Circulaire bekendmaking wijze verkrijging uitkering Gemeentefonds en Provinciefonds [...] met Stimulering van Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK)

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 17-07-2008 t/m heden

Circulaire van 8 juli 2008, nr. DGM/BREM 2008066914, ter bekendmaking van de wijze van verkrijging van een uitkering uit het Gemeentefonds en het Provinciefonds in verband met de Stimulering van Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK)

Geachte colleges,

Met deze circulaire wil ik u informeren over een onderdeel van mijn beleid, gericht op de transitie naar een zo duurzaam en efficiënt mogelijke energievoorziening. Ik voeg met het oog hierop middelen toe aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds, waarvoor u in aanmerking kunt komen. Voor dit onderdeel van mijn beleid is respectievelijk € 31,5 miljoen en € 3,5 miljoen beschikbaar. De middelen zijn gericht op stimulering van gemeentelijke en provinciale klimaatinitiatieven en zullen de komende jaren vanaf 2008 gespreid als decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering beschikbaar komen (zie voor een toelichting op deze begrippen blz. 31 van de meicirculaire Gemeentefonds; www.minbzk.nl/112563/pagina). Gemeenten en provincies worden uitgenodigd terzake beleid te voeren. Aanvragen kunnen worden ingediend voor 1 september 2009. Zij zullen worden beoordeeld op basis van datum van binnenkomst, waarbij geldt: op is op.

1. Aanleiding en doelstelling

De hierboven bedoelde uitkering is een vervolg op de Subsidieregeling BANS klimaatconvenant die als doel had de uitvoering van het lokale klimaatbeleid door gemeenten en provincies, gericht op de CO2-reductie, te stimuleren. De uitkering dient tevens ter ondersteuning van het met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in november 2007 gesloten klimaatakkoord 2007–2011. Die middelen zijn niet alleen bedoeld voor CO2-reductie, maar ook voor het verminderen van andere broeikasgassen die op lokaal gebied worden uitgestoten, zoals lachgas en methaan. De projecten die voor een uitkering aan gemeenten in aanmerking komen, moeten voldoen aan de bij deze circulaire behorende Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid. Daarnaast kunnen gemeenten ook eigen projecten formuleren die dan worden beoordeeld aan de hand van de doelstelling van de onderhavige uitkering. Voor provincies geldt een maatwerkaanpak. Zij moeten zelf projecten formuleren die dan worden beoordeeld aan de hand van de doelstelling van de onderhavige uitkering. Zij kunnen zich hierbij laten inspireren door de Prestatiekaart voor gemeenten. Voor deze maatwerkaanpak is gekozen omdat lang niet alle prestaties die voor gemeenten gelden, direct zijn om te zetten in provinciale doelstellingen. Zo hebben provincies bijvoorbeeld veel minder invloed op het energieverbruik in hun gemeenten.

Anders dan bij de Subsidieregeling BANS klimaatconvenant worden de gelden thans uitgekeerd via het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Bij de keuze voor een decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering vertrouw ik erop dat decentrale overheden de uitkering besteden aan lokale klimaatinitiatieven, conform het klimaatakkoord met gemeenten. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het kabinetsbeleid om het aantal specifieke uitkeringen te halveren.

2. Doel van de uitkering

De onderhavige uitkering heeft primair als doel gemeenten en provincies te stimuleren structurele activiteiten te ondernemen en maatregelen te treffen gericht op de reductie van broeikasgassen. Het gaat daarbij om zowel de reductie van broeikasgassen waarvoor gemeenten en provincies zelf verantwoordelijk zijn als de reductie bij de doelgroepen van het klimaatbeleid, waarbij gemeenten en provincies een rol hebben als planner van de ruimtelijke ordening, vergunningverlener, regisseur van een proces, etc.

Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de kabinetsdoelstellingen met betrekking tot het werkprogramma ‘schoon en zuinig’, te weten: 2% energiebesparing per jaar, 20% duurzame energie in 2020 en een 30% reductie van broeikasgassen in 2020. Om dit structureel te bereiken wordt met de uitkering tevens beoogd het klimaatbeleid in de gemeentelijke en provinciale organisatie te verankeren en niet alleen afhankelijk te laten zijn van de inzet en expertise van de klimaatcoördinator binnen die organisaties.

3. Opzet van de uitkering

Bij de opzet van de uitkering is zo veel mogelijk aangesloten bij opzet en structuur van de Subsidieregeling BANS klimaatconvenant en de Vervolgsubsidieregeling BANS klimaatconvenant 2007, de voorgangsters van de onderhavige decentralisatieuitkering. Daardoor is het gemakkelijk voor gemeenten en provincies om een nieuwe aanvraag te doen. Bovendien blijven de bestuurlijke lasten daardoor zoveel mogelijk beperkt. In dat verband is ten opzichte van de voorgangsters van deze uitkering niet langer voorgeschreven dat een afzonderlijk plan van aanpak moet worden overgelegd. Volstaan kan worden met het invullen van het aanvraagformulier. Het staat een aanvrager uiteraard vrij om bij de aanvraag toch ook een plan van aanpak te voegen.

De Minister van VROM is beleidsinhoudelijk verantwoordelijk voor de uitkering en beoordeelt de aanvragen door middel van SenterNovem. De verdeling van de gelden wordt ook bekend gemaakt via onder meer de circulaires gemeentefonds en provinciefonds van het Ministerie van BZK. Ook de uitbetaling gebeurt door het Ministerie van BZK via de uitkering decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering. Eventueel bezwaar en beroep moet ook bij dat ministerie worden ingediend. Er vindt geen verantwoording plaats van de besteding van de middelen aan het Rijk; wel moeten gemeenten en provincies SenterNovem op verzoek informeren met het oog op een monitoring.

Er is geen koppeling gemaakt tussen de onderhavige uitkering en haar voorgangsters, zoals wel het geval was bij de Vervolgsubsidieregeling BANS klimaatconvenant 2007 met de Subsidieregeling BANS klimaatconvenant. Dat betekent dat gemeenten en provincies de uitvoering van de op deze regelingen gesubsidieerde projecten niet afgerond hoeven te hebben voordat op grond van de onderhavige decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering een uitkering kan worden aangevraagd. Een uitkering vindt altijd plaats aan een gemeente of provincie, dus ook als deze is bestemd voor een stadsdeel of samenwerkingsverband van gemeenten of provincies.

4. Activiteiten die in aanmerking komen voor een uitkering.

Gemeenten en provincies maken een meerjarig, integraal plan voor hun lokaal of regionaal klimaatbeleid, waarin zij projecten en activiteiten aangeven.

De projecten en activiteiten moeten zijn gericht op het behalen van concreet omschreven resultaten. Deze resultaten zijn voor de gemeenten omschreven in de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid, die als bijlage 2 bij deze circulaire is gevoegd. Er mag echter van de te kiezen prestaties uit de Prestatiekaart worden afgeweken door eigen prestaties te formuleren. Die prestaties moeten dan wel gericht zijn op de reductie van broeikasgassen en van een met de op de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid genoemde prestaties vergelijkbaar gewicht zijn. Met de mogelijkheid eigen projecten te formuleren wordt flexibiliteit geboden aan innovatieve gemeenten en koplopers. Provincies kunnen zich laten inspireren door de gemeentelijke prestatiekaart.

5. Uitvoering van de decentralisatie uitkering

Een aanvraag voor een uitkering ingevolge de onderhavige uitkering kan worden ingediend bij SenterNovem. Op basis van de beoordeling door SenterNovem bepaalt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de verdeling van de uitkering. SenterNovem heeft zowel met de uitvoering van subsidieregelingen van het Ministerie van VROM als ten aanzien van het klimaatbeleid de noodzakelijke ervaring. Bovendien was SenterNovem ook belast met de uitvoering van de Subsidieregeling BANS klimaatconvenant en de Vervolgsubsidieregeling BANS klimaatconvenant 2007, de voorgangsters van de onderhavige regeling.

Op de site van SenterNovem (www.senternovem.nl/rgo/slok) kan een aanvraagformulier voor een decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering worden gedownload.

Op die site is ook vermeld wie contactpersoon is bij SenterNovem voor de onderhavige regeling.

Uiterlijk binnen 4 maanden na het indienen van de aanvraag, maakt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de verdeling van de uitkering bekend. Dit zal worden geformaliseerd in een beschikking op basis van een algemene maatregel van bestuur.

Bijlage 1. Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering stimulering lokale klimaatinitiatieven

1. Begripsomschrijvingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. uitvoeringskosten: kosten voor personeel, onderzoek, communicatie en educatie;

  • b. Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid: het in bijlage 2 opgenomen overzicht van prestaties, gerelateerd aan programmatische en thematische doelstellingen, onderscheiden in een actief, voorlopend en innovatief niveau, die zijn gericht op de reductie van broeikasgassen;

  • c. basispakket: pakket van aan de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid ontleende themaprestaties en/of door de aanvrager zelf gedefinieerde themaprestaties ter uitvoering van het lokale klimaatbeleid die in het totaal ten minste 8 punten opleveren dan wel pakket van drie aan de Prestatiekaart ontleende programmaprestaties van actief niveau;

  • d. pluspakket: pakket van aan de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid ontleende themaprestaties en/of door de aanvrager zelf gedefinieerde themaprestaties ter uitvoering van het lokale klimaatbeleid die in het totaal ten minste 12 punten opleveren dan wel pakket van drie aan de prestatiekaart ontleende programmaprestaties waarbij ten minste één programmaprestatie van voorlopend of innovatief niveau als bedoeld in genoemde Prestatiekaart is;

  • e. grondoppervlak: oppervlakte aan land dat binnen de gemeente- of provinciegrenzen valt, met uitzondering van buitenwater;

2. Beoordelingscriteria

1. Een aanvrager komt voor een uitkering voor een basis- of pluspakket in aanmerking indien:

  • a. de prestaties voor de aanvrager nieuw of additioneel zijn;

  • b. de prestaties binnen vier jaar binnen Nederland na de verlening van een uitkering worden uitgevoerd, en

  • c. in de aanvraag tot een uitkering is aangegeven of de prestaties worden uitgevoerd als programmaprestaties of themaprestaties.

2. Indien een aanvraag tot een uitkering is gericht op programmaprestaties, dan geldt dat:

de prestaties zijn gericht op zowel energiebesparing, verduurzaming (duurzame energie) als reductie van overige broeikasgassen;

3. Indien een aanvraag tot een uitkering is gericht op themaprestaties, dan geldt:

  • a. voor het thema ‘Eigen gebouwen, voorzieningen, wagenpark, dienstreizen, woon-werkverkeer en inkoop’ dat:

    • 1°. prestaties op actief niveau worden gewaardeerd met een half punt;

    • 2°. prestaties op voorlopend niveau worden gewaardeerd met één punt, en

    • 3°. prestaties op innovatief niveau worden gewaardeerd met twee punten;

  • b. voor de thema’s ‘Woningen, Utiliteitsgebouwen en Bedrijven’ dat:

    • 1°. prestaties op actief niveau worden gewaardeerd met één punt;

    • 2°. prestaties op voorlopend niveau worden gewaardeerd met twee punten, en

    • 3°. prestaties op innovatief niveau worden gewaardeerd met drie punten;

  • c. voor de thema’s ‘Verkeer en Vervoer en Grootschalige Duurzame Energie-opties’ dat:

    • 1°. prestaties op actief niveau worden gewaardeerd met twee punten;

    • 2°. prestaties op voorlopend niveau worden gewaardeerd met drie punten, en

    • 3°. prestaties op innovatief niveau worden gewaardeerd met vier punten.

4. Een door een aanvrager zelf geformuleerde prestatie heeft de waarde van het actieve niveau van het betreffende thema waartoe de prestatie gerekend kan worden, tenzij de minister van oordeel is dat de prestatie van zwaarder gewicht is.

5. Indien een door een aanvrager zelf geformuleerde prestatie niet is onder te brengen onder één van de prestaties van de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid, heeft die prestatie een waarde van tenminste één punt.

6. Indien een aanvraag is gericht op de prestatie inzake ‘Handhaving EPC’ voor zowel het thema ‘Woningen’ als het thema ‘Utiliteitsgebouwen’, leveren deze prestaties slechts eenmaal punten op om in aanmerking te komen voor een basis- of pluspakket.

7. Indien een aanvraag is gericht op de prestaties inzake ‘organisatieversterkende randvoorwaarden’, bedoeld in de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid leveren deze prestaties geen punten op om in aanmerking te komen voor een basis- of pluspakket.

3. Kosten die in aanmerking komen voor een uitkering

1. Als kosten die in aanmerking komen voor een uitkering worden de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering van de projecten en activiteiten toe te rekenen en door de aanvrager van een uitkering gemaakte en betaalde kosten in aanmerking genomen:

  • a. loonkosten van het bij de uitvoering van de betreffende projecten of activiteiten direct betrokken personeel, berekend op basis van het brutoloon volgens de kolommen 3 en 4 van de loonstaat van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1600;

  • b. aan derden verschuldigde kosten terzake van door hen verleende diensten en terzake van verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten, alsmede terzake van de bescherming van die rechten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep, en

  • c. een opslag voor algemene kosten, groot 40% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a.

2. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, kan de minister daarvoor een redelijk bedrag vaststellen dat als uitvoeringskosten in aanmerking wordt genomen.

3. In afwijking van het eerste lid, onder a en b, mag worden uitgegaan van:

  • a. het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten;

  • b. met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel berekend volgens een voor de gehele organisatie van de uitkeringsaanvrager geldende en controleerbare techniek, of

  • c. een uurtarief van € 40,–, inclusief reis- en verblijfkosten en een opslagpercentage voor algemene kosten.

4. Hoogte van de uitkering

1. Voor een gemeente bedraagt de uitkering voor het basispakket het laagste bedrag van één van de volgende berekeningen:

  • a. 50% van de uitvoeringskosten, of

  • b. een bedrag dat is opgebouwd uit de volgende componenten:

    • 1°. € 1,82 per inwoner, en

    • 2°. € 3,63 per hectare grondoppervlak,

    met een minimum van € 40.000,–.

2. Voor een provincie bedraagt de uitkering voor het basispakket het laagste bedrag van één van de volgende berekeningen:

  • a. 50% van de uitvoeringskosten, of

  • b. een bedrag dat is opgebouwd uit de volgende componenten:

    • 1°. € 136.134,–,

    • 2°. € 0,09 per inwoner, en

    • 3°. € 22,24 per vierkante kilometer grondoppervlak.

3. Voor een gemeente bedraagt de uitkering voor het pluspakket het laagste bedrag van één van de volgende berekeningen:

  • a. 50% van de uitvoeringskosten, of

  • b. een bedrag dat is opgebouwd uit de volgende componenten:

    • 1°. € 2,27 per inwoner, en

    • 2°. € 4,99 per hectare grondoppervlak,

    met een minimum van € 40.000,–.

4. Voor een provincie bedraagt de uitkering voor het pluspakket het laagste bedrag van één van de volgende berekeningen:

  • a. 50% van de uitvoeringskosten, of

  • b. een bedrag dat is opgebouwd uit de volgende componenten:

    • 1°. € 181.512,–,

    • 2°. € 0,12 per inwoner, en

    • 3°. € 31,77 per vierkante kilometer grondoppervlak.

5. Voor het aantal inwoners en het aantal hectare of vierkante kilometer grondoppervlak, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, onderdelen b, wordt uitgegaan van de gegevens, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn vastgesteld voor 2007 en zijn gepubliceerd in ‘Demografische kerngegevens per gemeente 2007’, CBS, 2007.

6. Voor het aantal inwoners en het aantal hectare of vierkante kilometer grondoppervlak, bedoeld in het eerste lid, van een stadsdeel wordt uitgegaan van de door burgemeester en wethouders van de gemeente waarin dat stadsdeel gelegen is,verstrekte aantallen, zoals die op 1 januari 2007 luiden.

5. Aanvraag tot uitkeringsverlening

1. Een aanvraag tot uitkeringsverlening kan eenmalig worden ingediend door burgemeester en wethouders van een gemeente of gedeputeerde staten van een provincie.

2. Een aanvraag tot uitkeringsverlening wordt ingediend bij SenterNovem met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier.

3. Een aanvraag tot uitkeringverlening wordt ingediend voor 1 september 2009.

4. Bij de aanvraag tot uitkering wordt een begroting gevoegd van de totale kosten voor de uitvoering van het basis- of pluspakket, waarvoor uitkering wordt gevraagd.

5. Bij de uitkeringsverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat, wanneer de aanvrager tot uitkeringverlening krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

6. Monitoring

Burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten verlenen op verzoek van SenterNovem informatie over de uitvoering van het basis- of pluspakket waarvoor de uitkering is verstrekt.

Deze circulaire zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Toelichting bij bijlage 1

1

Onderdeel a

De uitvoeringskosten hebben uitsluitend betrekking op de kosten voor inzet van menskracht, onderzoek, communicatie en educatie die worden gemaakt om uitvoering te geven aan het gemeentelijk of provinciaal klimaatbeleid. Investeringen in bijvoorbeeld installaties en het geven van subsidies worden niet tot de uitvoeringskosten gerekend waarvoor op grond van deze regeling een uitkering kan worden aangevraagd.

Het onderwerp ‘educatie’ is nieuw ten opzichte van de Vervolgsubsidieregeling BANS klimaatconvenant 2007. De reden is dat educatie wordt gezien als een belangrijk instrument voor de bewustwording en gedragsverandering bij burgers. Met name gemeenten kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen. Educatie wordt dan ook als instrument genoemd in het Klimaatakkoord gemeenten en Rijk 2007-2011.De kosten van educatie met betrekking tot vermindering van uitstoot van broeikasgassen kunnen dus worden betrokken bij een uitkeringsaanvraag.

Onderdelen c en d

Bij het basis- en pluspakket is de mogelijkheid opgenomen voor een aanvrager om zelf prestaties te formuleren. Deze mogelijkheid geeft meer flexibiliteit. Zelf gedefinieerde prestaties worden in het kader van de aanvraag tot uitkeringsverlening beoordeeld op de vraag of zij bijdragen aan de reductie van broeikasgassen. Bovendien moet het gaan om prestaties waarvoor niet eerder subsidie aan de aanvrager is verleend, tenzij het om een aanvullend project of aanvullende activiteit gaat.

2

Omdat deze regeling, evenals de subsidieregelingen BANS, nadrukkelijk bedoeld is om de uitvoering van het klimaatbeleid te ondersteunen, is de uitkering gekoppeld aan uit te voeren projecten of activiteiten gericht op de reductie van broeikasgassen. Om voor subsidie in aanmerking te komen, zal een aanvrager in zijn aanvraag duidelijk moeten maken welke projecten of activiteiten zullen worden uitgevoerd. Het formulier voor de aanvraag tot subsidieverlening is daarop ingericht en is te vinden op de website van SenterNovem. De omschrijving van de uit te voeren projecten of activiteiten moet voldoende concreet zijn in relatie tot de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid of de door de aanvrager gedefinieerde prestaties. De door een aanvrager na te streven prestaties moeten in ieder geval leiden tot nieuwe en additionele activiteiten ten opzichte van de op grond van de Subsidieregeling BANS klimaatconvenant en de Vervolgsubsidieregeling BANS Klimaatconvenant 2007 verleende subsidie. Gemeenten of provincies mogen, indien daar goede redenen voor bestaan (zoals bijvoorbeeld het vergroten van de effectiviteit van inspanningen), samenwerken bij het uitvoeren van projecten of activiteiten en het leveren van de prestaties.

Organisatieversterkende randvoorwaarden leveren geen punten op om in aanmerking te komen voor een basis- of pluspakket, maar zijn wel subsidiabel.

3

Als uit te keren kosten kunnen worden gehonoreerd de volgende door de aanvrager te maken en te betalen kosten, voor zover deze kosten niet al zijn opgevoerd of gehonoreerd in het kader van andere financiële ondersteuningsregelingen van rijkswege:

  • a. de kosten voor ambtelijke capaciteit die voor de uitvoering van de activiteiten wordt ingezet;

  • b. kosten voor inhuur van derden, en

  • c. overige kosten voor de uitvoering van de activiteiten, voor zover het niet gaat om:

    • investeringen in ‘hardware’, en

    • subsidiëring van investeringen door de gemeente of provincie of de doelgroepen van gemeentelijk of provinciaal klimaatbeleid.

4

Bij de hoogte van de uitkering wordt uitgegaan van co-financiering, inhoudende dat maximaal 50% wordt vergoed.

Voor de berekeningen wordt verder gekeken naar inwonertal en grondoppervlak. Bron voor het inwonertal en het grondoppervlak van een gemeente of provincie is de uitgave Demografische kerncijfers per gemeente 2007 van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze gegevens staan ook op de website van SenterNovem. Op Statline worden elk jaar (1 januari) de inwoneraantallen van gemeenten en provincies bekendgemaakt en eens in de vijf jaar het grondoppervlak van de verschillende gemeenten en provincies. Wijziging in het inwonertal of het grondoppervlak, die zich tijdens de looptijd van de betreffende projecten en activiteiten voordoen, heeft geen invloed op de hoogte van de uitkering.

Op grond van de begripsomschrijving voor grondoppervlak (voorwaarde 1, onder e) valt buitenwater niet onder grondoppervlak.

5

De totale kosten van uitvoering van de voorgenomen prestaties dienen te blijken uit een meegeleverde, gespecificeerde begroting. Daar de kosten vooral de uitgaven voor ambtelijke capaciteit betreffen, is het opstellen van die begroting betrekkelijk eenvoudig. Ook moet het gevraagde uitkeringsbedrag worden aangegeven. De uitkeringsregeling gaat – blijkens voorwaarde 4 – uit van 50–50 co-financiering. Dit betekent dat een aanvrager om uitkering minimaal de helft van de uitvoeringskosten voor eigen rekening zal moeten nemen.

6

Teneinde te kunnen beoordelen of de decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering beantwoord aan zijn doelstelling, is het van belang dat enkele hoofdzaken worden gemonitord. Daartoe dient op verzoek van SenterNovem informatie te worden verschaft. Met deze verzoeken zal zoveel mogelijk terughoudendheid worden betracht.

Bijlage 2. Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid

Programmaprestaties

Ambitieniveaus

Actief

Voorlopend

Innovatief

Energie-besparing

2% besparing per jaar op de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt

3% besparing per jaar op de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt

4% besparing per jaar op de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt

Verduurzaming

5% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt is duurzaam opgewekt

– ofwel door duurzame opwekking binnen de gemeente

– ofwel door participatie van de gemeente en/of lokale organisaties in opwekking elders (windpark, biomassacentrale e.d.)

10% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt is duurzaam opgewekt

– ofwel door duurzame opwekking binnen de gemeente

– ofwel door participatie van de gemeente en/of lokale organisaties in opwekking elders (windpark, biomassacentrale e.d.)

20% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt is duurzaam opgewekt

– ofwel door duurzame opwekking binnen de gemeente

– ofwel door participatie van de gemeente en/of lokale organisaties in opwekking elders (windpark, biomassacentrale e.d.)

Reductie overige broeikasgassen

Alle relevante inrichtingen waarvan de gemeente bevoegd gezag is op basis van de Wet milieubeheer hebben een actuele vergunning (BBT) op het gebied van overige broeikasgassen dan wel voldoen aan het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Handhaving van vergunningen en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, gericht op de reductie van overige broeikasgassen heeft prioriteit, is gepland en vindt plaats

Extra reductie van overige broeikasgassen (via vergunningverlening, handhaving, voorlichting, subsidies of andere instrumenten) bij relevante inrichtingen waarvan de gemeente bevoegd gezag is op basis van de Wet milieubeheer, die verantwoordelijk zijn voor 50% van de uitstoot in de gemeente

Extra reductie van overige broeikasgassen (via vergunningverlening, handhaving, voorlichting, subsidies of andere instrumenten) bij relevante inrichtingen waarvan de gemeente bevoegd gezag is op basis van de Wet milieubeheer, die verantwoordelijk zijn voor 70% van de uitstoot in de gemeente

Prestaties per Thema

Ambitieniveaus

Actief

Voorlopend

Innovatief

A. Eigen gebouwen, voorzieningen, wagenpark, dienstreizen, woon-werkverkeer en inkoop

Nieuwbouw van gebouwen

Realiseren met een met 20% verscherpte EPC

Realiseren met een met 50% verscherpte EPC

Minimaliseren energievraag en duurzaam opwekken en/of inkopen resterende energievraag (energieneutraal)

Bestaande gebouwen

– Energiebesparing 2% per jaar

– 40% opwekking en/of inkoop duurzame energie

– Energiebesparing 3% per jaar

– 70% opwekking en/of inkoop duurzame energie

– Energiebesparing 4% per jaar

– 100% opwekking en/of inkoop duurzame energie (energieneutraal)

Infrastructurele voorzieningen (openbare verlichting, verkeersregelinstallaties, pompen, gemalen e.d.)

Energiebesparing 2% per jaar

40% opwekking en/of inkoop duurzame energie

Energiebesparing 3% per jaar

70% opwekking en/of inkoop duurzame energie

Energiebesparing 4% per jaar

100% opwekking en/of inkoop duurzame energie (energieneutraal)

Gemeentelijk wagenpark, dienstreizen en woon-werkverkeer

5% besparing fossiele brandstoffen en/of inkoop duurzame brandstoffen

10% besparing fossiele brandstoffen en/of inkoop duurzame brandstoffen

20% besparing fossiele brandstoffen en/of inkoop duurzame brandstoffen

 

B. Woningen

Handhaving EPC

Toetsing van EPC-berekeningen en toezicht op de EPN op de bouwplaats bij 40% van de bouwvergunningen

Toetsing van EPC-berekeningen en toezicht op de EPN op de bouwplaats bij 70% van de bouwvergunningen

Toetsing van EPC-berekeningen en toezicht op de EPN op de bouwplaats bij 90% van de bouwvergunningen

Nieuwbouw

– Realiseren van woningen met een 10% verscherpte EPC

– Realiseren van een EPL van 7,0 tot 8,0 bij woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen

– Realiseren van woningen met een 25% verscherpte EPC

– Realiseren van een EPL van 8,0 tot 9,0 bij woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen

– Realiseren van woningen met 75% verscherpte EPC of:

– Realiseren van energieneutrale woningen

– Realiseren van een EPL van 9,0 tot 10,0 bij woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen

Bestaande woningvoorraad

Verbeteren van de energetische kwaliteit van de woningvoorraad, uitgedrukt in het Energielabel, met gemiddeld 1% per jaar

Verbeteren van de energetische kwaliteit van de woningvoorraad, uitgedrukt in het Energielabel, met gemiddeld 2% per jaar

– Verbeteren van de energetische kwaliteit van de woningvoorraad, uitgedrukt in het Energielabel, met gemiddeld 4% per jaar of:

– Realiseren van energieneutrale woningen (binnen voorbeeldprojecten)

Bewonersgedrag

5% van de huishoudens vertoont energiezuinig gedrag:

– Toepassen niet-woninggebonden energiebesparende maatregelen

– Aanschaf energiezuinige apparatuur (A-label)

– Inkoop 100% duurzame elektriciteit

10% van de huishoudens vertoont energiezuinig gedrag:

– Toepassen niet-woninggebonden energiebesparende maatregelen

– Aanschaf energiezuinige apparatuur (A-label)

– Inkoop 100% duurzame elektriciteit

20% van de huishoudens vertoont energiezuinig gedrag:

– Toepassen niet-woninggebonden energiebesparende maatregelen

– Aanschaf energiezuinige apparatuur (A-label)

– Inkoop 100% duurzame elektriciteit

 

C. Utiliteitsgebouwen

Handhaving EPC

Toetsing van EPC-berekeningen en toezicht op de EPN op de bouwplaats bij 40% van de bouwvergunningen

Toetsing van EPC-berekeningen en toezicht op de EPN op de bouwplaats bij 70% van de bouwvergunningen

Toetsing van EPC-berekeningen en toezicht op de EPN op de bouwplaats bij 90% van de bouwvergunningen

Nieuwbouw van utiliteitsgebouwen

Realiseren van utiliteitsgebouwen met een 10% verscherpte EPC

Realiseren van utiliteitsgebouwen met een 25% verscherpte EPC

– Realiseren van utiliteitsgebouwen met een 75% verscherpte EPC of:

– Realiseren van energieneutrale utiliteitsgebouwen

Bestaande utiliteitsgebouwen

Verbeteren van de energetische kwaliteit van de utiliteitsgebouwen, uitgedrukt in het Energielabel, met gemiddeld 1% per jaar

Verbeteren van de energetische kwaliteit van de utiliteitsgebouwen, uitgedrukt in het Energielabel, met gemiddeld 2% per jaar

Verbeteren van de energetische kwaliteit van de utiliteitsgebouwen, uitgedrukt in het Energielabel, met gemiddeld 4% per jaar

 

D. Bedrijven

Vergunningverlening en handhaving

– Alle relevante inrichtingen waarvoor de gemeente bevoegd gezag is op basis van de Wet milieubeheer hebben een actuele vergunning (BBT) op het gebied van energie dan wel voldoen aan het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

– Handhaving van vergunningen en Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer , gericht op energieaspecten heeft prioriteit, is gepland en vindt plaats

– Handhaving van afspraken MJA-bedrijfstakken waarvoor gemeente bevoegd gezag is, heeft prioriteit, is gepland en vindt plaats

Extra energieefficiencyverbetering en/of verduurzaming van gemiddeld 2% per jaar bij de bedrijven waarvan de gemeente bevoegd gezag is op grond van de Wet milieubeheer

Extra energie-efficiencyverbetering en/of verduurzaming van gemiddeld 4% per jaar bij de bedrijven waarvan de gemeente bevoegd gezag is op grond van de Wet milieubeheer

Reductie overige broeikasgassen

– Alle relevante inrichtingen waarvoor de gemeente bevoegd gezag is op basis van de Wet milieubeheer hebben een actuele vergunning (BBT) op het gebied van overige broeikasgassen

– Handhaving van vergunningen en Activiteitenbesluit, gericht op de reductie van overige broeikasgassen heeft prioriteit, is gepland en vindt plaats

Extra reductie van overige broeikasgassen (via vergunningverlening, handhaving, voorlichting, subsidies of andere instrumenten) bij relevante inrichtingen waarvan de gemeente bevoegd gezag is op basis van de Wet milieubeheer, die verantwoordelijk zijn voor 50% van de uitstoot in de gemeente

Extra reductie van overige broeikasgassen (via vergunningverlening, handhaving, voorlichting, subsidies of andere instrumenten) bij relevante inrichtingen waarvan de gemeente bevoegd gezag is op basis van de Wet milieubeheer, die verantwoordelijk zijn voor 70% van de uitstoot in de gemeente

Bedrijventerreinen

Structurele samenwerking met bedrijven op bedrijventerrein, gericht op minimaal 2% energiebesparing en/of opwekking van duurzame energie

Structurele samenwerking met bedrijven op bedrijventerrein, gericht op minimaal 3% energiebesparing en/of opwekking van duurzame energie

Structurele samenwerking met bedrijven op bedrijventerrein, gericht op minimaal 4% energiebesparing en/of opwekking van duurzame energie

 

E. Verkeer en Vervoer

Verkeer en vervoer bevolking en bedrijven

Besparing en/of verduurzaming brandstoffen met 1% per jaar

Besparing en/of verduurzaming brandstoffen met 2% per jaar

Besparing en/of verduurzaming brandstoffen met 4% per jaar

 

F. Grootschalige Duurzame Energie-opties

Grootschalige en/of collectieve DE-opties

3% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt wordt duurzaam opgewekt en geleverd via grootschalige en/of collectieve opties:

Wind

Biomassa

Waterkracht

Warmte/Koudeopslag

5% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt wordt duurzaam opgewekt en geleverd via grootschalige en/of collectieve opties:

Wind

Biomassa

Waterkracht

Warmte/Koudeopslag

10% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt wordt duurzaam opgewekt en geleverd via grootschalige en/of collectieve opties:

Wind

Biomassa

WaterkrachtWarmte/

Koudeopslag

Organisatieversterkende randvoorwaarden

Ambitieniveaus

Actief

Voorlopend

Innovatief

Taken en verantwoordelijkheden

Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vastgelegd in functieomschrijvingen en werkplannen

Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn geborgd d.m.v. een kwaliteitszorgsysteem

Het kwaliteitszorgsysteem wordt periodiek door een onafhankelijke partij geaudit en gecertificeerd

Beleidsmatige inbedding

Opname van energiedoelstellingen in beleid van andere beleidsvelden (zoals Wonen, RO, BWT, Economie, Sociale Zaken)

Doorvertalen van energiedoelstellingen naar doelstellingen van andere beleidsvelden (zoals Wonen, RO, BWT, Economie, Sociale Zaken)

Doorvertalen van energiedoelstellingen naar doelstellingen en instrumentarium van andere beleidsvelden (zoals Wonen, RO, BWT, Economie, Sociale Zaken)

Financiering

Structureel budget, randvoorwaarden en bevoegdheden vastgesteld m.b.t. investeringen in energiebesparing en duurzame energie in de gemeentelijke gebouwen en voorzieningen

Structureel budget, randvoorwaarden en bevoegdheden vastgesteld m.b.t. investeringen in energiebesparing en duurzame energie door doelgroepen

Vernieuwende financierings-constructies vastgesteld m.b.t. investeringen in energiebesparing en duurzame energie door doelgroepen

Communicatie

Structurele communicatie over de aanpak en resultaten van klimaatbeleid naar alle relevante onderdelen en niveaus van de gemeentelijke organisatie

Structurele communicatie over de aanpak en resultaten van klimaatbeleid naar alle relevante partijen, inclusief burgers, binnen de gemeente

Vernieuwende vormen van communicatie over de aanpak en resultaten van klimaatbeleid

Monitoring

Monitoring op inspanningen (projectniveau)

Monitoring op resultaten (projectniveau)

Monitoring op doelstellingen (programmaniveau)

Toelichting op bijlage 2

Algemeen

De Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid is bedoeld als een inspirerende menukaart, waaruit een aanvrager aspecten (prestaties) kan kiezen waar(mee) hij een reductie van broeikasgassen kan bewerkstelligen. Op het formulier voor het indienen van een aanvraag tot uitkering geeft de uitkeringsaanvrager aan welke prestaties gekozen zijn en met welke projecten of activiteiten hij de gekozen prestaties gaat realiseren.

De prestaties uit de prestatiekaart kunnen gezien worden als richtinggevende ambities voor de uit te voeren projecten of activiteiten. Verantwoording aan de gemeenteraad vindt plaats over de uitvoering en resultaten van de beschreven en goedgekeurde projecten en activiteiten. Het staat de uitkeringaanvrager vrij om eigen prestaties te formuleren, mits deze van vergelijkbaar gewicht zijn met de prestaties uit de prestatiekaart. Dit ter beoordeling van de minister.

Prestaties

Onder een prestatie wordt verstaan: een in de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid omlijnd gebied waarin het te behalen effect van projecten en activiteiten beschreven staat, dan wel een door de aanvrager zelf geformuleerd, qua gewicht vergelijkbaar effect. De prestaties zijn verdeeld tussen programmaprestaties en verschillende thema’s en eveneens op actief, voorlopend en innovatief niveau.

Prestaties EPC/EPN/EPL/Energielabel (thema’s eigen gebouwen/woningbouw/ utiliteitsbouw)

De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) geeft de energieprestatie van een nieuw te bouwen gebouw weer. De EPC-eisen zijn gegeven in het Bouwbesluit 2003. Of aan een EPC-eis wordt voldaan, wordt bepaald overeenkomstig de EPN. De EPN is een normblad dat is uitgegeven door het NNI te Delft. Er bestaan twee energieprestatienormbladen; één voor nieuw te bouwen gebouwen met een woonfunctie (NEN 5128) en één voor niet tot bewoning bestemde gebouwen (NEN 2916).

Wanneer wordt gesproken over een verscherpte EPC bij nieuwbouw is dat ten opzichte van de EPC die volgens het Bouwbesluit 2003 geldt op het moment waarop de aanvraag voor de bouwvergunning wordt ingediend.

Een gemeente kan aanscherping van de EPC niet eenzijdig afdwingen. Wel kan zij in overleg met de opdrachtgevers in de bouw streven naar een aanscherping van de EPC en dit op verschillende manieren stimuleren.

EPL staat voor Energie Prestatie op Locatie. De berekening van de EPL nieuwe woningbouw dient plaats te vinden volgens het rapport EPL-Energieprestatie op locatie, een nieuwe energievoorziening, Rooijers, ir F.J. e.a., CE, Delft, januari 1998. De berekening van de EPL bestaande woningbouw dient plaats te vinden volgens het rapport ‘EPL bestaande woningbouw; systematiek’.

Sinds 1 januari 2008 is het verplicht om een energielabel voor een gebouw te hebben bij verkoop en verhuur. Het energielabel wordt berekend op basis van de Energie Index, een berekeningsmethodiek voor de energieklasse van bestaande gebouwen.

Bedrijven

BBT staat voor Best Beschikbare Technieken.

Thema ‘Duurzame Energieopties’

De term ‘duurzame energieopties’ wordt in de prestatiekaart in brede zin gebruikt; hieronder kunnen zowel hernieuwbare energiebronnen (zon, wind, water en biomassa) als fossiele toepassingen met een hoge energie-efficiency (bijvoorbeeld warmtekrachtkoppeling of warmtepompen) worden verstaan.

Naar boven