2 Ten aanzien van spoor- en tramwegen, waarop bij het in werking treden van dit reglement de dienst wordt uitgeoefend, kan Onze Minister voornoemd onder door hem te stellen voorwaarden toestaan, dat de toepasselijkheid van dit reglement zal aanvangen op een door hem te bepalen later tijdstip.

II.

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

te bepalen, dat de wet van 1 November 1924 (Staatsblad n°. 498) en het onder I bedoelde reglement in werking treden op 1 Juli 1925.

Onze Minister van Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden.

's-Gravenhage, den 5den Februari 1925

WILHELMINA.

De Minister van Waterstaat,

G. J. VAN SWAAY.

Uitgegeven den negentienden Februari 1925.

De Minister van Justitie,

HEEMSKERK.

Naar boven