Subsidiebesluit particuliere justitiële jeugdinrichtingen

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 20-03-2013 t/m heden

Besluit van 23 december 2010, houdende regels omtrent het verstrekken van subsidie aan particuliere justitiële jeugdinrichtingen (Subsidiebesluit particuliere justitiële jeugdinrichtingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, van 15 november 2010, nr. 5675254/10/6;

Gelet op artikel 3b, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

De Raad van State gehoord (advies van 1 december 2010, nr. W03.10.0527/II;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 17 december 2010, nr. 5678592/10/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

  • b. operationele capaciteit: het deel van de capaciteit waar jeugdigen geplaatst worden en waar – afhankelijk van de bestemming van artikel 8 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen – alle activiteiten plaatsvinden;

  • c. reservecapaciteit: het deel van de capaciteit waar in principe geen jeugdigen worden geplaatst en dat operationeel gemaakt wordt indien de reeds vastgestelde operationele capaciteit tijdens een subsidiejaar onvoldoende blijkt te zijn;

  • d. buitengebruikstelling: het deel van de capaciteit dat er toe strekt om een gebouw in stand te houden voor een eventueel later hergebruik.

Hoofdstuk 2. Subsidies

Artikel 2

  • 1 Onze Minister verstrekt de particuliere inrichting een subsidie voor de kosten van de exploitatie van de inrichting.

  • 3 Op de exploitatiesubsidie worden voorschotten verleend.

Artikel 3

  • 1 De exploitatiesubsidie wordt bepaald door de door Onze Minister per plaats vastgestelde normprijzen te vermenigvuldigen met de door Onze Minister vast te stellen operationele capaciteit, vermeerderd met een subsidie voor reservecapaciteit, vermeerderd met een subsidie voor tijdelijk buiten gebruik gestelde locaties of afdelingen van een particuliere inrichting. Bij de vaststelling van de normprijzen per plaats wordt de bestemming van de particuliere inrichting, zoals omschreven in artikel 8, tweede lid, van de wet, in aanmerking genomen. Onder de bestemming van de inrichting kan worden begrepen het met die bestemming verband houdende open of gesloten karakter van de inrichting. Op het aldus bepaalde bedrag kunnen toeslagen worden verstrekt.

  • 2 Een procentuele verlaging van het bedrag van de exploitatiesubsidie vindt plaats, indien de gemiddelde jaarbezetting uitgedrukt in verblijfdagen minder bedraagt dan 90% van de voor de particuliere inrichting vastgestelde operationele capaciteit. De procentuele verlaging wordt bepaald met behulp van de volgende formule:

    Voor particuliere inrichtingen met een vastgestelde operationele capaciteit tot 100 plaatsen:

     (90% – gerealiseerde bezettingsgraad) x

    vastgestelde operationele capaciteit

    x 50%

    ———————

     

    100

     

    voor particuliere inrichtingen met een vastgestelde operationele capaciteit vanaf 100 plaatsen:

     (90% – gerealiseerde bezetingsgraad) x 50%

  • 3 Onze Minister kan de uitkomst van het tweede lid matigen, voor zover toepassing van het tweede lid, gelet op het belang van de continuïteit van de inrichting en daarmee de kwaliteit van de uitvoering van haar wettelijke taken, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 4

  • 1 Bij de verlening van een exploitatiesubsidie kan Onze Minister bepalen dat het subsidiebedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 2 Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 3 Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

Artikel 5

  • 1 Naast de subsidie in de exploitatiekosten kan Onze Minister een particuliere inrichting subsidie verstrekken voor:

    • a. bouwprojecten;

    • b. bijzondere projecten of doeleinden.

  • 2 De subsidie bedraagt een door Onze Minister te bepalen bedrag.

Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen

Artikel 6

Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot verlening van de exploitatiesubsidie.

Artikel 7

  • 1 De particuliere inrichting dient binnen 13 weken na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de exploitatiesubsidie in.

  • 2 Onze Minister beslist binnen 22 weken op de aanvraag tot vaststelling van de exploitatiesubsidie.

Artikel 8

  • 1 Een subsidie voor een bouwproject wordt tijdig voor de aanbesteding bij Onze Minister aangevraagd door indiening van een voorlopige begroting met toelichting, vergezeld van schets- en situatietekeningen, de nodige kadastrale gegevens en een opgave omtrent de bestemming van de inrichting.

  • 2 Nadat Onze Minister met de voorlopige begroting en het ontwerp heeft ingestemd, worden de bestektekeningen en de uitgewerkte begroting ingediend. De begroting geeft inzicht in de aard, omvang, baten en lasten in verband met het bouwproject.

Hoofdstuk 4. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 9

De particuliere inrichting verstrekt Onze Minister maandelijks inzicht in de capaciteitsbenutting op basis van plaatsingstitel, leeftijd en geslacht.

Artikel 10

Artikel 11

  • 1 De particuliere inrichting vormt een egalisatiereserve van niet meer dan tien procent van de in dat jaar verstrekte exploitatiesubsidie.

  • 2 De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve bedraagt niet meer dan vijf procent van de in dat jaar verstrekte exploitatiesubsidie.

Artikel 12

  • 1 De particuliere inrichting verzekert haar burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden in voldoende mate.

  • 2 De particuliere inrichting verzekert haar burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor in de inrichting geplaatste jeugdigen, indien deze aansprakelijkheid niet reeds verzekerd is.

  • 3 De particuliere inrichting verzekert haar onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde en haar roerende zaken tegen brandschade, waterschade en diefstal.

Artikel 13

  • 1 Indien de particuliere inrichting zaken ter beschikking stelt aan of diensten verricht voor derden, behoudens indien het natuurlijke personen betreft waarvoor de activiteiten bestemd zijn, brengt zij een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is.

  • 2 Indien aan de particuliere inrichting zaken ter beschikking worden gesteld door een rechtspersoon die de ondersteuning van de inrichting ten doel heeft, betaalt zij aan deze rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat ter zake op grond van de historische kostprijs en rekening houdende met de voor de inrichting geldende afschrijvingspercentages in redelijkheid in rekening kan worden gebracht.

  • 3 Indien een rechtspersoon, die de ondersteuning van de particuliere inrichting ten doel heeft, voor deze inrichting diensten verricht welke in het algemeen door de inrichting in eigen beheer worden verricht, betaalt de inrichting aan de rechtspersoon geen hogere vergoeding dan het bedrag dat het verrichten van de diensten in eigen beheer zou hebben gekost.

  • 4 De particuliere inrichting verstrekt aan Onze Minister een beschrijving van de tussen de inrichting en andere rechtspersonen bestaande organisatorische dan wel financiële banden alsmede, van zodanig nog in het leven te roepen of te wijzigen banden, voor zover deze banden van invloed kunnen zijn op de bepaling van de vergoedingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 14

De particuliere inrichting behoeft de toestemming van Onze Minister voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede voor de vorming van voorzieningen in de zin van artikel 374 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 15

  • 2 Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde. De waardebepaling van een onroerende zaak geschiedt door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de particuliere inrichting wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de activiteiten van de particuliere inrichting door een derde worden voortgezet en de activa en passiva met toestemming van Onze Minister tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

  • 4 Indien een subsidie voor een bouwproject wordt verstrekt, verleent de particuliere inrichting ten behoeve van de Staat tot het bedrag van de subsidie een hypotheek op de desbetreffende onroerende zaak, tot zekerheid van de betaling van een ingevolge het eerste lid verschuldigde vergoeding.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Subsidiebesluit particuliere justitiële jeugdinrichtingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 december 2010

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de elfde januari 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Naar boven