6.2. Ontheffing van de eis van gelijke winstverdeling
[Regeling vervallen per 27-10-2022]
Een beleggingsinstelling moet de ter beschikking te stellen winst gelijkelijk verdelen
over alle aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid (artikel 28, tweede lid, onderdeel b). In de volgende situaties keur ik goed dat deze eis buiten aanmerking blijft.
Goedkeuring
-
a) De eis van een gelijke winstverdeling per aandeel mag buiten aanmerking blijven als
alle aandelen in één hand zijn, of als alle aandeelhouders in dezelfde mate zijn gerechtigd
tot de verschillende soorten aandelen.
-
b) De eis van een gelijke winstverdeling per aandeel mag ook buiten aanmerking blijven
als de ongelijke winstverdeling samenhangt met het bestaan van prioriteitsaandelen,
mits:
-
c) Ook bij NV’s met een zogenoemde paraplustructuur mag de eis van een gelijke winstverdeling
buiten aanmerking blijven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
1. elk (sub-)fonds van de NV dient te voldoen aan alle voorwaarden van artikel 28;
-
2. geen (sub-)fonds van de NV belegt in enig ander (sub-)fonds van de NV; en
-
3. overigens voldoet de NV aan alle voorwaarden van artikel 28.
Zie voor een nadere toelichting op deze goedkeuring het slot van deze paragraaf.
-
d) De eis van gelijke winstverdeling vindt verder geen toepassing voor zover een ongelijke
verdeling van winst het gevolg is van een door de beleggingsinstelling gemaakt onderscheid
tussen aandelenklassen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
1. door de beleggingsinstelling wordt bijgehouden in welke mate de verschillende aandelenklassen
hebben bijgedragen aan de herbeleggingsreserve en de afrondingsreserve die (eventueel)
is gevormd krachtens het BBI;
-
2. de toepassing van artikel 3b en artikel 4d van de Wet DB vindt plaats met inachtneming van de in de vorige volzin bedoelde (eventuele) verschillen
in bijdrage aan de herbeleggingsreserve;
-
3. de beoordeling of voldaan is aan de voorwaarden met betrekking tot de aandelen of
bewijzen van deelgerechtigdheid zoals deze zijn gesteld in onderdeel c, respectievelijk onderdeel d, van artikel 28, tweede lid, vindt niet plaats per klasse van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid, maar
vindt plaats ten aanzien van alle klassen van aandelen respectievelijk bewijzen van
deelgerechtigdheid gezamenlijk; en
-
4. het gebruik van verschillende aandelenklassen is niet in belangrijke mate gericht
op ontgaan van dividendbelasting.
Voor de duidelijkheid merk ik op dat de goedkeuring onder d. ook toestaat dat genoemde
verschillende aandelenklassen bestaan binnen de subfondsen van de zogenoemde paraplufondsen.
Ter toelichting op de goedkeuring voor paraplufondsen (hierboven onder c) merk ik
het volgende op.
Een paraplustructuur houdt in dat het aandelenkapitaal is onderverdeeld in verschillende
series aandelen. Elke serie aandelen representeert een afzonderlijk geadministreerde
effectenportefeuille op basis van een eigen beleggingsbeleid. Aldus kan binnen de
ene NV een veelheid aan (sub-)fondsen worden onderscheiden. Deze veelheid van subfondsen
is onverenigbaar met de eis van gelijke winstverdeling van artikel 28. Door bovenstaande goedkeuring is artikel 28 toch – zij het onder voorwaarden – toegankelijk
voor paraplufondsen.
Gesteld zou kunnen worden dat door de gekozen structuur de verschillende (sub-) fondsen
van de NV in zekere zin borg staan voor elkaar. Of borgstelling kan worden aangemerkt
als beleggen hangt af van de omstandigheden. In het geval van een paraplufonds kan
daaraan echter worden voorbijgegaan. Als enig (sub-)fonds wordt aangesproken voor
de schulden van een ander (sub-)fonds zal dit laatste fonds immers de financieringsvereisten
van artikel 28, tweede lid, onderdeel a, hebben overschreden. Gevolg daarvan is statusverlies
voor de NV als geheel en tevens voor alle (sub-)fondsen. Voor de toepassing van artikel 28, vierde lid, in dergelijke omstandigheden zie ik in beginsel geen aanleiding.
Het beleid met betrekking tot de aandeelhouders- en bestuurdersvereisten, zoals neergelegd
in dit besluit, vindt overeenkomstige toepassing op nieuwe (sub-)fondsen van de NV;
daarbij wordt een reeds bestaand fonds, dat wordt omgezet in een (sub-)fonds van de
NV niet als nieuw beschouwd. Voor alle duidelijkheid zij er bovendien op gewezen dat
de tijdelijke ontheffing van deze vereisten die wordt verleend aan een nieuw (sub-)fonds,
onverlet laat dat de NV als geheel wel aan deze eisen dient te voldoen (behoudens
voor zover dit beleid op de NV als geheel van toepassing is).
Het onderscheiden van de verschillende (sub-)fondsen binnen de NV met het oog op de
winstverdeling doet niet af aan het feit dat er sprake is van één belastingplichtige
voor de heffing van vennootschapsbelasting, op welke belastingplichtige het BBI van toepassing is. Aldus is er formeel één aangifte, één (keuze voor een) herbeleggingsreserve,
één uitdelingsverplichting, enzovoort. Daarnaast zal voor ieder (sub-)fonds een berekening
dienen te worden gemaakt op basis van een overeenkomstige toepassing van het BBI uit
hoofde van voorwaarde 1. Onder omstandigheden kan het zich daarbij voordoen dat de
som van de voor de (sub-)fondsen berekende uitdelingsverplichtingen de uitdelingsverplichting
van de NV te boven gaat. Vanuit de NV als geheel bezien wordt dan op grond van voorwaarde
1 meer uitgedeeld dan krachtens artikel 2 BBI nodig is. Als dit leidt tot problemen met het vormen van een herbeleggingsreserve
kunnen deze worden voorgelegd aan de Belastingdienst/ Directie Vaktechniek Belastingen,
Postbus 20201, 2500 EE Den Haag. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing
op fondsen voor gemene rekening.
Opgemerkt wordt dat de goedkeuringen onder b, c en d zich naast elkaar kunnen voordoen.
Wellicht ten overvloede wordt erop gewezen dat bij een paraplufonds de goedkeuring
onder b niet wordt toegepast per subfonds maar op het fonds als geheel.