Invoedcode gas LNB

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2019 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 26-05-2018 t/m 27-11-2020

Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 21 april 2016, kenmerk ACM/DE/2016/202164, houdende de vaststelling van de voorwaarden als bedoeld in artikel 12b van de Gaswet (Invoedcode gas LNB)

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op artikel 12f, eerste lid van de Gaswet;

Besluit:

1. Algemene bepalingen

1.1. Werkingssfeer en definities

1.1.1.

De Invoedcode gas LNB is van toepassing op aansluitpunten en aansluitingen waardoor gas wordt ingevoed door een invoeder op het landelijk gastransportnet, met uitzondering van verbindingen tussen hoge druk gastransportnetten. Bepalingen in de Invoedcode gas LNB betreffende aansluitingen hebben uitsluitend betrekking op aansluitingen in gebruik genomen voor 1 april 2011 conform artikel 10a lid 1 onder d Gaswet. De Invoedcode gas LNB bevat de voorwaarden met betrekking tot de wijze waarop de invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de invoedingsinstallatie en het landelijk gastransportnet technisch en operationeel compatibel laten zijn en blijven, zodanig dat de invoedingsinstallatie en het landelijk gastransportnet veilig aan elkaar verbonden zijn en blijven, en het gas kan worden gemeten en op gecontroleerde wijze in het landelijk gastransportnet kan worden ingevoed. Deze Invoedcode gas LNB beoogt de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van de invoedingsinstallatie en het landelijk gastransportnet te waarborgen en het milieu te ontzien.

1.1.2.

Begrippen, die in de Gaswet of de Begrippencode gas zijn gedefinieerd, hebben de in de Gaswet of Begrippencode gas gedefinieerde betekenis.

1.2. Transportovereenkomst

1.2.1.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet staat alleen toe dat gas via het aansluitpunt of de aansluiting ingevoed wordt indien aan de invoeding ten minste één transportovereenkomst ten grondslag ligt, er een overeenkomst is afgesloten zoals bedoeld in 1.3 en een erkende programmaverantwoordelijke voor het ingevoede gas de programmaverantwoordelijkheid draagt, tenzij het ingevoede gas bestemd is voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet ter uitvoering van zijn wettelijke taken.

1.2.2.

Indien de in 1.2.1 bedoelde transportovereenkomst op enig moment is beëindigd of opgeschort, zonder dat er aansluitend een nieuwe transportovereenkomst is afgesloten, zal de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de invoeder hierover onmiddellijk informeren.

1.3.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder zullen afspraken met betrekking tot de invoedingsinstallatie en de invoeding van gas vastleggen in een overeenkomst.

2. Invoedingsinstallatie

2.1.

De invoeder dient er voor te zorgen dat de invoedingsinstallatie (blijft) voldoe(n)t aan de krachtens de wet- en regelgeving gestelde voorwaarden op het gebied van veiligheid, opdat de invoedingsinstallatie geen gevaar zal opleveren voor het ongestoord functioneren van het landelijk gastransportnet noch voor personeel van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet of van door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet ingeschakelde derden. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet is niet verplicht uit eigen beweging na te gaan of is voldaan aan de voor de invoedingsinstallatie geldende wet- en regelgeving.

2.2.

Alvorens (wederom) een aansluitpunt of een aansluiting in gebruik wordt gesteld, zal de invoeder naar genoegen van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet dienen aan te tonen dat de invoedingsinstallatie voldoet aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid.

2.3.

De invoeder is verplicht alle gegevens met betrekking tot de bouw, de modificaties en het onderhoud van de invoedingsinstallatie actueel te houden, voor zover deze relevant zijn om aan te tonen dat de invoedingsinstallatie voldoet aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid.

2.4.

De invoeder is voorts verplicht om aanpassingen aan de invoedingsinstallatie, van zodanige aard dat deze van betekenis kunnen zijn voor de veiligheid of het ongestoord functioneren van het landelijk gastransportnet, tijdig voorafgaand aan het uitvoeren hiervan aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet te melden.

2.5.

Bij gerede twijfel of de invoedingsinstallatie voldoet aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid, dient de invoeder zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen vierentwintig uur op verzoek en naar genoegen van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet te kunnen aantonen dat de invoedingsinstallatie wel voldoet, zo nodig onder verstrekking aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet van alle gegevens met betrekking tot de bouw, de modificaties en het onderhoud van de invoedingsinstallatie. Eventuele hieruit voortvloeiende kosten komen voor rekening van de invoeder, indien blijkt dat de invoedingsinstallatie inderdaad niet voldoet aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving.

2.6.

Wanneer de invoeder niet voldoet aan het bepaalde in 1.2.1, 2.4 en/of 2.5 heeft de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de bevoegdheid om het aansluitpunt of de aansluiting af te sluiten. Deze maatregel zal niet eerder ongedaan worden gemaakt dan nadat de reden voor het treffen van deze maatregel is weggenomen en de kosten van de maatregel en van het ongedaan maken daarvan door de invoeder aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet zijn vergoed.

2.7.

Indien de reden voor het afsluiten van het aansluitpunt of de aansluiting is weggenomen en is voldaan aan het bepaalde in 2.2, zal de netbeheerder van het landelijk gastransportnet het aansluitpunt of de aansluiting weer in gebruik stellen binnen twee werkdagen nadat is voldaan aan het bepaalde in 2.2. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet kan aan het opnieuw in gebruik stellen nadere financiële en operationele voorwaarden verbinden, die gerelateerd zijn aan de inspanningen die de netbeheerder van het landelijk gastransportnet heeft moeten verrichten en de kosten die hij heeft moeten maken in verband met het afsluiten van het aansluitpunt of de aansluiting en het ongedaan maken hiervan.

2.8.

De invoeder draagt er zorg voor dat de toegang tot de invoedingsinstallatie, alsmede tot het gebouw of deel van een gebouw waarin de meet- en regelinrichting is opgesteld, voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet is gewaarborgd, voorzover dit voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet noodzakelijk is ter waarborging van de veiligheid en/of doelmatige en betrouwbare werking van het landelijk gastransportnet. Hierbij zal de netbeheerder van het landelijke gastransportnet het veiligheidsbeleid van de invoeder in acht nemen.

2.9. Druk- of flowregeling en drukbeveiliging

2.9.1.

De invoedingsinstallatie dient voorzien te zijn van een systeem om de flow te kunnen beheersen teneinde te kunnen voldoen aan de resultaten van de uitvoering van de procedures zoals beschreven in 4.2.2 en 4.2.3 van de Transportcode gas artikel bij een druk die voldoet aan hetgeen bepaald is in 3.2.1.

2.9.2.

De invoedingsinstallatie dient voorzien te zijn van een drukbeveiliging die voldoet aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving. De instelling van deze drukbeveiliging wordt overeengekomen tussen de invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en dient te waarborgen dat de veiligheid en/of doelmatige en betrouwbare werking van het landelijk gastransportnet niet in gevaar wordt gebracht.

2.9.3.

De drukbeveiliging dient te worden onderhouden en te worden getest in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet heeft het recht om deze tests bij te wonen. Om de veiligheid en/of doelmatige en betrouwbare werking van het landelijk gastransportnet te waarborgen is de netbeheerder van het landelijk gastransportnet gerechtigd een onderzoek uit te voeren naar het onderhoud en de tests van de drukbeveiliging.

2.9.4.

Indien de veiligheid en/of de betrouwbare werking van het landelijk gastransportnet in gevaar wordt gebracht, heeft de netbeheerder van het landelijk gastransportnet uit voorzorg het recht op het onmiddellijk afsluiten van het aansluitpunt of de aansluiting die het gevaar veroorzaakt. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet stelt de invoeder daarvan onmiddellijk, en zo mogelijk voorafgaand, op de hoogte. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet informeert de invoeder over de reden van de afsluiting.

3. Aansluiten

3.1. Aanleg van het aansluitpunt

3.1.1.

Het tot stand brengen van een aansluitpunt door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet vindt plaats op grond van de tussen de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder te sluiten overeenkomst. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet zal een eventuele weigering om het aansluitpunt tot stand te brengen binnen een redelijke termijn schriftelijk toelichten.

3.1.2.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder bepalen in onderling overleg de termijn waarbinnen het aansluitpunt zal worden gerealiseerd. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder zullen zich inspannen om zo spoedig mogelijk te beschikken over de vereiste vergunningen.

3.1.3.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder bepalen in onderling overleg de plaats waar het aansluitpunt zal worden gerealiseerd.

3.2. Leveringsdruk

3.2.1.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet treedt in overleg met de invoeder teneinde overeen te komen onder welke minimale en maximale druk het gas op het overdrachtspunt wordt ingevoed. Onverminderd het bepaalde in 5.1.3 en 5.1.4 is het de verantwoordelijkheid van de invoeder de leveringsdruk zodanig in te stellen dat hij kan invoeden bij de heersende druk in het landelijk gastransportnet voor zover deze zich bevindt tussen de overeengekomen minimale en maximale druk en daarbij de flow zoals bedoeld in 2.9.1 kan beheersen.

3.2.2.

Indien door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet of door de invoeder wordt vastgesteld dat het gas op het overdrachtspunt niet beschikbaar wordt gesteld met een leveringsdruk binnen de bandbreedte conform artikel 3.2.1, zullen de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder elkaar daarover zo spoedig mogelijk informeren.

3.3. Gaskwaliteit

3.3.1.

Indien de invoeder voorziet dat gas op het overdrachtspunt beschikbaar zal worden gesteld dat niet voldoet aan de afgesproken gaskwaliteit dan zal hij de netbeheerder van het landelijk gastransportnet daarover zo spoedig mogelijk informeren.

3.3.2.

Indien gas op het overdrachtspunt beschikbaar wordt dan wel zal worden gesteld dat niet voldoet aan de (afgesproken) gaskwaliteit, zullen de invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet elkaar daarover zo spoedig mogelijk informeren en die maatregelen nemen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht om de oorzaak weg te nemen en/of de gevolgen te beperken. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet zal de invoeder zo spoedig mogelijk informeren of het gas geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd dan wel wordt geaccepteerd. Tot het moment dat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet het gas dat niet voldoet aan de (afgesproken) gaskwaliteit accepteert, draagt de invoeder zorg voor de operationele en/of financiële gevolgen. Indien de veiligheid en/of doelmatige en betrouwbare werking van het landelijk gastransportnet in gevaar wordt gebracht, heeft de netbeheerder van het landelijk gastransportnet uit voorzorg het recht op het onmiddellijk afsluiten van het aansluitpunt of de aansluiting. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet stelt de invoeder daarvan onmiddellijk, en zo mogelijk voorafgaand, op de hoogte.

3.4. Overdrachtspunt

3.4.1.

Het overdrachtspunt is ter plaatse van het fysieke verbindingspunt tussen enerzijds het landelijk gastransportnet en anderzijds de invoedingsinstallatie, waar het gas in het landelijk gastransportnet wordt ingevoed; dit verbindingspunt ligt (gezien vanuit het landelijk gastransportnet) één meter na de isolatiemof van het aansluitpunt of de aansluiting, tenzij de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de desbetreffende invoeder anders zijn overeengekomen.

4. Invoeden, meten en regelen

4.1.

De invoeder staat er voor in dat de invoeding van gas niet zodanig is dat de veiligheid en/of betrouwbare werking van het landelijk gastransportnet in gevaar wordt dan wel kan worden gebracht. De invoeder is verplicht om, indien een dergelijke situatie zich toch voordoet of dreigt voor te doen, de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, zo mogelijk tijdig voorafgaand aan die situatie, te informeren en de door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet ter zake gegeven aanwijzingen op te volgen.

4.2.

Indien de netbeheerder van het landelijk gastransportnet vermoedt dat door toedoen van de invoeder de veiligheid en/of betrouwbare werking van het landelijk gastransportnet in gevaar wordt gebracht, zal de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de invoeder daarvan onmiddellijk op de hoogte stellen. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet heeft uit voorzorg het recht op het onmiddellijk afsluiten van het aansluitpunt of de aansluiting.

4.3.

De meet- en regelinrichting wordt aangelegd, beheerd en onderhouden door de invoeder, tenzij de invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet anders overeenkomen.

4.4.

De invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet zullen een meethandboek opstellen. Dit meethandboek betreft zowel de comptabele als niet-comptabele metingen en bevat een omschrijving van de opgestelde apparatuur, de berekeningsmethodes, de afhandeling van geconstateerde fouten, de aan de apparatuur te stellen nauwkeurigheidseisen en de methodes en criteria om de kwaliteit van de metingen te waarborgen, evenals de voor het veilig, doelmatig en betrouwbaar functioneren van het landelijk gastransportnet benodigde informatievoorziening. De gebruikte methodes en procedures zullen in overeenstemming zijn met relevante (internationale) standaarden. Bij het verschijnen van een nieuwe versie van een standaard zullen de invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in overleg bepalen of, en zo ja wanneer deze in de meet- en regelinrichting zal worden toegepast.

4.5.

Het comptabele meetsysteem voldoet aan de volgende specificaties:

meetonzekerheid in hoeveelheid energie op maandbasis

< 0,75%

meetonzekerheid in hoeveelheid energie per uur

< 2%

beschikbaarheid data per uur (gemiddelde op jaarbasis)

≥ 99%

maximale storingsduur meting en/of data acquisitie

2 uur

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder kunnen afwijkende specificaties overeenkomen.

4.6.

De lokale data acquisitiesystemen van het comptabele meetsysteem dienen op afstand door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet uitleesbaar te zijn met een frequentie van minimaal eenmaal per 5 minuten ten behoeve van near-real-time informatievoorziening.

4.7.

Indien de invoeder het meetsysteem beheert, dienen de comptabele meetwaarden op uurbasis door de invoeder uiterlijk op de vierde werkdag van de maand volgend op de maand waarop de meetwaarden van toepassing zijn, aangeleverd te worden aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet.

4.8.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet is gerechtigd tot het aanleggen, instandhouden en gebruiken van de door haar (voor de uitvoering van haar taken als netbeheerder van het landelijk gastransportnet) benodigde telecommunicatie-infrastructuur en/of datalijnen, verbonden aan de meet- en regelinrichting. Hierbij zal de netbeheerder van het landelijke gastransportnet het veiligheidsbeleid van de invoeder in acht nemen.

4.9.

De invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet hebben toegang tot alle aan de meting gerelateerde informatie. De partij die de meet- en regelinrichting beheert zal de andere partij in de gelegenheid stellen de uit te voeren test- en calibratiewerkzaamheden bij te wonen en de resultaten hiervan overleggen.

4.10.

De invoeder zal er voor zorgen dat de hoeveelheid in te voeden gas structureel en/of planmatig ligt in het capaciteitsgebied tussen de minimum meetcapaciteit en de maximum meetcapaciteit. De invoeder zal zodanig invoeden dat een goede inzet van de meetinrichting wordt gewaarborgd. De invoeder is verplicht om de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, indien de invoeder hieraan niet voldoet dan wel zal kunnen voldoen, te informeren en de door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet ter zake gegeven aanwijzingen op te volgen. Voorts is de invoeder verplicht, indien en voor zover hij structureel en/of planmatig de overeengekomen minimum meetcapaciteit onderschrijdt dan wel de maximale meetcapaciteit overschrijdt, met de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in overleg te treden over een lagere minimum dan wel hogere maximum meetcapaciteit. Een gewijzigde meetcapaciteit wordt door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder vastgelegd.

4.11.

Indien een partij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de meetinrichting niet correct functioneert of een afwijking vertoont, zal de beheerder van de meetinrichting deze controleren en zo nodig handelend optreden (justeren). De kosten hiervan komen voor rekening van de partij die de meetinrichting beheert, tenzij een eventueel geconstateerde onnauwkeurigheid de toegestane afwijkingen, zoals gedefinieerd in het meethandboek, niet overschrijdt, in welk geval de kosten voor rekening van de partij komen die om de controle heeft verzocht.

5. Samenwerking

5.1. Werkzaamheden

5.1.1.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder zullen te allen tijde voldoende informatie uitwisselen en maatregelen nemen, opdat de werkzaamheden aan en de in- en uitbedrijfname van (onderdelen van) het aansluitpunt of de aansluiting, de invoedingsinstallatie en/of het landelijk gastransportnet en/of de daarmee verband houdende telecommunicatievoorzieningen zodanig worden gecoördineerd dat eventuele verstoring van de reguliere invoeding van gas of de onderlinge informatievoorziening tot een minimum wordt beperkt.

5.1.2.

Waar redelijkerwijs noodzakelijk in verband met de veiligheid, doelmatigheid en/of betrouwbaarheid van het landelijk gastransportnet, zullen de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder voor werkzaamheden aan het aansluitpunt of de aansluiting, de invoedingsinstallatie of het landelijk gastransportnet, die gedurende een bepaalde periode een zekere invoeding of invoedingpatroon op het aansluitpunt of de aansluiting vereisen, met elkaar en met andere netgebruikers samenwerken teneinde gedurende deze periode een dergelijke invoeding of invoedingpatroon te realiseren.

5.1.3.

Indien een invoeder voornemens is om, buiten het geval van storing of calamiteiten, werkzaamheden te verrichten die kunnen leiden tot onderbreking, vermeerdering of vermindering van de invoeding van gas dan wel tot verandering van de condities waaronder het gas wordt ingevoed, zal de invoeder de netbeheerder van het landelijk gastransportnet informeren over het tijdstip en de tijdsduur van de onderbreking of de vermeerdering of vermindering van de invoeding van gas dan wel de verandering van de condities waaronder het gas wordt ingevoed. De invoeder zal bij planning en uitvoering van deze werkzaamheden zoveel als redelijkerwijs mogelijk rekening houden met de belangen van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet.

5.1.4.

Indien de netbeheerder van het landelijk gastransportnet voornemens is om, buiten het geval van storing of calamiteiten, werkzaamheden te verrichten die kunnen leiden tot onderbreking, vermeerdering of vermindering van de invoeding van gas dan wel tot verandering van de condities waaronder het gas wordt ingevoed, zullen deze werkzaamheden niet eerder worden uitgevoerd dan nadat over het tijdstip en de tijdsduur van de onderbreking of de vermeerdering of vermindering van de invoeding van gas dan wel de verandering van de condities waaronder het gas wordt ingevoed, overeenstemming tussen de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder is bereikt. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet zal bij planning en uitvoering van deze werkzaamheden zoveel als redelijkerwijs mogelijk rekening houden met de belangen van de invoeder.

5.1.5.

Indien een calamiteit of storing het aansluitpunt of de aansluiting, de invoedingsinstallatie en/of de veiligheid, doelmatigheid en/of betrouwbaarheid van het landelijk gastransportnet bedreigt, kan de invoeder de noodzakelijke werkzaamheden aan de invoedingsinstallatie onverwijld en zonder voorafgaand overleg met de netbeheerder van het landelijk gastransportnet of met derden uitvoeren. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder zullen in dat geval zoveel als redelijkerwijs mogelijk contact met elkaar onderhouden en samenwerken om de calamiteit of storing dan wel de gevolgen daarvan op te heffen.

5.1.6.

De invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet zijn bevoegd om zonder voorafgaande mededeling aan elkaar of aan andere betrokkenen het aansluitpunt of de aansluiting af te sluiten indien dit vereist is wegens direct gevaar voor personen. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder stellen elkaar daarvan onmiddellijk op de hoogte.

5.1.7.

De invoeder of de netbeheerder van het landelijk gastransportnet zal noch door middel van het aansluitpunt of de aansluiting en/of de invoedingsinstallatie respectievelijk het landelijk gastransportnet noch anderszins hinder of schade veroorzaken voor het landelijk gastransportnet respectievelijk het aansluitpunt of de aansluiting en/of de invoedingsinstallatie. De invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet zullen het aansluitpunt of de aansluiting niet gebruiken voor aarding van elektrische installaties, toestellen, bliksemafleiders en dergelijke, dan wel voor enig ander doel dan onder deze Invoedcode gas artikel uitdrukkelijk is toegestaan.

5.2. Communicatie

5.2.1.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder zullen elkaar de nodige medewerking verlenen bij de toepassing en de uitvoering van het bepaalde in deze Invoedcode gas artikel en de controle op de naleving daarvan. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder zijn in het bijzonder verplicht elkaar zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van alle gegevens, voorvallen en wijzigingen in omstandigheden of in de feitelijke situatie die voor de uitvoering van deze Invoedcode gas artikel van belang (kunnen) zijn.

5.2.2.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder zijn, onder meer om hetgeen omschreven in 5.2.1 na te kunnen komen, vierentwintig uur per dag en elke dag van het jaar telefonisch dan wel via enig ander overeengekomen communicatiesysteem bereikbaar en in staat om zo nodig handelend op te treden. Alle relevante adres- en communicatiegegevens worden vastgelegd. Indien deze gegevens wijzigen, dienen de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder elkaar hierover zo spoedig mogelijk doch uiterlijk tien werkdagen voorafgaand aan wijziging van de gegevens schriftelijk te informeren op het vastgelegde adres.

5.2.3.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de invoeder zullen zich voldoende inspannen te blijven beschikken over de benodigde vergunningen en elkaar over de wijzigingen in die vergunningen en de voorwaarden waaronder zij zijn afgegeven, te informeren.

5.2.4.

Voor zover in het landelijk gastransportnet operationele maatregelen vereist zijn om het gas veilig, doelmatig en betrouwbaar te transporteren, kan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet met de invoeder operationele voorwaarden overeenkomen, die het benodigde communicatieproces over de afstemming van geplande in te voeden en te transporteren hoeveelheden gas vastleggen. Het overeen te komen communicatieproces zal zo mogelijk gelijkvormig zijn met internationale aanbevelingen hieromtrent. Bij het verschijnen van een nieuwe versie van deze aanbevelingen zullen de invoeder en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in overleg bepalen of, en zo ja wanneer deze zullen worden toegepast.

5.3.

De invoeder verstrekt jaarlijks op verzoek van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet voor elk aansluitpunt of elke aansluiting informatie over de te verwachten capaciteit waarmee gas zal worden ingevoed in ten minste de komende vijf jaren. De invoeder zal aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, indien de netbeheerder van het landelijk gastransportnet hierom verzoekt, nadere (achtergrond)informatie verstrekken over de door hem verstrekte gegevens. De invoeder staat er voor in dat de door hem verstrekte opgaven op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en een zo goed mogelijke schatting geven van de toekomstige in te voeden capaciteit.

5.4. Compensatie bij ernstige storingen

5.4.1.

De invoeder heeft recht op een financiële compensatie bij storingen die voor een periode langer dan 4 uren tot een onderbreking van het transport van gas leiden, met uitzondering van voorziene onderbrekingen.

5.4.2.

De in 5.4.1 genoemde termijn van 4 uren vangt voor alle door de onderbreking getroffen invoeders aan op het moment dat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de eerste melding van een onderbreking van een invoeder ontvangt of, indien dat eerder is, op het moment van vaststelling van de onderbreking door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet.

5.4.3.

De in 5.4.1 genoemde financiële compensatie bedraagt voor de invoeder € 910,– bij een onderbreking van 4 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 500,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur. De uitbetaling dient binnen drie maanden te geschieden.

6. Slotbepalingen

6.1.

De Invoedvoorwaarden Gas – artikel, zoals vastgesteld bij besluit van 24 juli 2014 en nadien éénmaal gewijzigd, wordt ingetrokken.

6.2.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 april 2016

De Autoriteit Consument en Markt,

namens deze:

F.J.H. Don

bestuurslid