3. Beoordelingsprocedure
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
3.2. Beoordeling
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking. De aanvragen zullen worden beoordeeld met inachtneming van deze
regelgeving en in overeenstemming met de maatstaven die in deze beleidsregels zijn
neergelegd. Daarnaast zijn de beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het
Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking.Indien de beleidsregels voor Wederopbouw 2012–2015 afwijken van het Standaardkader
Ontwikkelingssamenwerking hebben de beleidsregels voor Wederopbouw 2012–2015 voorrang.
De beoordeling van aanvragen voor subsidiering zal verlopen via een tenderprocedure.
Van alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven van deze beleidsregels, wordt de
kwaliteit beoordeeld volgens dezelfde criteria. De aanvragen die het beste voldoen
aan de criteria komen als eerste voor subsidie in aanmerking. De Staatssecretaris
besluit tot subsidieverlening in overeenstemming met deze rangorde, binnen het raam
van een evenwichtige spreiding van de beschikbare middelen als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De beoordeling van de aanvragen vindt ambtelijk plaats door een beoordelingscommissie
bestaande uit minimaal twee medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
en eventueel een externe consultant. De beoordeling geschiedt aan de hand van de voor
subsidieverlening door de minister geldende wet- en regelgeving, het Standaardkader
OS en dit Subsidiebeleidskader.
Besluitvorming over de subsidieaanvragen door de Staatssecretaris vindt plaats uiterlijk
op 1 juli 2012.
3.3. Toetsing en verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De beoordeling van de aanvragen voor Wederopbouw 2012–2015 zal getrapt plaatsvinden.
De 1e fase bestaat uit een beoordeling van de aanvragen op de drempelcriteria en de
organisatietoets. Voor de 2e fase worden alleen de voorstellen bekeken die hebben
voldaan aan de drempelcriteria en waarvan de organisaties een voldoende score op de
O-toets hebben behaald.
3.3.1. Toetsen in fase 1
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De drempelcriteria zijn criteria waaraan aanvragen voor Wederopbouw 2012–2015 subsidie
zonder meer moeten voldoen. Er worden geen punten toegekend; bij het niet voldoen
aan één of meerdere criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet verder
beoordeeld.
De organisatietoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid
(track record, planning, monitoring en evaluatie, en financieel en administratief
management) van de aanvragende organisatie. Aanvragen van organisaties van wie de
kwaliteit en doelmatigheid als onvoldoende wordt beoordeeld, worden afgewezen en niet
verder beoordeeld.
3.3.2. Toets in fase 2
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
In fase 2 wordt de kwaliteit op basis van de programmatoets van de aanvraag beoordeeld.
Indien de kwaliteit van het programma als onvoldoende wordt beoordeeld, komt de aanvraag
niet voor subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015 in aanmerking en volgt een
afwijzing.
3.3.3. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van fase 2, dus
op basis van de uitkomsten van de kwalitatieve beoordeling, aan de hand van bovenvermelde
programmatoets, van de aanvragen welke de drempelcriteria en de organisatietoets zijn
doorgekomen.
Om voor een subsidie in het kader van Wederopbouw 2012–2015 in aanmerking te kunnen
komen zal een toetsing aan de criteria van dit beleidskader met een voldoende resultaat
moeten zijn afgesloten.
Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende
zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze
aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen
naar aanleiding van de uitkomsten van de P-toets. Bij de uiteindelijke verdeling van
de middelen zal de mate waarin een aanvraag wordt gehonoreerd gerelateerd zijn aan
de mate waarin aan de criteria wordt voldaan.
4. Beoordeling van aanvragen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
4.1. De drempelcriteria
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria
voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder beoordeeld. Deze criteria worden hieronder
vermeld en indien nodig toegelicht.
Criterium D.1
De aanvrager is een Nederlands of internationale maatschappelijke organisatie zonder
winstoogmerk en bezit rechtspersoonlijkheid. Dit blijkt uit bijgevoegde statuten van de organisatie.
Criterium D.2
De aanvrager zet zich in voor structurele armoedevermindering in de in paragraaf 2.5
genoemde prioritaire landen of regio’s, door samenwerking met maatschappelijke organisaties
zonder winstoogmerk en/of overheden in die landen en met als doel bij te dragen aan
wederopbouw en ontwikkeling in post-conflictgebieden.
De doelstellingen van de organisatie zoals vermeld in de statuten, dienen dit van
de organisatie duidelijk te maken.Voor organisaties met een brede(re) doelstelling
geldt dat zij dit ook kunnen aantonen op grond van hun track record en/of interne
beleidsstukken, zoals strategisch jaarplan/meerjarenplan.
Criterium D.3
De aanvrager maakt aannemelijk dat vanaf 1 januari 2012 ten minste 25% van de jaarlijkse
inkomsten afkomstig is uit bronnen anders dan BZ-bijdragen. Subsidies in het kader
van Wederopbouw 2012–2015 zullen nooit meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse inkomsten
van de organisatie. De aanvrager onderbouwt de aannemelijkheid hiervan aan de hand van de inkomsten over
de periode 2008–2010.
Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele
alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan
25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden
gecompenseerd door een andere partij uit de alliantie. Gelden die direct of indirect
worden verkregen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
(bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse ambassade) tellen niet
mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten.
Criterium D.4
Het bruto salaris van de leden van management en bestuur van de aanvrager/penvoerder
staat niet later dan met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend in
redelijke verhouding tot de het niveau van de functie, de geografische ligging en
de omvang en complexiteit van de organisatie. De aanvrager specificeert de hoogte van de salarissen (inclusief toeslagen) van de
leden van het management (inclusief CEO) en van het bestuur.
Criterium D.5 De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door
ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als waarvoor subsidie wordt
gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Criterium D.6
De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 1 miljoen en maximaal € 10 miljoen, en heeft
een maximale looptijd van 4 jaar. De minimale looptijd van de activiteit bedraagt
24 maanden. Bij een kortere looptijd zijn het minimale en het maximale bedrag van
de subsidieaanvraag naar rato lager, d.w.z.:
2 jaar: minimaal € 500.000 en maximaal € 5 miljoen.
3 jaar: minimaal € 750.000 en maximaal € 7.5 milljoen.
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.7
Het programma betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.8
In afwijking van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking geldt dat minimaal 75%
van de besteding van de middelen die zijn benodigd voor de uitvoering van de activiteiten
plaats vindt in minimaal 2 van de prioritaire landen zoals genoemd in zie Paragraaf
2.5 (prioritaire partnerlanden en landen in prioritaire regio’s; zie ook annex II).
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming. Op voorstellen
welke uitsluitend zijn gericht op Zuid-Soedan is dit criterium niet van toepassing.
Criterium D.9
Het programma betreft geen commerciële dienstverlening, investeringen of commerciële
activiteiten. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.10
De activiteiten zijn in elk geval gericht op het bevorderen van veiligheid voor burgers
(human security) in landen die te maken hebben met conflict en fragiliteit en richten
zich daarnaast op ten minste één van de volgende categorieën van activiteiten:
-
1) Activiteiten gericht op de ontwikkeling van legitieme overheden met voldoende capaciteit.
-
2) Activiteiten gericht op vredesdividend door de voorwaarden te scheppen voor sociaaleconomische
wederopbouw.
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.11
Het programma betreft activiteiten die toe te rekenen zijn aan de ODA-middelen volgens
de OESO/DAC-criteria.
Toelichting: Dit blijkt uit het programma en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
D.12
Het programma betreft
geen
activiteiten op het gebied van:
-
– kleine en lichte wapens
-
– humanitair ontmijnen en clustermunitie
-
– Security Sector Reform (SSR)
-
– institutionele hervormingen leger, politie en justitie
Toelichting: Dit blijkt uit het programma en bijbehorende begroting en meerjarenraming voor uw
programma.
4.2. De organisatietoets
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De organisatietoets is onderdeel van de beoordeling van de aanvrager in de eerste
fase. Doel van deze toets is dat de Staatssecretaris zich een oordeel kan vormen over
de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisaties.
Beoordeling in het kader van de organisatietoets vindt plaats op grond van de mate
waarin de organisatie voldoet aan de volgende criteria:
Criterium O-1:
Track record van de afgelopen drie jaar: De aanvrager is op grond van de door zijn inspanningen in de afgelopen drie jaren
behaalde resultaten in staat om geplande ‘outcomes’ en ‘outputs’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering
van de programma’s daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de programma’s
te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.
Criterium O-2:
Planning, monitoring en evaluatie: De gehanteerde PM&E systematiek is toereikend voor het bewaken van de voortgang t.a.v.
outcomes, outputs en duurzaamheid op programma- en organisatieniveau. De organisatie
laat periodiek onafhankelijke evaluaties uitvoeren over (delen van) programma’s en
het functioneren van de eigen organisatie. De organisatie heeft een goed verankerd
systeem voor kwaliteitsbeheer t.a.v. de hoofdprocessen.
Criterium O-3:
Financieel en administratief management: De aanvrager heeft een adequaat beleid t.a.v. het financieel toezicht op organisaties
met wie zij een financieringsrelatie heeft, zij maakt gebruik van een adequate toets
om de kwaliteit van (partner)organisaties waarmee zij een financiële relatie heeft
te toetsen, zij heeft een financieel monitoringssysteem dat haar in staat stelt om
(dreigende) verliezen of overschotten vroegtijdig te signaleren en hier met adequate
maatregelen op te anticiperen, en een brede donorbasis.
Indien de kwaliteit van de organisatie van de aanvrager/penvoerder onvoldoende is,
wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.
4.3. De programmatoets
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Bij het programmavoorstel wordt de kwaliteit van het programma beoordeeld. Dit gebeurt
aan de hand van de volgende criteria:
Criterium P-1:
Beleidsrelevantie: de mate waarin het programma beleidsmatig relevant is. Dit wordt beoordeeld aan de
hand van de volgende factoren:
-
1.
Ontwikkelingsrelevantie: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan structurele armoedebestrijding in post-conflictlanden.
-
2.
Relevantie voor het doel van deze tender: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan de doelstelling van de tender Wederopbouw
2012–2015, de bevordering van wederopbouw en ontwikkeling in post-conflict-gebieden
met name door:
-
1) Het bevorderen van veiligheid voor burgers(human security);
-
2) de ontwikkeling van legitieme overheden met voldoende capaciteit;
-
3) de ontwikkeling van vredesdividend door de voorwaarden te scheppen voor sociaaleconomische
wederopbouw.
-
3.
-
A) De mate waarin de activiteiten aansluiten bij het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde
uit Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking en de kamerbrief ‘Veiligheid en Ontwikkeling
in fragiele staten’.
-
B) De mate waarin de activiteiten de positie van vrouwen als actor binnen wederopbouw-
en vredesprocessen versterken.
-
C) De mate waarin bij de uitvoering van de activiteiten een conflictsensitieve en conflictpreventieve
benadering wordt gehanteerd.
-
4. De prioritaire landen en regio’s waarin de activiteiten worden uitgevoerd (zie annex
II).
-
5.
Complementariteit: de mate waarin de activiteiten zijn afgestemd op het ontwikkelingsbeleid van Nederland
of andere donoren (organisaties of landen) in het betreffende land, of op activiteiten
die in het betreffende land worden ondernomen door Nederland of andere donoren (organisaties
of landen).
Criterium P-2:
Innovatief karakter/effectiviteit: de mate waarin het voorstel vernieuwend is, in thematische zin, door verbeteringen
in de gehanteerde interventiestrategie (verhoging van de effectiviteit van de programma’s)
en door efficiencywinst in de uitvoering van de programma’s.
Criterium P-3:
Contextanalyses: de mate waarin het voorstel, in het bijzonder de probleemstelling en doelstelling,
is afgestemd op de uitkomsten van een context- of conflictanalyse.
Criterium P-4:
Positie van de partners in het programma: de mate waarin het programma bijdraagt aan de institutionele capaciteitsopbouw van
de partners in de landen van uitvoering en de mate waarin deze dan wel de doelgroep
effectieve invloed hebben op de sturing van het programma.
Criterium P-5:
Uitwerking van Outcomes, Outputs, Activiteiten en Middelen: de mate waarin het programma is uitgewerkt in outcomes, outputs, voorgenomen activiteiten
en middelen en zijn voorzien van een helder verband tussen de te bereiken outputs
en de daarvoor benodigde middelen.
Criterium P-6:
Uitwerking van beoogde outcomes, outputs en middelen in SMART-systematiek: de mate waarin de outcomes en outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt.
CriteriumP-7:
Risico’s, monitoring en bijsturing: de mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate
risicoanalyse en een adequaat systeem voor monitoring en bijsturing, en de mate waarin
de middelen zijn gewaarborgd die complementair aan de gevraagde subsidie nodig zijn
voor de uitvoering van het programma.
Criterium P-8:
Duurzaamheid: de mate waarin het programma een blijvend effect voor de uiteindelijke doelgroep
heeft en bijdraagt aan de institutionele duurzaamheid van de partners en de eigen
organisatie van de aanvrager.
Criterium P-9: Capaciteitsoverdracht: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het vergroten
van de nationale capaciteit van de overheden in (post)conflictlanden.