Besluit houdende bepalingen omtrent de door de burgemeester te dragen onderscheidingstekenen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 02-03-1994 t/m heden

Besluit van 16 november 1852, houdende bepalingen omtrent de door den Burgemeester te dragen onderscheidingsteekenen

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 20sten October 1852 N°. 191, 2de Afd.;

Overwegende, dat, volgens art. 76 der gemeentewet, de door den burgemeester te dragen onderscheidingsteekenen door Ons moeten worden bepaald, en dat het noodzakelijk is, voor te schrijven, bij welke gelegenheden die teekenen gedragen zullen moeten worden;

Den Raad van State gehoord (advies van den 5den dezer, N°. 4);

Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 14 November 1852 N°. 21, 2de Afd;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De onderscheidingsteekenen, door den burgemeester te dragen, bestaan in een zilveren penning, hebbende eene middellijn van veertig strepen en vertoonende aan de eene zijde het wapen des Rijks, aan de andere dat der gemeente, of, zoo de gemeente geen wapen heeft, den naam der gemeente; de penning hangende op de borst, hetzij aan eene zilveren keten, hetzij aan een oranje zijden lint; de keten of het lint op beide schouders aan den rok of het opperkleed vastgehecht.

Artikel 2

De burgemeester draagt de onderscheidingsteekenen, wanneer hij:

voorzit in de vergadering van den Raad;

ingeval van brand, of van oproerige beweging, van zamenscholing of andere stoornis der openbare orde zich in het openbaar vertoont;

uit krachte van de artikelen 172 tot en met 175 van de Gemeentewet, of van eenige andere wet persoonlijk in het openbaar bevelen geeft;

bij plegtige gelegenheden namens de gemeente opkomt.

Artikel 3

Bij ontstentenis van den burgemeester worden de teekenen, in de bij het vorig artikel omschreven gevallen, gedragen door dengeen, die hem vervangt.

Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat aan den Raad van State in afschrift medegedeeld en in het Staatsblad geplaatst zal worden.

's Gravenhage, den 16den November 1852

WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

THORBECKE.

Uitgegeven den twintigsten November 1852.

De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings,

A. G. A. VAN RAPPARD.

Naar boven