Inkomstenbelasting, meewerkaftrek, meewerkbeloning

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 19-01-2006 t/m heden

Besluit van 19 januari 2006, nr. CPP2006/73M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit is een besluit over de meewerkaftrek en de meewerkbeloning. Het bevat standpunten uit eerder uitgebrachte besluiten en één nieuw standpunt.

Voorgaande besluiten

Er is een niet eerder gepubliceerd standpunt ingenomen in onderdeel 4 van dit besluit. Daarnaast zijn, zonder een inhoudelijke wijziging te beogen, de navolgende (onderdelen van) besluiten inzake de regeling van de meewerkaftrek (artikel 3.78 van de Wet IB 2001) en de meewerkbeloning geactualiseerd en overgenomen in dit besluit.

  • - Besluit van 22 juli 2002, nr. CPP2002/667M,

  • - Besluit van 29 april 2004, nr. CPP2003/2360, vraag 1.

De navolgende onderdelen van besluiten bevatten geen beleidsstandpunten over de meewerkaftrek en hebben vooral een voorlichtend karakter. Gelet hierop zijn deze onderdelen van de besluiten niet in dit besluit overgenomen. Voor zoveel nodig zijn of worden deze onderdelen geactualiseerd verwerkt in voorlichtingsmateriaal.

  • - Besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313M, vraag/antwoord B.3.2.d,

  • - Besluit van 30 november 2001, nr. CPP2001/3035M, vraag/antwoord B.3.2.k.

1. Meewerkaftrek, goedkeuring

De regeling van de meewerkaftrek (artikel 3.78 van de Wet IB 2001) bevat ten opzichte van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 een onbedoelde beperking. Deze beperking betreft de voorwaarde dat de partner zonder enige vergoeding arbeid moet verrichten om in aanmerking te komen voor meewerkaftrek. Hiermee ontstaat een discrepantie met artikel 3.16, vierde lid, van de Wet IB 2001 waarin is geregeld dat niet in aftrek op de winst van de ondernemer kan komen de vergoeding aan de partner voor in de onderneming verrichte arbeid, indien die vergoeding lager is dan € 5.000. Een zodanige vergoeding behoort dan bij de partner van de ondernemer ook niet tot het resultaat uit overige werkzaamheden. De letterlijke toepassing van voormeld artikel 3.78 brengt mee dat bij een arbeidsvergoeding van minder dan € 5.000 geen recht bestaat op meewerkaftrek, terwijl voor de bepaling van de winst en het resultaat uit overige werkzaamheden geen vergoeding in aanmerking wordt genomen. Bovendien zal onder de Wet IB 2001 op grond van het voor beide partners geldende winstregime de in aanmerking te nemen beloning doorgaans niet lager zijn dan € 5.000. Artikel 3.78, tweede lid, Wet IB 2001 stelt voor de toepassing van de regeling van de meewerkaftrek namelijk de eis dat minimaal 525 uur arbeid in de onderneming dient te zijn verricht.

Goedkeuring

Ik keur goed dat voor de toepassing van de meewerkaftrek onder de woorden “zonder enige vergoeding” in de zin van het eerste lid van artikel 3.78 van de Wet IB 2001 mede wordt begrepen een, ongeacht de zakelijk te bepalen vergoeding, feitelijk overeengekomen en/of verstrekte vergoeding van minder dan € 5.000. Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat de ondernemer bij het bepalen van de winst slechts het bedrag dat feitelijk als vergoeding is overeengekomen en/of verstrekt als kosten in verband met de werkzaamheden van de meewerkende partner in aanmerking neemt. Dit bedrag geldt tevens bij de meewerkende partner als behaald voordeel in de zin van artikel 3.96, onderdeel b, Wet IB 2001. Toepassing van de meewerkaftrek door de ondernemer betekent derhalve dat ter zake van de vergoeding van arbeid door de meewerkende partner, op grond van artikel 3.16, vierde lid, Wet IB 2001 bij de ondernemer geen recht bestaat op aftrek als kosten terwijl bij de meewerkende partner op grond van artikel 3.96, onderdeel b, Wet IB 2001 een vrijstelling van toepassing is.

Toepassing

Toepassing door de ondernemer van de regeling van de meewerkaftrek in de aangifte impliceert tevens de toepassing van deze goedkeuring.

2. Meewerkbeloning en tijdsevenredige toepassing

De beoordeling of sprake is van een vergoeding van minder dan € 5.000 vindt plaats op basis van de werkelijke vergoeding in een boekjaar. Er vindt dus geen tijdsevenredige berekening plaats naar een volledig kalenderjaar indien sprake is van een kort boekjaar.

Voorbeeld

Ondernemer A - zijn boekjaar is, behoudens het eerste boekjaar, gelijk aan een kalenderjaar - start per 1 juli 2005 zijn bedrijf, zijn echtgenote werkt mee in de onderneming en krijgt daarvoor een arbeidsbeloning van € 800 per maand.

Aangezien de vergoeding in het (boek)jaar 2005 € 4.800 bedraagt en dus lager is dan € 5.000, is deze bij ondernemer A op basis van artikel 3.16, vierde lid, Wet IB 2001 van aftrek uitgesloten en bij zijn echtgenote niet als resultaat uit een werkzaamheid belastbaar op basis van artikel 3.96, onderdeel b, Wet IB 2001. Op (kalender)jaarbasis bedraagt de vergoeding weliswaar meer dan € 5.000 maar dit normbedrag dient niet naar tijdsgelang herrekend te worden. Het voorgaande brengt mee dat voor de toepassing van de meewerkaftrek als bedoeld in artikel 3.78 Wet IB 2001 sprake is van “zonder enige vergoeding” indien van de goedkeuring vermeld in onderdeel 1 van dit besluit gebruik wordt gemaakt.

3. Meewerkbeloning en gebroken boekjaar ondernemer

In gevallen waarin een belastingplichtige arbeid verricht in de onderneming van de partner die een gebroken boekjaar hanteert en waarvan de in verband hiermee genoten vergoeding van die belastingplichtige als resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.94 Wet IB 2001 in de heffing wordt betrokken, keur ik goed dat de totale beloning die betrekking heeft op het gebroken boekjaar, desgevraagd in aanmerking wordt genomen in het kalenderjaar waarin het boekjaar eindigt. Op die wijze kan bij de beoordeling of een ontvangen vergoeding, onder toepassing van artikel 3.96, onderdeel b, Wet IB 2001, al dan niet is belast, direct rekening worden gehouden met het daarvoor relevante gegeven of de ondernemer de arbeidsbeloning ten laste van de winst in aftrek kan brengen.

Om in aanmerking te komen voor toepassing van deze goedkeuring dient tijdig een verzoek te zijn ingediend door de meewerkende partner. Onder tijdig wordt in dit verband verstaan, uiterlijk vóór de datum waarop de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen van de meewerkende partner over het kalenderjaar waarin het gebroken boekjaar van de ondernemer aanvangt, onherroepelijk vaststaat.

4. Schuldig gebleven meewerkbeloning bij in algehele gemeenschap van goederen gehuwden

Als B een vergoeding verschuldigd blijft aan A in verband met door hem/haar in de onderneming van B verrichte werkzaamheden en A en B in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn, geldt het volgende.

Civielrechtelijk kan er geen betaling plaatsvinden of een verhouding van schuld/vordering tussen echtgenoten ontstaan maar fiscaal wordt een meewerkbeloning bij de meewerkende partner aangemerkt als een behaald voordeel in de zin van artikel 3.96, onderdeel b, van de Wet IB 2001. Dit geldt ook indien de ondernemer de beloning schuldig blijft.

Aangezien er civielrechtelijk geen schuldvordering bestaat, is er overigens ook geen sprake van het hebben of aangaan van een schuldvordering in de zin van artikel 3.91, tweede lid, onderdeel a van de Wet IB 2001.

5. Inwerkingtreding, intrekking voorgaande besluiten

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dagtekening.

Met ingang van heden (dagtekening besluit) is het besluit van 22 juli 2002, nr. CPP2002/667M ingetrokken.

Naar boven