Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Arbeidsomstandigheden [...] periode 1945– (Minister van Buitenlandse Zaken)

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 02-12-2007 t/m heden

Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Arbeidsomstandigheden bij de Overheid periode 1945– (Minister van Buitenlandse Zaken)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 25 oktober, aca-2007.04045/3);

Besluiten:

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 1 november 2007

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de

algemene rijksarchivaris

,

M.W. van Boven

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,
namens deze:
de

project directeur Project Wegwerken Archiefachterstanden PWAA

,

A. van der Kooij

Basisselectiedocument overheidspersoneel

Deelbeleidsterrein Arbeidsomstandigheden bij de overheid 1945–

Instrument voor de selectie – ter vernietiging dan wel blijvende bewaring – van de administratieve neerslag van de zorgdrager

Minister van Buitenlandse Zaken

Project Wegwerken Archief Achterstanden (PWAA)

Vastgestelde versie November 2007

Lijst van afkortingen

Abod: Arbeidsomstandighedenbesluit burgerlijke openbare dienst

Arbo-: Arbeidsomstandigheden

Arbowet: Arbeidsomstandighedenwet

ATW: Arbeidstijdenwet

b.w.: buiten werking

i.w.: in werking

RBB: Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst

RGD: Rijks Geneeskundige Dienst

SOA: Stuurgroep Onderzoek Arbeidsverzuim

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

VBF: Veiligheidsbesluit voor fabrieken en werkplaatsen

VBR: Veiligheidsbesluit voor restgroepen

WGW: Wet op de Gevaarlijke Werktuigen

Verantwoording

Doel en Werking van het Basis Selectiedocument

Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein.

Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt normaliter opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In het rapport institutioneel onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (financieel beleid, bijvoorbeeld) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid. Dit BSD is een dergelijk horizontaal selectiedocument.

Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

Definitie en afbakening van het beleidsterrein

Het arbeidsomstandighedenbeleid, kortweg ook wel arbo-beleid genoemd, is gericht op het voorkomen van lichamelijke en geestelijke schade van werknemers in verband met hun arbeid en op het bevorderen van hun welbevinden bij die arbeid. Het doel van het deelbeleidsterrein Arbeidsomstandigheden is het waarborgen van de veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het bevorderen van het welzijn van de werknemers in relatie tot hun werk.

De wijze waarop de overheid als werkgever (c.q. de minister van Binnenlandse Zaken en de vakministers) aan haar arbo-beleid vorm geeft, kan niet los gezien worden van de ontwikkelingen in de marktsector. Hoewel ze een enkele keer weldegelijk initiatieven heeft genomen en op de wet- en regelgeving voor de marktsector vooruit heeft gelopen, is haar rol toch voornamelijk beperkt tot het naleven van de wet- en regelgeving voor zover deze tenminste ook voor de collectieve sector van toepassing is verklaard. De bemoeienissen van de minister van Binnenlandse Zaken als coördinator van het overheidspersoneelsbeleid liggen hierbij in hoofdzaak op het vlak van het aanpassen en van toepassing verklaren van wetten en regels die voor het bedrijfsleven gelden. De uitvoering van deze regels komt gewoonlijk voor rekening van de vakministers, die als werkgever op hun ministeries optreden.

De rol van de vakminister als directe werkgever ligt vooral op het uitvoerende vlak; hij dient de regels en voorschriften op te volgen die hem door de minister van Sociale Zaken en die van Binnenlandse Zaken zijn opgelegd. Niettemin beschikt de vakminister binnen de kaders van de wet- en regelgeving soms over een zekere keuzevrijheid met betrekking tot de wijze waarop hij deze regels wil opvolgen. Aanvankelijk was de keuzevrijheid van de werkgever om het doel (het waarborgen van de veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het bevorderen van het welzijn van de werknemers) te bereiken beperkt. De wet gaf een aantal voorschriften waaraan hij verplicht was zich te houden. Veel handelingen hebben dan ook hoofdzakelijk betrekking op het uitvoeren van het door de wet opgelegde beleid, zoals het laten keuren van machines en het doen uitvoeren van andere veiligheidsinspecties en het gezondheidsonderzoek onder werknemers. Feitelijk was de vrijheid van de werkgevers beperkt tot het aanvragen van ontheffing of vrijstelling. De beslissing op dergelijke aanvragen was echter voorbehouden aan de minister van Sociale Zaken, die als regelgever van het arbo-beleid verantwoordelijk was (en nog is), en aan de onder hem ressorterende diensten.

Vooral met de invoering van de Arbo-wet en de Arbeidstijdenwet in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw is echter een grotere verantwoordelijkheid bij de werkgever gelegd en kreeg hij meer vrijheid ten aanzien van de wijze waarop hij de door de wet opgelegde taken zou invullen. De deskundige arbodiensten die aan zijn bedrijf of inrichting verbonden waren, konden hem hierbij van advies dienen. Tegelijkertijd kregen de werknemers via de ondernemingsraad of de arbo-commissie meer inspraak bij de vaststelling van het arbo-beleid binnen het bedrijf of de inrichting. Al deze veranderingen brachten met zich mee dat de vakminister als werkgever zelf beleid moest gaan ontwikkelen en zich moest gaan verantwoorden voor het gekozen beleid, in jaarplannen en jaarverslagen. Aldus is zijn handelen wat minder op het uitvoerende en wat meer op het beleidsbepalende vlak komen te liggen.

Sinds de negentiende eeuw heeft de overheid een aantal wetten en andere regels geschapen waarin voorschriften omtrent de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemers zijn vastgelegd. Twee aspecten zijn hierbij te onderscheiden: enerzijds de regelingen tegen de negatieve effecten van de arbeidssituatie zelf, anderzijds de regelingen van de arbeids- en rusttijden.

Zo zijn vooral de volgende wetten en besluiten, wat de periodisering van de handelingen in onderliggend BSD betreft, van belang: de Veiligheidswetten (1895 en 1934), de Stoomwetten (1898 en 1953), de Arbeidswet (1919), de wet Gevaarlijke Werktuigen (1952), het besluit Rijks Geneeskundige Dienst (1962), de Arbeidsomstandighedenwet (1980, voor de overheid in 1985 in werking getreden), het besluit Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (1985), de Arbeidstijdenwet (1996), de wet Privatisering RBB (1996) en het Arbobesluit (1997).

Voor een overzicht van genoemde wetten en besluiten verwijzen wij naar het RIO Overheidspersoneel: Arbeidsomstandigheden. Een rapport institutioneel onderzoek naar het deelbeleidsterrein Arbeidsomstandigheden bij de overheid in de periode 1945–1996 (2000).

Totstandkoming BSD

Het onderliggende BSD is gebaseerd op het reeds hierboven genoemde RIO Overheidspersoneel: Arbeidsomstandigheden. Een rapport institutioneel onderzoek naar het deelbeleidsterrein Arbeidsomstandigheden bij de overheid in de periode 1945–1996 (2000).

In juli–augustus 2000 is het ontwerp-BSD door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Defensie, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Verkeer en Waterstaat, Financiën, Justitie, Algemene Zaken, Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het ontwerp-BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 13 september 2000 lag het ontwerp-BSD gedurende acht weken ter publieke inzage bij de informatiebalie in de studiezaal van het Algemeen Rijksarchief evenals in de bibliotheken van de universiteiten, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant nr. 177 van 13 september 2000.

Tijdens het driehoeksoverleg was, op voordracht van de Archiefcommissie van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap, ook een deskundige op het beleidsterrein aanwezig. Van andere (historische) organisaties of individuele burgers is geen commentaar ontvangen.

In de vergadering van de Bijzondere Commissie Archieven van de RvC van 21 november 2000 is het ontwerp-BSD behandeld, waarbij ook het verslag van het driehoeksoverleg bij de voorbereiding van het advies is meegenomen.

Op 8 februari 2001 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2000.2116/2), hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijzigingen in het BSD.

Daarop is het BSD vastgesteld in de Staatscourant nr. 201 van 17 oktober 2001.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft echter het BSD Arbeidsomstandigheden bij de overheid in 2001 niet vastgesteld. Daarom wordt deze selectielijst voor de actoren de minister van Buitenlandse Zaken als vakminister, de Veiligheidscommissie, de Mentor van jeugdige werknemers, de Vertrouwenspersoon seksuele intimidatie en de Klachtencommissie seksuele intimidatie alsnog voorgelegd ter vaststelling.

Aangezien het BSD Arbeidsomstandigheden al eerder uitvoerig is besproken voor zowel de primaire zorgdrager (BZK) als de secundaire zorgdragers (handelingen vakminister), is in samenspraak met het NA besloten tot een versnelde vaststellingsprocedure.

Voor meer informatie over de doelstellingen van de overheid of de actoren op dit beleidsterrein kan het bovengenoemde RIO worden geraadpleegd.

In verband met de vaststelling van het BSD P-Direct zijn sommige handelingen uit dit BSD overbodig geworden. Zij zijn daarom uit dit document gelaten. In bijlage 1 van het BSD P-Direct (pagina 14 en verder) is een tabel opgenomen waarin deze handelingen staan vermeld. Hier is bovendien een concordans te vinden van de handelingsnummers die in de plaats van de vervallen handelingen komen.

Selectiedoelstelling

In de productbeschrijving BSD van maart 2004 is de selectiedoelstelling van het Nationaal Archief als volgt verwoord. ‘De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.’

Selectiecriteria

Selecteren is het aanmerken van de neerslag van een handeling voor bewaren of vernietigen.

Als de neerslag aangewezen wordt ter bewaring, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, voor eeuwig bewaard moet worden. De bewaarplaats waar deze neerslag na het verlopen van de wettelijke overbrengingstermijn van twintig jaar moet worden overgebracht, is het Nationaal Archief. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een B (van bewaren).

Als de neerslag van een handeling wordt aangewezen ter vernietiging, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, na verloop van de in het BSD vastgestelde termijn kan worden vernietigd. De vernietigingstermijn is een minimum eis: stukken mogen niet eerder dan na het verstrijken van die termijn worden vernietigd door de voor het beheer verantwoordelijke dienst. De duur van de vernietigingstermijn wordt bepaald door de administratieve belangen en de belangen van de burgers, enerzijds ten behoeve van het adequaat uitvoeren van de overheidsadministratie en de verantwoordingsplicht van de overheid en anderzijds voor de recht- en bewijszoekende burger. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een V (van vernietigen).

Het aanwijzen van handelingen waarvan de neerslag bewaard moet blijven gebeurt op grond van criteria die tot stand zijn gekomen in overleg tussen zorgdrager en het Nationaal Archief.

De gehanteerde algemene selectiecriteria zijn:

HANDELINGEN DIE WORDEN GEWAARDEERD MET B (Bewaren)

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Naast de algemene criteria kunnen er in een BSD, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, in overleg met het NA, beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd. Deze criteria worden doorlopend genummerd, waarbij wordt aangesloten bij de zes algemene criteria (dus vanaf 7). In dit BSD is geen aanvullend selectiecriterium toegekend.

Actoren

Actoren onder de zorg van de minister van Buitenlandse Zaken

  • Minister van Buitenlandse Zaken als vakminister

  • Veiligheidscommissie

  • Mentor van jeugdige werknemers

  • Vertrouwenspersoon seksuele intimidatie

  • Klachtencommissie seksuele intimidatie

Minister van Buitenlandse Zaken als vakminister

Elke minister treedt binnen zijn eigen ministerie op als de directe werkgever van het aldaar werkzame personeel. De rol van de vakminister op het deelbeleidsterrein Arbeidsomstandigheden bij de (Rijks-)overheid ligt voornamelijk op het uitvoerende vlak: het naleven van de voorschriften die de ministers van Sociale Zaken en van Binnenlandse Zaken ontwikkeld hebben om de veiligheid bij het werk te garanderen, en de gezondheid en het welzijn te bevorderen. Soms echter biedt de regelgeving de werkgevers enige bewegingsvrijheid en mogen zij zelf bepalen hoe zij, binnen de door de wet gestelde kaders, het Arbo-beleid invullen.

Veiligheidscommissie

De Veiligheidswet 1934 voorzag in de oprichting van veiligheidscommissies binnen door de minister van Sociale Zaken aangewezen ondernemingen. De taak van een dergelijke commissie was het adviseren van het hoofd of de bestuurder van de onderneming met betrekking tot het bevorderen van de veiligheid en het voorkomen van schade aan de gezondheid van werknemers.

De Arbo-wet stelt werkgevers van ondernemingen of inrichtingen met een minimum aantal werknemers (naderhand vastgesteld op 500 man) verplicht een veiligheidsdienst of -deskundige aan zich te verbinden. Behalve de taken die voorheen aan de veiligheidscommissie waren toebedeeld kreeg deze nog een aantal uitvoerende en toezichthoudende bevoegdheden op het terrein van de bedrijfsveiligheid. Sinds de wetswijziging van 1993 dienen deze taken in alle bedrijven te worden waargenomen.

Mentor van jeugdige werknemers

Geeft voorlichting en onderricht aan de ondernemingsraad in verband met de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van jeugdige werknemers.

Vertrouwenspersoon seksuele intimidatie

Tegelijkertijd met de hieronder genoemde ‘klachtencommissie seksuele intimidatie’ werden vertrouwenspersonen aangesteld. Zij zijn bedoeld als eerste opvang voor personen die met seksuele intimidatie op de werkvloer te maken hebben gehad.

Klachtencommissie seksuele intimidatie

Nadat in 1994 door een wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet werkgevers verplicht waren gesteld in hun ondernemingsplan aandacht te besteden aan ongewenste intimiteiten op de werkvloer, werden op de afzonderlijke ministeries klachtencommissies seksuele intimidatie opgericht. Deze dienen klachten op dit punt te onderzoeken en eventueel de vakminister (c.q. diensthoofd) hierover van advies te dienen.

Vaststellingsprocedure

Op 16 augustus 2007 is het ontwerp-BSD door het Project Wegwerken Archiefachterstanden (PWAA) namens de minister van Buitenlandse Zaken aan de minister van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 september 2007 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van de studiezaal en op de website van het Nationaal Archief evenals op de website van het ministerie van OCW, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 25 oktober 2007 bracht de RvC advies uit [aca-2007.04045/3], hetwelk behoudens enkele tekstuele correcties geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.

Daarop werd het BSD op 1 november door de algemene rijksarchivaris, namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de minster van Buitenlandse Zaken [C/S&A/07/2726] vastgesteld.

Leeswijzer

De selectielijst is primair ingedeeld naar actoren. De secundaire indeling is de volgorde van de handelingen.

Handelingenblokken

De handelingen zijn verwerkt in uniek genummerde gegevensblokken die als volgt zijn opgebouwd:

(nummer): Het nummer van het handelingenblok.

Handeling: Een complex van activiteiten, dat verricht wordt door één of meer actoren en dat veelal een product naar de omgeving oplevert.

Periode: Hier worden de jaren weergegeven waarin de handeling werd verricht.

Grondslag/Bron: Dit is de (wettelijke) basis van de handeling. De aanduiding bron wordt gebruikt indien een handeling geen duidelijke wettelijke basis heeft, maar de handeling is geformuleerd op basis van interviews, literatuur of andere bronnen.

Product: Dit is de weergave van het juridisch-bestuurlijk niveau van het eindproduct van de handeling. Indien niet duidelijk is in welke soort documentaire neerslag een handeling heeft geresulteerd of als uit de beschrijving van de handeling al duidelijk is welk product de handeling oplevert, ontbreekt dit item.

Opmerkingen: Hier worden eventuele bijzonderheden over bovengenoemde items weergegeven.

Waardering: Hier wordt aangegeven of de neerslag van een handeling bewaard moet worden of dat deze op termijn vernietigd kan worden.

De ‘B’ staat voor bewaren, ofwel: het na afloop van de overbrengingstermijn krachtens de Archiefwet 1995 overdragen aan het Nationaal Archief. De ‘V’ staat voor vernietigen na afloop van de aangegeven termijn. Achter de ‘B’ of ‘V’ is aangegeven welk selectiecriterium, zoals geformuleerd in de inleiding, is toegepast.

Selectielijsten

Actoren onder de zorg van de minister van Buitenlandse Zaken

Actor: Vakminister

1 Algemeen

(14.)

Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van het beleid betreffende de arbeidsomstandigheden op het eigen departement

Periode: 1945–

Waardering B (5)

(20.)

Handeling: Het formuleren van een standpunt, bestemd voor het districtshoofd van de Arbeidsinspectie, inzake de individuele aanwijzing van het eigen bedrijf of inrichting, waarbij de instelling van een Arbocommissie verplicht wordt gesteld

Periode: 1990–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 14.3; gewijzigd bij wet van 1 februari 1990, Stb. 1990/91, art. 15.3

Waardering: V 5 jaar

(21.)

Handeling: Het instellen van een Arbocommissie

Periode: 1990–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980 / 664, art. 14.1; gewijzigd bij wet van 1februari 1990, Stb. 1990 / 91, art. 15.1

Opmerking: Het instellen van een Arbocommissie is niet verplicht voor bedrijven of inrichtingen waarvoor een ondernemingsraad is ingesteld. Wellicht kan deze handeling voor de (Rijks)overheid vervallen.

Waardering: B (4)

(22.)

Handeling: Het beschikken op een verzoek van de ondernemingsraad/de arbocommissie één of meer deskundigen op arbo-gebied uit te nodigen tot het bijwonen van een vergadering of tot het uitbrengen van een schriftelijk advies

Periode: 1990–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 14.11; gewijzigd bij wet van 1 februari 1990, Stb. 1990/91, art. 15.7

Opmerking: Toestemming van de werkgever (c.q. de vakminister) is alleen nodig, als de deskundige kosten in rekening brengt.

Waardering: V 5 jaar

(23.)

Handeling: Het indienen van een bezwaarschrift bij de minister van Sociale Zaken tegen de beslissing van het districtshoofd van de Arbeidsinspectie op het beroep van de ondernemingsraad/de arbocommissie inzake de uitnodiging van deskundigen tot het bijwonen van een vergadering

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 42.4; gewijzigd bij wet van 23 november 1995, Stb. 1995/598, art. 42.1

Opmerking: Als de werkgever (c.q. de vakminister) het verzoek van de ondernemingsraad of de arbo-commissie inzake de uitnodiging van deskundigen heeft afgewezen, kan de raad of commissie tegen deze beslissing in beroep gaan bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie. Tegen diens uitspraak kan de werkgever op zijn beurt in beroep gaan bij de minister van Sociale Zaken.

Waardering: V 5 jaar na beslissing van minister van SZW

(24.)

Handeling: Het jaarlijks vastleggen van het beleid gericht op veiligheid, gezondheid en welzijn in de vorm van een schriftelijk plan voor de periode van tenminste één jaar

Periode: 1990–1998

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 4.3; gewijzigd bij wet van 22 december 1993, Stb. 1993/757, art. 4.6

Product: Arbo-jaarplan

Waardering: B (5)

(26.)

Handeling: Het opmaken van een jaarverslag met betrekking tot de veiligheid, de bescherming van de gezondheid en de maatregelen ter bevordering van het welzijn van de werknemers

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 10.1

Product: Arbo-jaarverslag

Opmerking: De werkgever zendt het Arbo-jaarverslag aan de Ondernemingsraad en aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie.

Waardering: B (3)

(28.)

Handeling: Het bij de Arbeidsinspectie aanvragen van een ontheffing van de bij de Arbowet opgelegde verplichtingen inzake deskundige diensten

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 41.2

Waardering: V 5 jaar na vervallen ontheffing

(31.)

Handeling: Het (op verzoek) verstrekken van inlichtingen:

– aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie met betrekking tot naleving van de Veiligheidswet 1934 / Arbowet / Wet op de gevaarlijke werktuigen

– aan de Dienst voor het Stoomwezen met betrekking tot naleving van de Stoomwet 1953

Periode: 1945–

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, art. 23.1; Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 33.1; Wet op de gevaarlijke werktuigen, Stb. 1952/104, art. 20; Stoomwet 1953, 25 maart 1953, Stb. 1953/179, art. 18

Waardering: V 3 jaar

(32.)

Handeling: Het indienen van een bezwaarschrift bij de minister van Sociale Zaken tegen een eis, gesteld door het districtshoofd van de Arbeidsinspectie

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 42.2

Opmerking: Het districtshoofd van de Arbeidsinspectie is bevoegd om aan een werkgever een eis te stellen. De werkgever (c.q. de vakminister) kan hiertegen een bezwaarschrift indienen. Zolang op dit bezwaarschrift niet is beslist, is de werkgever niet verplicht aan de eis te voldoen.

Waardering: V 5 jaar na beslissing in hoogste instantie

(33.)

Handeling: Het indienen van een verzoek bij de president van de arrondissementsrechtbank tot het buiten werking stellen van de bepaling van het districtshoofd van de Arbeidsinspectie dat naleving van een gestelde eis geen uitstel kan lijden

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 36.6

Opmerking: Het districtshoofd kan bepalen dat de eis geen uitstel kan lijden. In dat geval is de werkgever ook lopende de afhandeling van zijn bezwaarschrift gehouden te voldoen aan de gestelde eis. Deze bepaling kan, op verzoek van de werkgever, buiten werking gesteld worden door de president van de arrondissementsrechtbank.

Waardering: V 5 jaar na beslissing in hoogste instantie

(34.)

Handeling: Het formuleren van een standpunt inzake het verzoek van het districtshoofd van de Arbeidsinspectie aan de president van de arrondissementsrechtbank tot bekrachtiging van een gegeven bevel tot stillegging van het werk

Periode: 1951–

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, zoals gewijzigd bij wet van 25 april 1951, Stb. 1951/136, art. 26bis.3; Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 37.3

Opmerking: Het districtshoofd van de Arbeidsinspectie is bevoegd aan werknemers het bevel te geven het werk stil te leggen. Een dergelijk bevel is niet langer dan zeven dagen geldig, tenzij het is bekrachtigd door de president van de arrondissementsrechtbank. Hiertoe dient het districtshoofd bij de griffie een verzoekschrift in. De president beschikt niet eerder dan nadat hij het districtshoofd, de betrokken werkgever en de betrokken ondernemingsraad (of arbo-commissie) heeft gehoord.

Waardering: V 5 jaar

(35.)

Handeling: Het indienen van een verzoek bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie tot het geven van een aanwijzing, het stellen van een eis of het bevelen om het werk stil te leggen

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 40

Opmerking: Een dergelijk verzoek wordt ingediend, als vakminister en ondernemingsraad het niet eens zijn over:

– de wijze waarop de Arbowet moet worden nageleefd;

– de aanwezigheid van ernstig gevaar.

Waardering: V 5 jaar

(36.)

Handeling: Het indienen van een bezwaarschrift bij de minister van Sociale Zaken tegen de beslissing van het districtshoofd van de Arbeidsinspectie / de Directeur-Generaal van de Arbeid op een verzoek van de ondernemingsraad / de arbocommissie om wetstoepassing

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 42.1; gewijzigd bij wet van 23 november 1995, Stb. 1995/598, art. 42.1

Waardering: V 5 jaar na beslissing in hoogste instantie

(37.)

Handeling: Het instellen van een beroep bij de minister van Sociale Zaken tegen een beschikking van de Arbeidsinspectie

Periode: 1945–

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, art. 27.1; Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 42.1-4; gewijzigd bij wet van 23 november 1995, Stb. 1995/598, art. 42.1

Product: 1945–

Opmerking: Onder beschikkingen wordt verstaan:

– een aanwijzing tot naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde;

– een eis inzake de wijze waarop het krachtens de wet bepaalde dient te worden nageleefd;

– een ongeldig verklaren van bewijsstukken;

– een beslissing inzake de individuele ontheffing van een bedrijf of inrichting van de bij de Veiligheidswet / de Arbowet gestelde voorschriften.

Waardering: V 5 jaar

(38.)

Handeling: Het instellen van een beroep bij de minister van Sociale Zaken tegen een beschikking van een keuringsinstantie of van de Arbeidsinspectie met betrekking tot gevaarlijke werktuigen

Periode: 1952–

Grondslag: Wet op de gevaarlijke werktuigen, Stb. 1952/104, art. 13.1; Besluit drukvaten eenvoudige vorm, Stb. 1992/456, art. 8.3; Besluit machines, Stb. 1993/134, art. 9.3; Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen, Stb. 1993/441, art. 8.3

Waardering: V 5 jaar

(39.)

Handeling: Het bij de minister van Sociale Zaken verzoeken om ontheffing van de verplichtingen omtrent het oprichten van een bedrijfsgezondheidsdienst

Periode: 1962–1985

Grondslag: Veiligheidsbesluit 1934, Stb. 1934/352, zoals gewijzigd bij wet van 19 februari 1959, Stb. 1959/56, art. 8f.1-2; gewijzigd bij wet van 25 maart 1971, Stb. 1971/225, art. 20c.1 en 20i.1

Waardering: B (4)

(40.)

Handeling: Het bij de Arbeidsinspectie aanvragen van een individuele ontheffing van de bij de Arbowet opgelegde verplichtingen

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 41.2

Opmerking: De genoemde verplichtingen hebben betrekking op:

– de samenwerking en het overleg met werknemers;

– de deskundige diensten;

– de veiligheids- en gezondheidsvoorschriften.

Waardering: V 40 jaar

2 Deskundige diensten

(41.)

Handeling: Het aan een onderneming of inrichting verbinden van een bedrijfsgezondheidsdienst

Periode: (1941) 1962–

Grondslag: Veiligheidsbesluit 1934, Stb. 1934/352, zoals gewijzigd bij wet van 19 februari 1959, Stb. 1959/56, art. 8a.1; gewijzigd bij wet van 25 maart 1971, Stb. 1971/225, art. 20c.1; Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 17.1-2 en art. 18.1-2; gewijzigd bij wet van 22 december 1993, Stb. 1993/757, art. 17.1

Product: Besluit Rijks Geneeskundige Dienst, Stb. 1962/157

Opmerking: Reeds voordat de oprichting van bedrijfsgezondheidsdiensten bij de wet verplicht werd gesteld (d.w.z. vóór 1962), beschikte de burgerlijke openbare Rijksdienst over een eigen bedrijfsgezondheidsdienst: de Rijks Geneeskundige Dienst – oorspronkelijk de Geneeskundige Dienst van het ministerie van Oorlog. In 1941 waren naam en functie van deze dienst gewijzigd en was ze als bedrijfsgeneeskundige dienst voor de burgerlijke openbare dienst gebracht onder het ressort van de minister van Sociale Zaken. Vanaf 1953 ressorteerde de RGD onder de minister van Binnenlandse Zaken.

Waardering: B (4)

(42.)

Handeling: Het schriftelijk vastleggen van de inhoud van de begeleiding van zieke werknemers door de bedrijfsgezondheidsdienst alsmede van de wijze waarop deze begeleiding plaats vindt

Periode: 1993–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, zoals gewijzigd bij wet van 22 december 1993, Stb. 1993/757, art. 18.3 sub onder a en b

Product: Contract

Waardering: B (5)

(45.)

Handeling: Het instellen van een veiligheidscommissie voor een onderneming.

Periode: 1945–1988

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, art. 20.1 (b.w. 1980/664

en 1987/605)

Waardering: B (4)

(46.)

Handeling: Het aan een onderneming of inrichting verbinden van een bedrijfsveiligheidsdienst.

Periode: 1988–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 17.1-2 en art. 19.1 (i.w. Stb. 1987/605); gewijzigd bij wet van 22 december 1993, Stb. 1993/757, art. 17.1

Opmerking: In 1985 is door de minister van Binnenlandse Zaken de Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) opgericht en verbonden aan de gehele burgerlijke openbare Rijksdienst. De RBB ressorteerde tot haar privatisering onder de minister van Binnenlandse Zaken.

Daar de RBB een gecombineerde Arbo-dienst is, valt haar oprichting niet onder deze handeling.

Waardering: B (4)

(47.)

Handeling: Het aan het bedrijf of inrichting verbinden van een gecombineerde dienst (bedrijfs-gezondheids- en bedrijfsveiligheidsdienst)

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 17.1-2, 18.1-2, 19.1-2 en 20.1; gewijzigd bij wet van 26 november 1987, Stb. 1987/535, art. 18.1-2 en 19.1-2; gewijzigd bij wet van 22 december 1993, Stb. 1993/757, art. 17.1

Product: Besluit Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (Stb. 1985/462)

Opmerking: De minister van Binnenlandse Zaken heeft als coördinerend bewindspersoon de Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst als gecombineerde Arbo-dienst aan de (in principe gehele) burgerlijke openbare Rijksdienst verbonden.

Waardering: B (4)

(49.)

Handeling: Het bij de minister van Sociale Zaken aanvragen van een erkenning van een veiligheidscommissie

Periode: 1945–1985

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, art. 20.6

Waardering: V 5 jaar na intrekking of weigering erkenning

(50.)

Handeling: Het bij de minister van Sociale Zaken aanvragen van een erkenning van de bedrijfsgezondheidsdienst / de bedrijfsveiligheidsdienst / de gecombineerde dienst

Periode: 1962–1993

Grondslag: Veiligheidsbesluit 1934, Stb. 1934/352, zoals gewijzigd bij wet van 19 februari 1959, Stb. 1959/56, art. 8a.2; gewijzigd bij wet van 25 maart. 1971, Stb. 1971/225, art. 20c.1 en 20f.1; Arbowet, 8 november 1980, 1980 /664, art. 22.1 (b.w. Stb. 1993/757)

Product: – aanvraag erkenning RGD ten behoeve van de Rijkswerf in Den Helder door de minister van Defensie, (gehonoreerd 25-2-1964)

– aanvraag erkenning RGD ten behoeve van het Staats Drukkerij- en Uitgeverijbedrijf door de minister van Binnenlandse Zaken (gehonoreerd 7-12-1976)

Waardering: V 5 jaar na intrekking of weigering erkenning

(51.)

Handeling: Het aanvragen van een certificaat arbodienst bij de minister van Sociale Zaken ten behoeve van de bedrijfsgezondheidsdienst / de bedrijfsveiligheidsdienst / de gecombineerde dienst

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit Arbodiensten, 28 december 1993, Stb. 1993/781, art. 10.1

Opmerking: Het certificaat arbodienst wordt verleend door de minister van Sociale Zaken of een door hem aangewezen instelling, voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Waardering: V 5 jaar na vervallen, intrekking of weigering certificaat

(62.)

Handeling: Het voorleggen van een geschil over de taakuitoefening van de RGD / RBB aan het College van Bijstand en Advies voor de Bedrijfsgeneeskunde

Periode: 1962–1993

Grondslag: Besluit eisen bedrijfsgeneeskundige diensten, Stb. 1961/235, art. 9.1; Besluit eisen bedrijfsgezondheidsdiensten 13 november 1974, Stb. 1974/741, art. 10.1 (b.w. Stb. 1993/747)

Waardering: V 5 jaar na uitspraak

3 Veiligheid

(70.)

Handeling: Het inventariseren en evalueren van de gevaren voor de veiligheid waaraan werknemers in verband met hun arbeid zijn blootgesteld

Periode: 1993–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, zoals gewijzigd bij wet van 22 december 1993, Stb. 1993/757, art. 4.1; Arbobesluit persoonlijke beschermingsmiddelen, 15 juli 1993, Stb. 1993/442, art. 4.1

Opmerking: Onder de gevaren worden onder meer begrepen de gevaren van de werktuigen, machines, toestellen en andere hulpmiddelen bij de arbeid, de stoffen en preparaten waarmee wordt gewerkt, en de inrichting van de arbeidsplaats.

Tevens worden opgenomen de te nemen maatregelen in verband met die gevaren.

Vgl. handeling 106.

Waardering: V 5 jaar

(72.)

Handeling: Het vastleggen van toezichthoudende taken van werknemers in verband met gevaarlijke werktuigen

Periode: 1983–

Grondslag: Wet op de gevaarlijke werktuigen, Stb. 1952/104, zoals gewijzigd, Stb. 1980/664, art. 14a

Waardering: V 5 jaar na vervanging taakomschrijving

(73.)

Handeling: Het (doen) opstellen en actualiseren van een veiligheidsrapport

Periode: 1982–

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352., zoals gewijzigd bij wet van 23 november 1977, Stb. 1977/689, art. 20v.1 en 20w.1 (i.w. Stb. 1981/826); Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 5.1 en 5.4

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(75.)

Handeling: Het indienen van een beroepschrift bij de minister van Sociale Zaken tegen:

een eis van de Arbeidsinspectie inzake het veiligheidsrapport

een individuele aanwijzing van de Directeur-Generaal van de Arbeid, behelzende de verplichting tot het (doen) opstellen van een veiligheidsrapport.

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 42.2; gewijzigd bij wet van 23 november 1995, Stb. 1995/598, art. 42.1

Opmerking: Tot 1995 werd in de grondslag niet van beroepschrift, maar van bezwaarschrift gesproken.

Waardering: V 5 jaar na beslissing in hoogste instantie

(76.)

Handeling: Het opstellen van een rapport inzake de externe veiligheid

Periode: 1988–

Grondslag: Besluit risico’s zware ongevallen, 15 september 1988, Stb. 1988/432, art. 2.1

Opmerking: Rapporten inzake de externe veiligheid zijn alleen voorgeschreven voor inrichtingen waarin een gevaarlijke stof aanwezig is.

Het rapport is bestemd voor het college van burgemeester en wethouders of de gedeputeerde staten, al naar gelang de krachtens de Hinderwet toegekende bevoegdheid tot vergunningverlening.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(77.)

Handeling: Het (doen) opstellen van een rampenplan

Periode: 1982–

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, zoals gewijzigd bij wet van 23 november 1977, Stb. 1977/689, art. 20w.5 (i.w. Stb. 1981/826); Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 5.11

Opmerking: Een rampenplan wordt opgesteld op eis van het districtshoofd van de Arbeidsinspectie.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(79.)

Handeling: Het aan het bevoegd gezag melden van een ongeval of een gebeurtenis binnen het bedrijf of de inrichting waarbij grote materiële schade is veroorzaakt

Periode: 1945–

Grondslag: Stoomwet 1896, 15 april 1896, Stb. 1896/69, art. 24.1; Stoomwet 1953, 25 maart 1953, Stb. 1953/179, art. 13.1; Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 9.1-2; Besluit biologische agentia, 17 mei 1994, Stb. 1994/368, art. 14

Opmerking: Het bevoegd gezag is:

– in geval van een ongeval bij het gebruik van een stoom- of damptoestel:

– de burgemeester van de gemeente (tot 1954);

– de Dienst voor het Stoomwezen (vanaf 1954);

in overige gevallen: het districtshoofd van de Arbeidsinspectie.

Waardering: V 5 jaar

(80.)

Handeling: Het registreren van een ongeval of een gebeurtenis waarbij grote materiële schade is veroorzaakt

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 9.3

Waardering: V 10 jaar

(83.)

Handeling: Het melden aan de Dienst voor het Stoomwezen dat binnen het bedrijf stoom- of damptoestellen in gebruik zijn waarvoor ingevolge de Stoomwet 1896 geen vergunning werd vereist

Periode: 1954

Grondslag: Stoombesluit 1953, 22 december 1953, Stb. 1953/587, art. 67.2

Opmerking: Dergelijke meldingen moesten vóór 1 april 1954 zijn geschied.

Waardering: V 3 jaar

(84.)

Handeling: Het aanvragen van een keuring voor een stoom- of damptoestel

Periode: 1954–

Grondslag: Stoomwet 1953, 25 maart 1953, Stb. 1953/179, art. 7 en 11.1

Opmerking: De wet schrijft voor dat bepaalde typen toestellen door de Dienst voor het Stoomwezen gekeurd worden, voordat ze in werking worden gesteld (de zgn. initiële keuring); na goedkeuring wordt zo’n toestel periodiek herkeurd. Andere typen kunnen eveneens gekeurd worden, indien de eigenaar/gebruiker zulks wenst.

De gegevens met betrekking tot een gekeurd stoom- of damptoestel, worden door de Dienst opgetekend in het zgn. ‘controleboek’, dat door de eigenaar/gebruiker in de nabijheid van het betreffende toestel bewaard dient te worden.

Waardering: V 5 jaar na buiten werking stellen van het toestel

(85.)

Handeling: Het aanvragen van een keuring voor een gemotoriseerd transportwerktuig, een kantel- of valbeveiliging of een geïmporteerd gevaarlijk werktuig of beveiligingsmiddel ten aanzien waarvan de wet een keuring voorschrijft

Periode: 1952–

Grondslag: Wet op de gevaarlijke werktuigen, 5 maart 1952, Stb. 1952/104, art. 8.1; Besluit gemotoriseerde transportwerktuigen, 6 februari 1992, Stb. 1992/77, art. 4.1; Besluit kantel- en valbeveiligingen bouwmachines, 26 mei 1992, Stb. 1992/267, art. 5.1

Waardering: V 5 jaar na buiten werking stellen van het toestel

(86.)

Handeling: Het aanvragen van een keuring voor een lift

Periode: 1956–

Grondslag: Liftenbesluit I, 23 maart 1956, Stb. 1956/167, art. 24.1

Opmerking: De vakminister doet als eigenaar of houder van de lift bij de Arbeidsinspectie aangifte van het bezitten of gebruiken van een lift. Een erkende keuringsinstantie verricht vervolgens de keuring.

Waardering: V 5 jaar na buiten werking stellen van de lift

(87.)

Handeling: Het bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie aanvragen van ontheffing van de bepalingen van de Wet op de gevaarlijke werktuigen

Periode: 1953–

Grondslag: Wet op de gevaarlijke werktuigen, 5 maart 1952 , Stb. 1952/104, art. 11.1

Waardering: V 5 jaar na vervallen ontheffing

(88.)

Handeling: Het (doen) onderzoeken of een steiger voldoet aan de bij de wet gestelde voorschriften

Periode: 1990–

Grondslag: Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 18.2

Waardering: V 3 jaar na afloop gebruik van de steiger

(89.)

Handeling: Het (doen) onderzoeken of een hijskraan voldoet aan de bij de wet gestelde voorschriften

Periode: 1982–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, zoals gewijzigd, Stb. 1977/52, art. 141.2-4 (i.w. Stb. 1982/177); Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 32:2-4

Opmerking: De gegevens met betrekking tot een hijskraan, behorende tot een aangewezen categorie, dienen bijgehouden te worden in een zgn. ‘kraanboek’ dat in de nabijheid van de hijskraan bewaard wordt (Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, art. 141.6; Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, art. 32.7).

Waardering: V 5 jaar na buiten gebruik stellen van de hijskraan

(90.)

Handeling: Het (doen) onderzoeken of hijsgereedschap voldoet aan de bij de wet gestelde voorschriften

Periode: 1945–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, art. 143.2; gewijzigd bij besluit van 4 januari 1977, Stb. 1977/52, art. 143.4-5; gewijzigd bij besluit van 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 143.4-5; Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 35.4-5

Waardering: V 5 jaar na buiten gebruik stellen van het hijsgereedschap

(91.)

Handeling: Het (doen) controleren of gestapelde of gestorte goederen of stoffen geen gevaar van omvalling e.d. opleveren

Periode: 1978–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, zoals gewijzigd bij besluit van 4 januari 1977, Stb. 1977/52, art. 149.3 (i.w. Stb. 1978/15); Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 37.2

Waardering: V 3 jaar

(92.)

Handeling: Het (doen) onderzoeken of de voor handen zijnde blusmiddelen doelmatig en in goede staat van onderhoud zijn

Periode: 1990–

Grondslag: Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 47

Waardering: V 3 jaar na nieuw onderzoek

(93.)

Handeling: Het instellen van een beroep bij de minister van Sociale Zaken tegen een beschikking van een keuringsinstantie of ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van de Wet op de gevaarlijke werktuigen

Periode: 1952–

Grondslag: Wet op de gevaarlijke werktuigen, 5 maart 1952, Stb. 1952/104, art. 13

Opmerking: Onder beschikkingen wordt verstaan:

– een beslissing waarbij de afgifte van een certificaat of merk van goedkeuring is geweigerd;

– een beslissing betreffende een ontheffing van het bij of krachtens de WGW bepaalde;

– een eis betreffende de wijze waarop het bij of krachtens de WGW bepaalde dient te worden nageleefd.

Waardering: V 5 jaar na beslissing in hoogste instantie

(94.)

Handeling: Het instellen van een beroep bij de minister van Sociale Zaken tegen een beslissing van een keuringsinstantie betreffende een EG-typeverklaring van een door haar gekeurde gevaarlijke machine of beveiligingsmiddel

Periode: 1992–

Grondslag: Besluit drukvaten van eenvoudige vorm, 24 augustus 1992, Stb. 1992/456, art. 8.3; Besluit machines, 25 februari 1993, Stb. 1993/134, art. 9.3; Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen, 23 juli 1993, Stb. 1993/441, art. 8.3

Waardering: V 5 jaar na beslissing in hoogste instantie

(95.)

Handeling: Het instellen van een beroep bij de minister van Sociale Zaken tegen een beslissing van de Dienst voor het Stoomwezen

Periode: 1954–

Grondslag: Stoomwet 1953, 25 maart 1953, Stb. 1953 / 179, art. 12

Waardering: V 5 jaar na beslissing in hoogste instantie

4 Gezondheid en welzijn

(103.)

Handeling: Het aan de Rijks Geneeskundige Dienst (tot 1985) / de RBB (vanaf 1985) verzoeken een bedrijfsgeneeskundig onderzoek in te stellen en van advies te dienen inzake de benodigde maatregelen en voorzieningen tot herstel van de gezondheid van een zieke werknemer

Periode: 1976–1996

Grondslag: Beschikking bedrijfsgeneeskundige begeleiding burgerlijk Rijkspersoneel, 2 januari 1976, nr. AB76/U1 DGOP/OPZ/AJZ, Stcrt. 1976/9, art. 6

Waardering: V 5 jaar

(106.)

Handeling: Het inventariseren en evalueren van de gevaren voor de gezondheid waaraan werknemers in verband met hun arbeid zijn blootgesteld

Periode: 1994–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, zoals gewijzigd 22 december 1993, Stb. 1993/757, art. 4.1 (i.w. Stb. 1993/758)

Opmerking: Onder de gevaren worden onder meer begrepen de gevaren van de werktuigen, machines, toestellen en andere hulpmiddelen bij de arbeid, de stoffen en preparaten waarmee wordt gewerkt, en de inrichting van de arbeidsplaats, voor zover zulks niet gedekt wordt door de handelingen 109 (lood), 111 (asbest en crocidoliet), 113 (geluid), 116 (beeldscherm), 117 (fysieke belasting), 118 (kankerverwekkende stoffen en processen) of 119 (biologische agentia).

Tevens worden opgenomen de te nemen maatregelen in verband met die gevaren.

Vergelijk handeling 69.

Waardering: V 5 jaar na nieuwe inventarisatie

(109.)

Handeling: Het inventariseren en evalueren van de gevaren van arbeid waarbij werknemers aan lood worden blootgesteld

Periode: 1988–

Grondslag: Loodbesluit, 18 februari 1988, Stb. 1988/100, art. 2.1

Waardering: V 40 jaar na blootstelling

(111.)

Handeling: Het inventariseren en evalueren van het gevaar voor blootstelling van werknemers aan asbest of crocidoliet bij hun arbeid

Periode: 1988–

Grondslag: Asbestbesluit Arbowet, 22 november 1988, Stb. 1988/560, art. 5.1 en 18.1

Waardering: V 40 jaar na einde blootstelling

(112.)

Handeling: Het opstellen van een werkplan dat doeltreffende maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers bij de sloop van gebouwen e.d. waarin asbest of crocidoliet is verwerkt

Periode: 1988–

Grondslag: Asbestbesluit Arbowet 22 november, Stb. 1988/560, art. 10.1; gewijzigd bij besluit van 10 december 1991, Stb. 1991/685, art. 17a.2 onder c

Waardering: V 40 jaar na einde blootstelling

(113.)

Handeling: Het evalueren van het geluidsniveau op de werkvloer van een fabriek of werkplaats

Periode: 1991–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, zoals gewijzigd, Stb. 1991/598, art. 179a.1; Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 49.1

Product: Register

Opmerking: De resultaten van de beoordelingen moeten gedurende ten minste 10 jaren worden bewaard (Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, art. 179a.5; Veiligheidsbesluit restgroepen, art. 49.5).

Waardering: V 20 jaar na einde blootstelling

(114.)

Handeling: Het schriftelijk vastleggen van een plan ter beperking van schadelijke geluiden, voortgebracht door machines e.d. en van de blootstelling van werknemers daaraan

Periode: 1991–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, zoals gewijzigd, Stb. 1991/598, art. 179b.3-4; Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 50.2

Waardering: V 20 jaar na einde blootstelling

(116.)

Handeling: Het inventariseren en evalueren van de gevaren, verbonden aan arbeid aan een beeldscherm

Periode: 1992–

Grondslag: Besluit beeldschermwerk, 10 december 1992, Stb. 1992/677, art. 3

Waardering: V 5 jaar na nieuwe inventarisatie

(117.)

Handeling: Het inventariseren en evalueren van de gevaren, verbonden met fysieke belasting als gevolg van de arbeid

Periode: 1993–

Grondslag: Besluit fysieke belasting 27 januari 1993, Stb. 1993/68, art. 3.2

Waardering: V 5 jaar na nieuwe inventarisatie

(118.)

Handeling: Het inventariseren en evalueren van de gevaren van arbeid waarbij werknemers aan kankerverwekkende stoffen of processen worden blootgesteld

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit kankerverwekkende stoffen en processen, 4 februari 1994, Stb. 1994/91, art. 3.1

Waardering: V 40 jaar na einde blootstelling

(119.)

Handeling: Het inventariseren en evolueren van de gevaren van arbeid waarbij werknemers aan biologische agentia worden blootgesteld

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit biologische agentia, 17 mei 1994, Stb. 1994/368, art. 2

Waardering: V 40 jaar na einde blootstelling

(120.)

Handeling: Het aanvragen van een ontheffingen / vrijstelling van de voorschriften omtrent zandstralen

Periode: 1951–

Grondslag: Zandstraalbesluit, 11 augustus 1973, Stb. 1973/415, art. 4

Waardering: V 5 jaar na intrekking ontheffing / vrijstelling

(121.)

Handeling: Het doen meten van de concentratie vinylchloridemonomeer in de lucht van de arbeidszone waar met deze stof wordt gearbeid

Periode: 1982–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, zoals gewijzigd, Stb. 1982/433, art. 183d.1

Opmerking: De gegevens moeten tenminste 3 jaren worden bewaard.

Waardering: V 3 jaar

(122.)

Handeling: Het schriftelijk (doen) vastleggen van de data en tijdstippen waarop binnen een arbeidszone sprake was van een abnormale concentratie vinylchloridemonomeer

Periode: 1982–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, zoals gewijzigd, Stb. 1982/433, art. 183i.3

Opmerking: De gegevens moeten tenminste 3 jaren worden bewaard.

Waardering: V 3 jaar

(125.)

Handeling: Het aan de Arbeidsinspectie melden van het voornemen asbest of asbesthoudende stoffen (op een nieuwe wijze) te bewerken of verwerken

Periode: 1978–1993

Grondslag: Asbestbesluit, 1 april 1955, Stb. 1977/269, art. 6 (i.w. Stb. 1978/343; b.w. Stb. 1988/560);

Asbestbesluit Arbowet, 22 november 1988, Stb. 1988/560, art. 11 (b.w. Stb. 1993/135)

Waardering: V 40 jaar

(126.)

Handeling: Het bij de Arbeidsinspectie melden van het voornemen een gebouw, constructie, apparaat, installatie of transportmiddel te slopen waarin asbest of crocidoliet is verwerkt

Periode: 1992–

Grondslag: Asbestbesluit Arbowet 22 november 1988, Stb. 1988/560, zoals gewijzigd bij besluit van 10 december 1991, Stb. 1991/685, art. 17a.1

Waardering: V 40 jaar

(127.)

Handeling: Het schriftelijk melden aan de Arbeidsinspectie van gegevens met betrekking tot arbeid met asbest en de wijzigingen daarin

Periode: 1988–

Grondslag: Asbestbesluit Arbowet, 22 november 1988, Stb. 1988/560, art. 13.1-2

Opmerking: De melding vindt alleen plaats, wanneer de concentratie van asbest in de lucht de door de minister van Sociale Zaken vastgestelde grenswaarden heeft overschreden.

Waardering: V 40 jaar

(128.)

Handeling: Het bij de Arbeidsinspectie aanvragen van een vrijstelling of ontheffing van verbodsbepalingen inzake arbeid met asbest

Periode: 1978–

Grondslag: Asbestbesluit Stb. 1977/269, art. 7 (i.w. Stb. 1978/343); Asbestbesluit Arbowet, 22 november 1988, Stb. 1988/560, zoals gewijzigd bij besluit van 19 februari 1993, Stb. 1993/135, art. 4c.1 en 4e.1

Waardering: V 40 jaar na intrekking vrijstelling / ontheffing

(130.)

Handeling: Het doen meten van de concentratie van asbeststof in de lucht waaraan werknemers worden blootgesteld

Periode: 1988–

Grondslag: Asbestbesluit Arbowet, 22 november 1988, Stb. 1988/560, art. 14.1

Waardering: V 40 jaar na einde blootstelling aan asbest

(132.)

Handeling: Het indienen van een verzoek om vrijstelling of ontheffing van de voorgeschreven bepalingen omtrent gehoorbeschermers van werknemers

Periode: 1991–

Grondslag: Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, zoals gewijzigd bij besluit van 15 november 1991, Stb. 1991/598, art. 50c.2 en 50d

Waardering: V 10 jaar na intrekking vrijstelling / ontheffing

(133.)

Handeling: Het houden van aantekening van milieugevaarlijke stoffen die in de fabriek of werkplaats voorkomen

Periode: 1989–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, zoals gewijzigd, Stb. 1989/416, art. 188c.1 en 188c.3; Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 60.1 en 60.3

Product: Register

Waardering: V 10 jaar

(134.)

Handeling: Het aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie melden van het vóórkomen in de fabriek of werkplaats van vormen van gevaarlijke arbeid en van de wijzigingen daarin

Periode: 1989–

Grondslag: Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938, 19 november 1938, Stb. 1938/872, zoals gewijzigd, Stb. 1989/416, art. 188d.1 en 188d.3; Veiligheidsbesluit restgroepen, 20 september 1990, Stb. 1990/491, art. 61.1 en 61.3

Waardering: V 10 jaar na beëindiging gevaarlijke arbeid

(135.)

Handeling: Het opzetten en bijhouden van een register met gegevens omtrent arbeid met kankerverwekkende stoffen en processen

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit kankerverwekkende stoffen en processen, 4 februari 1994, Stb. 1994/ 91, art. 2.1

Waardering: V 40 jaar

(136.)

Handeling: Het opzetten en bijhouden van een lijst van werknemers die bij hun arbeid worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen of processen

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit kankerverwekkende stoffen en processen, 4 februari 1994 , Stb. 1994/ 91, art. 4.1

Waardering: V 40 jaar

(137.)

Handeling: Het aan de Arbeidsinspectie melden van het voornemen arbeid met biologische agentia te verrichten

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit biologische agentia, 2 mei 1994, Stb. 1994/368, art. 13.1

Waardering: V 5 jaar na beëindiging arbeid met biologische agentia

(138.)

Handeling: Het bijhouden van een register waarin vermeldt wordt, welke werknemers werken met biologische agentia

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit biologische agentia, 2 mei 1994, Stb. 1994/368, art. 7.1

Opmerking: Het register wordt tenminste 10 jaren na de laatste blootstelling bewaard (Besluit biologische agentia, art. 7.3).

Indien een werknemer is blootgesteld aan een biologische agens dat langdurig infecties ten gevolge kán hebben, wordt het register langer (hoogstens veertig jaren) bewaard (art. 7.4).

Waardering: V 40 jaar na einde blootstelling aan biologische agentia

(142.)

Handeling: Het aan het districtshoofd van de Arbeidsinspectie melden dat een werknemer (vermoedelijk) aan een beroepsziekte lijdt of dat de gezondheid van een werknemer op een andere wijze in verband met de arbeid gevaar loopt

Periode: 1985–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 9.4

Waardering: V 5 jaar

(156.)

Handeling: Het treffen van maatregelen om jeugdige werknemers bij de arbeid te betrekken op een wijze die bevorderlijk is voor hun vorming

Periode: 1988–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 7.1

Waardering: B (5)

(159.)

Handeling: Het nemen van maatregelen ter bescherming van werknemers tegen seksuele intimidatie, agressie en geweld binnen het ministerie

Periode: 1994–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, zoals gewijzigd bij wet van 29 juni 1994, Stb. 1994/586, art. 3.2, onder a en b

Waardering: B (5)

(164.)

Handeling: Het instellen van een klachtencommissie seksuele intimidatie

Periode: 1994–

Grondslag: Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk Rijkspersoneel, 22 juli 1994, nr. AD94/U854/DGMP/PMR, Stcrt. 1994/151, art. 6.1

Waardering: B (4)

(165.)

Handeling: Het benoemen van de (plaatsvervangende) leden van een klachtencommissie seksuele intimidatie

Periode: 1994–

Grondslag: Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk Rijkspersoneel, 22 juli 1994, nr. AD94/U854/DGMP/PMR, Stcrt. 1994/151, art. 6.2

Waardering: V 5 jaar na beëindiging van het lidmaatschap

(166.)

Handeling: Het stellen van nadere regels inzake de bevoegdheden en de werkwijze van de klachtencommissie seksuele intimidatie

Periode: 1994–

Grondslag: Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk Rijkspersoneel, 22 juli 1994, nr. AD94/U854/DGMP/PMR, Stcrt. 1994/151, art. 7.2

Waardering: B (5)

5 Arbeidstijden

(169.)

Handeling: Het schriftelijk vastleggen van de arbeidspatronen, voortvloeiende uit het arbeidstijdenbeleid

Periode: 1996–

Grondslag: Arbeidstijdenwet, 23 november 1995, Stb. 1995/598, art. 4:1.2

Waardering: B (5)

(170.)

Handeling: Het toetsen en evalueren van de arbeidspatronen aan de eigen en aan de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de arbeids- en rusttijden

Periode: 1996–

Grondslag: Arbeidstijdenwet, 23 november 1995, Stb. 1995/598, art. 4:1.3

Waardering: B (5)

(171.)

Handeling: Het bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie indienen van een verzoek tot het doen van een uitspraak omtrent de naleving van de wet bij het vaststellen van de arbeids- en rusttijden van een zwangere werknemer

Periode: 1989–1995

Grondslag: Arbeidswet 1919, 1 november 1919, Stb. 1919/624, zoals gewijzigd, 12 april 1989, Stb. 1989/95, art. 10a.2 (b.w. Stb. 1995/600)

Waardering: V 3 jaar

(173.)

Handeling: Het bij de minister van Sociale Zaken / het districtshoofd van de Arbeidsinspectie aanvragen van een ontheffing ten aanzien van de bepalingen ten aanzien van werk- en rusttijden van jeugdigen

Periode: 1945–

Grondslag: Arbeidswet 1919, 1 november 1919, Stb. 1919/624, art. 12.4-5; gewijzigd, Stb. 1971/356, art. 12a.3; gewijzigd, Stb. 1977/360, art. 9f.2 en 9 1.2; Werk- en rusttijdenbesluit jeugdigen, 11 augustus 1979, Stb. 1979/588, art. 6

Waardering: V 5 jaar na vervallen ontheffing

(174.)

Handeling: Het bij de minister van Sociale Zaken / het districtshoofd van de Arbeidsinspectie aanvragen van een vergunning om af te wijken van de vastgestelde werk- en rusttijden

Periode: 1945–1995

Grondslag: Arbeidswet 1919, 1 november 1919, Stb. 1919/624, art. 19.1, 20.1, 21.2, 22.5 (vernummerd 22.3, 12 april 1984, Stb. 1989/95), 28.1, 29.1, 52.3, 52.6, 58.2 en 63.2; Werktijdenbesluit voor winkels, 11 maart 1932, Stb. 1932/84, art. 10.1; Besluit tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 57, 68, elfde lid, en 91 der Arbeidswet 1919, 17 november 1932, Stb. 1932/537, art. 13.1 (b.w. 1965; Stb. 1964/442); Werktijdenbesluit voor kantoren 1937, 8 augustus 1937, Stb. 1937/844, art. 12.1 en 12.4; Werktijdenbesluit voor apotheken, 9 juli 1964, Stb. 1964/335, art. 13.1 (i.w. 1965, Stb. 1964/442); Werktijdenbesluit voor koffiehuis- en hotelpersoneel, 3 augustus 1949, 1949, Stb. 1949/J 352, art. 12.1

Waardering: V 5 jaar na vervallen vergunning

(175.)

Handeling: Het bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie aanvragen van een vergunning tot het verrichten van nachtarbeid in een fabriek of werkplaats door vrouwen

Periode: 1986–1989

Grondslag: Arbeidswet 1919, 1 november 1919, Stb. 1919/624, zoals gewijzigd, Stb. 1986/147, art. 28a.1

Waardering: V 5 jaar na vervallen vergunning

(176.)

Handeling: Het bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie aanvragen van een vergunning om een werknemer die een minimum aantal per uren per week arbeid in een fabriek of werkplaats pleegt te verrichten, buiten die fabriek of werkplaats arbeid te laten verrichten in afwijking van de wettelijke voorschriften betreffende de arbeids- en rusttijden

Periode: 1945–1995

Grondslag: Arbeidswet 1919, 1 november 1919, Stb. 1919/624, art. 32.1

Waardering: V 5 jaar na vervallen vergunning

(177.)

Handeling: Het bij de minister van Sociale Zaken indienen van een verzoek tot vrijstelling van de wettelijke bepaling waarbij onder zekere omstandigheden tijd waarin niet-gewerkte uren of dagen gelijk worden gesteld aan arbeidstijd

Periode: 1996–

Grondslag: Arbeidstijdenwet, 23 november 1995, Stb. 1995/598, art. 5:13.1

Opmerking: Het betreft hier uren of dagen waarin een werknemer geen arbeid heeft verricht als gevolg van ziekte, vakantie of activiteiten in de ondernemingsraad.

De vakminister kan alleen als partij bij een collectieve regeling een dergelijk verzoek indienen.

Waardering: V 5 jaar na vervallen vrijstelling

(178.)

Handeling: Het bij het districtshoofd van de Arbeidsinspectie verzoeken om vrijstelling van de verplichting een arbeidslijst, rooster of arbeidsregister bij te houden

Periode: 1955–1995

Grondslag: Werktijdenbesluit voor pakhuizen, 11 augustus 1954, Stb. 1954/391, art. 16.1; Werktijdenbesluit voor restgroepen, 28 augustus 1958, Stb. 1958/492, art. 21.1

Waardering: V 5 jaar na vervallen vrijstelling

Actor: Veiligheidscommissie

(78.)

Handeling: Het medewerken aan het voorkómen en het bestrijden van ongevallen

Periode: 1945–1985

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, art. 20.1; Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, zoals gewijzigd bij wet van 19 februari 1959, Stb. 1959/56, art. 8c.1 sub e; gewijzigd bij wet van 25 maart 1971, Stb. 1971/225, art. 20a.1 sub d; Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 17.6 onder h, art. 18.3 en 19.3; gewijzigd bij wet van 26 november 1987, Stb. 1987/535, art. 17.3 sub e en 18.3 sub h; gewijzigd bij wet van 22 december 1993, Stb. 1993/757, art. 18.1 sub d

Product: Aanbevelingen e.d.

Waardering: V 5 jaar

(105.)

Handeling: Het medewerken aan het weren en bestrijden van schadelijke invloeden waaraan de werknemer kan zijn blootgesteld

Periode: 1945–1985

Grondslag: Veiligheidswet 1934, 2 juli 1934, Stb. 1934/352, art. 20.1; Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, art. 17.6 sub j, en 19.3; gewijzigd bij wet van 26 november 1987, Stb. 1987/535, art. 19.3, sub f; gewijzigd bij wet van 22 dec. 1993, Stb. 1993/757, art. 18.1, sub d

Product: Aanbevelingen e.d.

Opmerking: Tot de schadelijke invloeden worden gerekend: schadelijke dampen, gassen, stof, schadelijk of hinderlijk geluid of andere schadelijke of hinderlijke trillingen, en schadelijke stralingen.

Waardering: V 5 jaar

Actor: Mentor van jeugdige werknemers

(30.)

Handeling: Het geven van voorlichting en onderricht aan de ondernemingsraad in verband met de gezondheid, de veiligheid en het welzijn

Periode: 1990–

Grondslag: Arbowet, 8 november 1980, Stb. 1980/664, zoals gewijzigd bij wet van 1 februari 1990, Stb. 1990/91, art. 14.1 (i.w. Stb. 1990/92)

Waardering: V 3 jaar

Actor: Vertrouwenspersoon inzake seksuele intimidatie

(162.)

Handeling: Het opvangen van en verlenen van nazorg aan personen die met seksuele intimidatie zijn geconfronteerd

Periode: 1994–

Grondslag: Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk Rijkspersoneel, 22 juli 1994, nr. AD94/U854/DGMP/PMR, Stcrt. 1994/151, art. 5, sub b

Waardering: V 10 jaar

(163.)

Handeling: Het opstellen van een jaarverslag

Periode: 1994–

Grondslag: Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk Rijkspersoneel, 22 juli 1994, nr. AD94/U854/DGMP/PMR, Stcrt. 1994/151, art 5, sub f

Waardering: B (3)

Actor: Klachtencommissie seksuele intimidatie

(167.)

Handeling: Het instellen van een onderzoek van een bij haar ingediende klacht inzake seksuele intimidatie en het daarover uitbrengen van advies aan de vakminister

Periode: 1994–

Grondslag: Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk Rijkspersoneel, 22 juli 1994, nr. AD94/U854/DGMP/PMR, Stcrt. 1994/151, art. 7.1, 9 en 10

Product: Rapporten, adviezen, klachten

Waardering: V 10 jaar

(168.)

Handeling: Het opstellen van een jaarverslag

Periode: 1994–

Grondslag: Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk Rijkspersoneel, 22 juli 1994, nr. AD94/U854/DGMP/PMR, Stcrt. 1994/151, art. 12

Waardering: B (3).

Naar boven