Regeling Geneesmiddelenwet

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 21-02-2013

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 juni 2007, nr. GMT/MVG 2780607, houdende uitvoering van bepalingen van de Geneesmiddelenwet (Regeling Geneesmiddelenwet)

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Geneesmiddelenwet;

  • b. systeem van farmaceutische kwaliteitsgarantie: het geheel van maatregelen dat tot doel heeft te waarborgen dat de bereide geneesmiddelen de kwaliteit bezitten die is vereist voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd;

  • c. blinderen: het bewust verbergen van de identiteit van een geneesmiddel voor onderzoek overeenkomstig de aanwijzingen van degene die het wetenschappelijke onderzoek in de zin van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen verricht;

  • d. blindering opheffen: het bekend maken van de identiteit van een geblindeerd geneesmiddel voor onderzoek;

  • e. QP: de persoon die door de fabrikant is belast met de taken, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder d of f, van de wet;

  • f. coördinatiegroep: de coördinatiegroep, bedoeld in artikel 27 van richtlijn 2001/83;

  • g. referentielidstaat: de instantie die in een lidstaat bevoegd is te beslissen op aanvragen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen en op verzoek van degene die in meer dan één lidstaat zodanige vergunning voor een bepaald geneesmiddel aanvraagt, leiding geeft aan de procedure die in dat geval moet worden gevolgd;

  • h. samenvatting van de productkenmerken: de lijst van gegevens omtrent een geneesmiddel, bedoeld in artikel 3.8;

  • i. gevestigde apotheker: een apotheker die staat ingeschreven in het register van gevestigde apothekers, bedoeld in artikel 61, vijfde lid, van de wet;

  • j. apotheekhoudende huisarts: een huisarts aan wie krachtens artikel 61, tiende of elfde lid, van de wet vergunning is verleend om geneesmiddelen ter hand te stellen;

  • k. apotheekhoudende: een gevestigde apotheker of een apotheekhoudende huisarts;

  • l. ziekenhuis: een instelling voor medisch-specialistische zorg in de zin van het Uitvoerinsgbesluit WTZI;

  • m. gebruik in schrijnende gevallen: gebruik van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de verordening, door patiënten die lijden aan een chronische ziekte of aan een ziekte die de gezondheid ondermijnt of levensbedreigend moet worden geacht en die niet op bevredigende wijze kan worden behandeld met een geneesmiddel waarvoor een handelsvergunning is verleend, en waarvoor bij de Gemeenschap een aanvraag om een handelsvergunning is ingediend dan wel waarmee nog klinische proeven worden uitgevoerd met het oog op het bij de Gemeenschap indienen van een aanvraag om een handelsvergunning;

  • n. vergiften: geneesmiddelen, stoffen voor de bereiding van geneesmiddelen en middelen als bedoeld in lijst I of lijst II van de Opiumwet, niet zijnde geneesmiddelen, die gevaarlijk kunnen zijn voor de gezondheid van een persoon indien deze in handen komen van anderen dan beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg die gekwalificeerd zijn om met zodanige producten in hun werk om te gaan;

  • o. allergeen: een geneesmiddel waarmee wordt beoogd een specifieke wijziging in de immunologische reactie op een allergie veroorzakende agens vast te stellen of teweeg te brengen;

  • p. vaccins, toxinen en sera: stoffen die worden gebruikt om een actieve immuniteit teweeg te brengen, om immuniteit vast te stellen of om passieve immuniteit teweeg te brengen;

  • q. nieuwe werkzame stof: een werkzame stof die niet eerder is gebruikt in een geneesmiddel dat in de Gemeenschap in de handel is of is geweest;

  • r. bekende werkzame stof: een werkzame stof die eerder is gebruikt in een geneesmiddel dat in de Gemeenschap in de handel is of is geweest;

  • s. duplex-aanvraag: een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel die vergezeld gaat van een dossier dat identiek is aan het dossier op grond waarvan de handelsvergunning voor het geneesmiddel is verleend, met uitzondering van de naam van het geneesmiddel, het nummer van de handelsvergunning, de naam van de houder van de vergunning, de naam van de verantwoordelijke voor de geneesmiddelenbewaking, het voor de geneesmiddelenbewaking ingerichte systeem, alsmede de met deze uitzonderingen samenhangende afwijkingen in de samenvatting van de productkenmerken, de bijsluiter en de verpakking;

  • t. kopie-aanvraag: een door een natuurlijke persoon of rechtspersoon ingediende aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel die vergezeld gaat van een dossier dat identiek is aan het dossier behorende bij een eerdere door hem ingediende aanvraag waarvan de behandeling nog niet door het College is afgerond, met uitzondering van de naam van het geneesmiddel, het door het College aan de eerder ingediende aanvraag gegeven nummer en de met deze uitzondering samenhangende afwijkingen in de samenvatting van de productkenmerken, de bijsluiter en de verpakking;

  • u. wetenschappelijk advies: een advies als bedoeld in artikel 9, onder h, van de wet.

  • v. verordening 1084/2003: Verordening (EG) nr. 1084/2003 van de Commissie van 3 juni 2003 betreffende het onderzoek van wijzigingen van de voorwaarden van een door een bevoegde instantie van een lidstaat verleende vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 159).

Hoofdstuk 2. Goede praktijken bij de industriële bereiding van en de groothandel in geneesmiddelen

Paragraaf 1. Industriële bereiding

Artikel 2.1

  • 1 De fabrikant houdt, met het oog op een goede naleving van deze paragraaf, rekening met de gedetailleerde richtsnoeren, bedoeld in artikel 47, tweede lid, van richtlijn 2001/83.

  • 2 De fabrikant zet een systeem op van farmaceutische kwaliteitsgarantie en betrekt daarbij het personeel dat bij de uitvoering van dat systeem is betrokken.

Artikel 2.2

De fabrikant voert slechts geneesmiddelen in die zijn bereid door een producent aan wie in het land van bereiding daartoe de bevoegdheid is verleend.

Artikel 2.3

De fabrikant evalueert op gezette tijden zijn bereidingsmethode in het licht van de vooruitgang van de wetenschap en de techniek.

Artikel 2.4

De fabrikant draagt ervoor zorg dat:

  • a. op elke bereidingslocatie voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is voor het verrichten van de bereidingshandelingen;

  • b. de plichten van de QP zijn vastgelegd en zijn hiërarchische verhoudingen in een organisatieschema zijn vastgelegd;

  • c. de QP over de bevoegdheden beschikt die hij nodig heeft voor een goede uitoefening van zijn taken en dat hij en het andere personeel adequaat zijn geschoold en voortdurend worden bijgeschoold in de praktische en theoretische aspecten van hun taken;

  • d. er bedrijfshygiënische programma’s worden vastgesteld en uitgevoerd die zijn afgestemd op de bereidingswerkzaamheden en in elk geval betrekking hebben op de gezondheid, de hygiëne en de kleding van het personeel.

Artikel 2.5

  • 1 De fabrikant vergewist zich ervan de QP in het bezit is van een aan hem uitgereikt getuigschrift ter afsluiting van een opleiding aan een universiteit of van een andere als gelijkwaardig aan die opleiding erkende opleiding, die ten minste omvat:

    • a. vier jaren theoretisch en praktisch onderwijs in een van de volgende exacte wetenschappen: farmacie, geneeskunde, diergeneeskunde, scheikunde, biologie of farmaceutische scheikunde en technologie, dan wel

    • b. drie jaren en zes maanden theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit in een van de onder a genoemde wetenschappen indien na dat onderwijs ten minste één jaar theoretisch en praktisch onderwijs, waarvan ten minste zes maanden in de vorm van een stage in een openbare apotheek, is gevolgd en met een examen op universitair niveau is afgesloten.

  • 2 Van een opleiding als bedoeld in het eerste lid maken ten minste de volgende vakken deel uit:

    experimentele natuurkunde, algemene en anorganische scheikunde, organische scheikunde, analytische scheikunde, farmaceutische scheikunde met inbegrip van geneesmiddelenanalyse, algemene en toegepaste medische biochemie, fysiologie, microbiologie, farmacologie, farmaceutische technologie, toxicologie en farmacognosie.

Artikel 2.6

Een QP heeft ten minste twee jaren bij een fabrikant werkzaamheden uitgevoerd, bestaande uit het verrichten van kwalitatieve analyses van geneesmiddelen, kwantitatieve analyses van de werkzame stoffen alsmede proeven en controles die noodzakelijk zijn om de kwaliteit van geneesmiddelen te waarborgen. Indien een QP een universitaire opleiding als bedoeld in artikel 2.6 van ten minste vijf dan wel zes jaren met goed gevolg heeft afgesloten, is het voldoende indien de hij werkzaamheden als bedoeld in de eerste volzin, heeft uitgevoerd gedurende een periode van één jaar onderscheidenlijk zes maanden.

Artikel 2.7

De fabrikant draagt ervoor zorg dat de lokalen en de uitrusting zodanig zijn ontworpen, gebouwd, geplaatst, ingericht en onderhouden dat de bereidingshandelingen op passende wijze kunnen worden uitgevoerd, het risico van fouten zo klein mogelijk is en de schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden doeltreffend kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 2.8

  • 1 De fabrikant beschikt over een documentatiesysteem voor alle uitgevoerde bereidingshandelingen dat is gebaseerd op vastgelegde procedures, protocollen, specificaties of voorschriften voor samenstelling, bereiding en verpakking.

  • 2 De fabrikant draagt ervoor zorg dat:

    • a. de documenten duidelijk en foutloos zijn en actueel worden gehouden;

    • b. uit de documentatie de totstandkoming van elke charge kan worden nagegaan;

    • c. uit de documentatie van de bereiding van een geneesmiddel voor onderzoek de wijzigingen blijken die tijdens de ontwikkeling daarvan zijn aangebracht.

  • 3 De fabrikant bewaart de documenten met betrekking tot een charge van een geneesmiddel voor onderzoek, niet zijnde verslagen, protocollen en andere documenten als bedoeld in artikel 31 van de wet, tot ten minste vijf jaren na de beëindiging van de laatste klinische proef waarbij de charge is gebruikt.

  • 4 Indien in plaats van de opslag van schriftelijke stukken een ander documentatiesysteem wordt gebruikt, vergewist de fabrikant zich ervan dat de gegevens gedurende de periode, bedoeld in het derde lid, naar behoren kunnen worden opgeslagen. De elektronisch opgeslagen gegevens worden tegen verlies of beschadiging beschermd.

  • 5 De fabrikant draagt ervoor zorg dat de opgeslagen gegevens gemakkelijk in leesbare vorm ter beschikking kunnen worden gesteld aan degenen die bevoegd zijn daarvan kennis te nemen.

Artikel 2.9

  • 1 De fabrikant draagt ervoor zorg dat de onderscheiden fasen van de bereiding van een geneesmiddel worden uitgevoerd aan de hand van tevoren opgestelde instructies en procedures.

  • 2 De fabrikant beschikt over voldoende adequate middelen om tijdens de bereiding controles te kunnen uitoefenen.

  • 3 De fabrikant draagt ervoor zorg dat afwijkingen van het bereidingsprocédé en gebreken aan het bereide geneesmiddel worden onderzocht en apart worden gedocumenteerd.

  • 4 Elk nieuw bereidingsprocédé en elke ingrijpende wijziging in een bestaand bereidingsprocédé van geneesmiddelen, niet zijnde geneesmiddelen voor onderzoek, wordt door de fabrikant gevalideerd. De kritische fasen van het bereidingsprocédé worden op gezette tijden opnieuw gevalideerd.

  • 5 De fabrikant draagt ervoor zorg dat alle fasen van het ontwerp en de ontwikkeling van het procédé van de bereiding van geneesmiddelen voor onderzoek worden gedocumenteerd. Voorts wordt het bereidingsprocédé in zijn geheel gevalideerd voor zover dat, gelet op de fase van ontwikkeling waarin het geneesmiddel voor onderzoek zich bevindt, mogelijk is.

Artikel 2.10

  • 1 De fabrikant beschikt over een systeem van kwaliteitscontrole dat wordt uitgevoerd door een organisatieonderdeel dat onder leiding staat van een QP die niet is belast met de leiding van het bereidingsproces.

  • 2 De fabrikant draagt ervoor zorg dat het in het eerste lid bedoelde organisatieonderdeel, hierna afdeling kwaliteitscontrole genoemd, beschikt over ten minste één laboratorium voor kwaliteitscontrole. Het laboratorium is voorzien van voldoende en adequaat opgeleid personeel en is zodanig uitgerust dat de noodzakelijke controles op en de noodzakelijke onderzoeken van grondstoffen, verpakkingsmaterialen en gedeeltelijk en volledig bereide producten kunnen worden uitgevoerd.

  • 3 Indien de controle van geneesmiddelen voor onderzoek plaatsvindt in een laboratorium van een ander dan degene die het wetenschappelijke onderzoek verricht in de zin van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen, draagt degene die het onderzoek verricht ervoor zorg dat het desbetreffende laboratorium controleert of het geneesmiddel voor onderzoek voldoet aan de melding, bedoeld in artikel 13i, tweede lid, van die wet.

  • 4 Alvorens de eindproducten voor het uitvoeren van klinische proeven worden afgeleverd, controleert de afdeling kwaliteitscontrole bij de eindcontrole de analyseresultaten. Daarbij worden in elk geval de omstandigheden tijdens de bereiding en de uitkomsten van de tijdens de bereiding uitgevoerde controles betrokken, de bereidingsdocumenten gecontroleerd en wordt nagegaan of het eindproduct aan de specificaties voldoet.

  • 5 De fabrikant draagt ervoor zorg dat:

    • a. van elke charge van een geneesmiddel voor onderzoek en van de verpakking van die charge een monster wordt bewaard tot ten minste twee jaren na de schriftelijk vastgelegde beëindiging van de laatste klinische proef waarvoor de charge is gebruikt;

    • b. gedurende twee jaren na de ondertekening van een document als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder f, van de wet, van het eindproduct een monster wordt bewaard van de bij de bereiding van geneesmiddelen voor onderzoek gebruikte grondstoffen, met uitzondering van oplosmiddelen, gassen en water, met dien verstande dat, indien een grondstof een kortere houdbaarheidstermijn heeft, het monster tot aan het einde van die termijn wordt bewaard.

Artikel 2.11

  • 1 Aan de gedeeltelijke bereiding van een geneesmiddel door een andere fabrikant dan de fabrikant die het geneesmiddel bereidt zoals het in de handel wordt gebracht, ligt een schriftelijke overeenkomst ten grondslag waarin de verantwoordelijkheden ter zake van de te verrichten werkzaamheden van beide partijen duidelijk zijn aangeduid.

  • 2 De fabrikant die het geneesmiddel gedeeltelijk bereidt, besteedt zonder schriftelijke toestemming van de fabrikant die het geneesmiddel bereidt zoals het in de handel wordt gebracht, geen werkzaamheden op het gebied van de gedeeltelijke bereiding uit aan een derde

Artikel 2.12

  • 1 De fabrikant van geneesmiddelen, niet zijnde geneesmiddelen voor onderzoek, beschikt over een systeem voor het ontvangen en behandelen van klachten over door hem bereide geneesmiddelen. Hij registreert en onderzoekt alle klachten over een gebrek met betrekking tot een door hem bereid geneesmiddel.

  • 2 De fabrikant beschikt voorts over een systeem om een geneesmiddel op elk tijdstip snel uit de handel te kunnen nemen.

  • 3 De fabrikant onderzoekt alle klachten over gebreken met betrekking tot geneesmiddelen die in de handel zijn en stelt, indien hij niet de houder van de handelsvergunning is, deze houder alsmede de ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat, in kennis van een ontvangen klacht die het uit de handel nemen van een geneesmiddel of het in de handel brengen onder beperkingen tot gevolg zou kunnen hebben, en van de andere landen waarin het geneesmiddel, voor zover hem bekend, in de handel is.

  • 4 De fabrikant van geneesmiddelen voor onderzoek en degene die het wetenschappelijke onderzoek in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen verricht, beschikken over een gezamenlijk systeem voor het ontvangen en behandelen van klachten over geneesmiddelen voor onderzoek. De fabrikant registreert en onderzoekt alle klachten over een gebrek met betrekking tot een geneesmiddel voor onderzoek.

Artikel 2.13

Degene die een wetenschappelijke onderzoek als bedoeld in artikel 2.12, vierde lid, verricht, draagt ervoor zorg dat de blindering van geneesmiddelen voor onderzoek in elk geval snel wordt opgeheven indien dat noodzakelijk is om die middelen snel terug te halen.

Artikel 2.14

De fabrikant voert op gezette tijden inspecties uit binnen zijn bedrijf op de toepassing en de naleving van de artikelen 2.1 tot en met 2.13 en treft zonodig corrigerende maatregelen. De inspecties en de getroffen maatregelen worden geregistreerd.

Artikel 2.15

Degene die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling de taken, bedoeld 28, eerste lid, van de wet, verrichtte en die niet voldoet aan de eisen, bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6, worden voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld met degenen die wel aan die eisen voldoen.

Paragraaf 2. Groothandel

Artikel 2.16

  • 1 De opslag en aflevering van geneesmiddelen, niet zijnde geneesmiddelen voor onderzoek, door de groothandelaar geschiedt in overeenstemming met de beginselen en richtsnoeren, bedoeld in artikel 84 van richtlijn 2001/83.

Hoofdstuk 3. Aanvraag handelsvergunning

Paragraaf 1. Indiening aanvraag

Artikel 3.1

  • 1 De bij de aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel aan het College over te leggen gegevens en bescheiden, bedoeld in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, worden aangeleverd door middel van een elektronische gegevensdrager waarvan de specificaties door het College zijn vastgesteld. De aanvraag wordt schriftelijk ondertekend, tenzij de aanvrager en het College de mogelijkheid tot het zetten van een elektronische handtekening zijn overeengekomen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gegevens en bescheiden die door de houder van een handelsvergunning als bedoeld in het eerste lid, aan het College worden overgelegd bij een aanvraag om een wijziging van zodanige vergunning.

Paragraaf 2. Decentrale procedure en procedure van wederzijdse erkenning

Artikel 3.2

Indien een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zowel bij het College als bij instanties van andere lidstaten die bevoegd zijn op aanvragen om handelsvergunningen te beslissen, een aanvraag om een handelsvergunning indient, kan hij het College verzoeken om als referentielidstaat op te treden. De aanvrager legt alsdan aan het College een verklaring over, inhoudende dat het dossier dat hij bij de aanvraag bij het College indient, identiek is aan het dossier dat hij indient bij de instanties van de betrokken andere lidstaten. Van het dossier maakt tevens deel uit een lijst van de lidstaten waar een aanvraag om een handelsvergunning voor het geneesmiddel is ingediend.

Artikel 3.3

  • 1 Indien een aanvrager het College heeft verzocht om als referentielidstaat op te treden, verzoekt hij het College tevens een rapport op te stellen inzake de beoordeling van het geneesmiddel, het ontwerp van de samenvatting van de productkenmerken, de ontwerpetikettering en de ontwerpbijsluiter.

  • 2 Het College stelt naar aanleiding van het verzoek van de aanvrager het beoordelingsrapport op en doet deze binnen 120 dagen na het verzoek toekomen aan de aanvrager en aan de bevoegde instanties in de andere betrokken lidstaten, bedoeld in artikel 3.2

  • 3 Zodra alle in artikel 3.2 bedoelde instanties binnen 90 dagen na de verzending van de documenten, bedoeld in het eerste lid, aan het College hebben gemeld dat zij deze documenten goedkeuren en het College heeft besloten de handelsvergunning te verlenen, sluit het College de gevolgde aanvraagprocedure af en stelt hij de aanvrager hiervan in kennis. Het College verleent alsdan binnen 30 dagen een handelsvergunning in overeenstemming met het beoordelingsrapport, de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter, zoals deze zijn goedgekeurd.

  • 4 Indien het College van oordeel is dat de handelsvergunning moet worden geweigerd wegens een mogelijk ernstig risico voor de volksgezondheid dan wel dat de documenten, bedoeld in het eerste lid, moeten worden goedgekeurd, en een of meer andere lidstaten aan het College hebben gemeld dat zij van mening zijn dat het tegenovergestelde moet gebeuren, deelt het College de punten waarover verschil van mening bestaat tussen de betrokken lidstaten, mee aan de Coördinatiegroep.

  • 5 In de Coördinatiegroep spant het College zich in om met de andere lidstaten tot een eensluidende beslissing te komen.

  • 6 Indien de betrokken lidstaten in de Coördinatiegroep niet binnen 60 dagen na de mededeling van het College bedoeld in het vierde lid, overeenstemming hebben bereikt en het College van oordeel is dat de handelsvergunning dient te worden verleend, kan het College de vergunning verlenen zonder te wachten op de uitkomst van de arbitrageprocedure, bedoeld in de artikelen 32, 33 en 34 van richtlijn 2001/83. Indien de arbitrageprocedure, bedoeld in de eerste volzin, uitmondt in een beschikking van de Commissie die inhoudt dat de handelsvergunning wordt geweigerd, trekt het College de met toepassing van de eerste volzin verleende handelsvergunning in.

Artikel 3.4

  • 1 Indien de houder van een handelsvergunning die is verleend door het College, een handelsvergunning voor hetzelfde geneesmiddel wil aanvragen in een of meer andere lidstaten, verzoekt hij het College het beoordelingsrapport bij te werken en toe te zenden aan de instanties die in die andere lidstaten bevoegd zijn op aanvragen om handelsvergunningen te beslissen.

  • 2 Het College verzendt het bijgewerkte beoordelingsrapport binnen 90 dagen na ontvangst van het verzoek van de houder van de handelsvergunning, vergezeld van het verzoek aan de in het eerste lid bedoelde instanties om de handelsvergunning te erkennen.

  • 3 Zodra de in artikel 3.2 bedoelde instanties van de andere betrokken lidstaten binnen 90 dagen na de verzending van het bijgewerkte beoordelingsrapport aan het College hebben gemeld dat zij dat rapport goedkeuren en daarmee de handelsvergunning erkennen, sluit het College de gevolgde aanvraagprocedure af en stelt hij de aanvrager hiervan in kennis. Het College brengt, indien nodig, binnen 30 dagen nadien de handelsvergunning in overeenstemming met het bijgewerkte beoordelingsrapport, de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter zoals deze zijn goedgekeurd.

  • 4 Indien een of meer van de betrokken lidstaten aan het College hebben gemeld dat zij de handelsvergunning niet erkennen, deelt het College de punten waarover verschil van mening bestaat tussen de betrokken lidstaten, mee aan de Coördinatiegroep. Artikel 3.3, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien de betrokken lidstaten in de Coördinatiegroep niet binnen 60 dagen na de mededeling van het College, bedoeld in het vierde lid, overeenstemming hebben bereikt, en de daarop volgende arbitrageprocedure, bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, uitmondt in een beschikking van de Commissie die inhoudt dat de handelsvergunning wordt geweigerd, trekt het College de verleende handelsvergunning in.

Artikel 3.5

  • 1 Indien degene aan wie in een of meer andere lidstaten een handelsvergunning voor een bepaald geneesmiddel is verleend, dat geneesmiddel ook in Nederland in de handel wil brengen, dient hij bij het College een aanvraag in om die handelsvergunning erkennen. De aanvrager dient alsdan te verklaren dat het dossier dat hij bij het College indient, identiek is aan de dossiers die hij bij de bevoegde instanties van de andere betrokken lidstaten heeft ingediend. Van het dossier dat bij het College wordt ingediend, maakt tevens deel uit een lijst van de lidstaten waarin reeds een handelsvergunning voor het desbetreffende geneesmiddel is verleend.

  • 2 Binnen 90 dagen na het beoordelingsrapport, de samenvatting van de productkenmerken, de etikettering en de bijsluiter met betrekking tot het geneesmiddel waarvoor erkenning van de handelsvergunning is aangevraagd, te hebben ontvangen van de bevoegde instantie die bij de verlening van de oorspronkelijke handelsvergunning als referentielidstaat optrad, neemt het College een beslissing.

  • 3 Indien het College de in het tweede lid bedoelde documenten goedkeurt en de handelsvergunning erkent, meldt hij dit aan de bevoegde instantie, bedoeld in het tweede lid, en aan de bevoegde instanties van de andere betrokken lidstaten. Indien het College een of meer van die documenten niet kan goedkeuren omdat hij van mening is dat door zodanige goedkeuring een ernstig risico voor de volksgezondheid zou ontstaan, meldt hij dit aan de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten en aan de Coördinatiegroep. Het College houdt bij het doen van deze melding rekening met door de Commissie vastgestelde richtsnoeren hieromtrent.

  • 4 Indien toepassing is gegeven aan het derde lid en de Commissie ter afsluiting van de arbitrageprocedure, bedoeld in de artikelen 32, 33 en 34 van richtlijn 2001/83, een eindbeschikking heeft vastgesteld, inhoudende dat de handelsvergunning dient te worden verleend of geweigerd dan wel dat de handelsvergunning door de bevoegde instantie die bij de verlening van de oorspronkelijke handelsvergunning als referentielidstaat optrad, moet worden aangepast, wordt door het College binnen 30 dagen nadien de vergunning verleend overeenkomstig de beschikking van de Commissie onderscheidenlijk geweigerd. Het College stelt de Commissie en het Bureau hiervan in kennis.

Paragraaf 3. Over te leggen gegevens en bescheiden

Artikel 3.7

  • 1 Bij de aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, niet zijnde een kruidengeneesmiddel als bedoeld in artikel 42, achtste lid, van de wet worden, met inachtneming van de volgorde en de inhoud van Bijlage 1 bij richtlijn 2001/83 en de krachtens die richtlijn door de Commissie gepubliceerde richtsnoeren, de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a. de naam of de handelsnaam en de woonplaats of de maatschappelijke zetel van de aanvrager en van de fabrikant indien de aanvrager niet de fabrikant is van het geneesmiddel;

    • b. de naam van het geneesmiddel;

    • c. de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling van de bestanddelen van het geneesmiddel, met vermelding van de algemene benaming van het geneesmiddel;

    • d. gegevens omtrent de milieu-effecten van het in de handel zijn van het geneesmiddel alsmede een beoordeling van die effecten en de maatregelen die moeten worden genomen om deze effecten te voorkomen of te beperken;

    • e. een beschrijving van de bereidingswijze;

    • f. de therapeutische indicaties, contra-indicaties en bijwerkingen;

    • g. de dosering, farmaceutische vorm, wijze van gebruik en wijze van toediening alsmede de vermoedelijke houdbaarheid;

    • h. de redenen voor voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen die bij de opslag van het geneesmiddel, de toediening ervan aan de patiënt en de verwijdering van de afvalproducten ervan moeten worden genomen;

    • i. een beschrijving van de door de fabrikant toegepaste controlemethoden;

    • j. de testresultaten van:

      • de farmaceutische proeven, bestaande uit fysisch-chemische, biologische of microbiologische proeven,

      • de preklinische proeven, bestaande uit toxicologische en farmacologische proeven, en

      • de klinische proeven;

    • k. een uitvoerige beschrijving van het systeem van geneesmiddelenbewaking en, indien van toepassing, het risicomanagement dat de aanvrager zal invoeren;

    • l. een verklaring dat de klinische proeven die buiten de Europese Unie zijn uitgevoerd, voldoen aan de ethische vereisten, bedoeld in het bij en krachtens Richtlijn 2001/20 bepaalde;

    • m. de samenvatting van de productkenmerken;

    • n. een model van de buitenverpakking waarop de in artikel 69, eerste lid, van de wet bedoelde gegevens zijn vermeld, een model van de primaire verpakking waarop de desbetreffende in artikel 70 van de wet bedoelde gegevens zijn vermeld, een kopie van de bijsluiter waarin de in artikel 71, tweede lid, van de wet bedoelde gegevens zijn vermeld en het verslag van het overleg, bedoeld in artikel 71, derde lid, van de wet;

    • o. een document waaruit blijkt dat de fabrikant in het land waarin hij gevestigd is, vergunning is verleend om geneesmiddelen te bereiden;

    • p. een kopie van elke in een andere lidstaat of in een derde land voor het geneesmiddel verkregen vergunning voor het in de handel brengen, alsmede een lijst van de lidstaten waar de ingediende aanvraag voor een dergelijke vergunning in behandeling is;

    • q. indien een samenvatting van de productkenmerken is ingediend bij of is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, een kopie van die samenvatting;

    • r. een kopie van de bijsluiter die is voorgelegd of door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat is goedgekeurd;

    • s. bijzonderheden omtrent elke in de Gemeenschap of in een derde land genomen besluit waarbij een vergunning is geweigerd en de redenen van zodanig besluit;

    • t. een kopie van iedere aanwijzing van het geneesmiddel als weesgeneesmiddel, vergezeld van een kopie van het advies van het Bureau daaromtrent;

    • u. het bewijs dat de aanvrager beschikt over een persoon als bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet, die over de noodzakelijke middelen beschikt om een bijwerking te melden die zich voordoet in de Gemeenschap of een derde land.

  • 2 De gegevens en bescheiden aangaande de resultaten van de in het eerste lid, onder j , bedoelde farmaceutische, preklinische en klinische proeven gaan vergezeld van een uitvoerige samenvatting die is opgesteld en ondertekend door een persoon die deskundig is op het gebied van zodanige proeven en wiens technische capaciteiten of beroepskwalificaties zijn omschreven in een bij de aanvraag over te leggen curriculum vitae.

Artikel 3.8

De samenvatting van de productkenmerken bevat de volgende gegevens in onderstaande volgorde:

  • a. de naam van het geneesmiddel, gevolgd door de concentratie en de farmaceutische vorm;

  • b. de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling van de werkzame stoffen en van de hulpstoffen waarvan de kennis onmisbaar is voor een juiste toediening van het geneesmiddel, aangeduid met de algemene benamingen of de scheikundige benamingen;

  • c. de farmaceutische vorm;

  • d. de volgende klinische gegevens:

    • 1°. de therapeutische indicaties,

    • 2°. de dosering en de wijze van toediening voor volwassenen en, voor zover noodzakelijk, voor kinderen,

    • 3°. de contra-indicaties,

    • 4°. een speciale waarschuwing en voorzorgsmaatregelen bij gebruik en, indien het een immunologisch geneesmiddel betreft, speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen door degenen die met immunologische geneesmiddelen omgaan en door degenen die deze aan patiënten toedienen, alsmede voorzorgsmaatregelen indien deze door de patiënt moeten worden getroffen,

    • 5°. de interacties met andere geneesmiddelen en andere interacties,

    • 6°. de wijze van gebruik tijdens zwangerschap en lactatie,

    • 7°. de invloed op de bekwaamheid om een voertuig te besturen en machines te gebruiken,

    • 8°. de ongewenste effecten,

    • 9°. symptomen van overdosering en de spoedbehandeling met tegengiffen in geval van overdosering;

  • e. de volgende farmacologische eigenschappen:

    • 1°. de farmacodynamische eigenschappen,

    • 2°. de farmacokinetische eigenschappen,

    • 3°. preklinische gegevens over de veiligheid;

  • f. de volgende farmaceutische gegevens:

    • 1°. een lijst van de hulpstoffen,

    • 2°. de belangrijkste onverenigbaarheden,

    • 3°. de houdbaarheid in het algemeen dan wel, zo nodig, na reconstitutie van het geneesmiddel of wanneer de verpakking voor het eerst open is,

    • 4°. bijzondere voorzorgsmaatregelen bij opslag,

    • 5°. aard en inhoud van de primaire verpakking,

    • 6°. bijzondere voorzorgsmaatregelen bij de verwijdering van gebruikte geneesmiddelen of van die geneesmiddelen afgeleide afvalstoffen, indien van toepassing;

  • g. de naam en het adres van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen;

  • h. het nummer of de nummers van de vergunning voor het in de handel brengen;

  • i. de datum van de eerste vergunning of van een hernieuwing van de vergunning;

  • j. de datum van laatste herziening van de tekst van de samenvatting van de productkenmerken;

  • k. de nadere gegevens over de interne stralingsdosimetrie, indien het radiofarmaceutica betreft;

  • l. gedetailleerde voorschriften voor bereiding extempore en kwaliteitscontrole van de bereiding van radiofarmaceutica, alsmede, voor zover van belang, de maximale opslagtijd gedurende welke een intermediaire bereiding voldoet aan de op zodanige bereiding betrekking hebbende specificaties.

Artikel 3.9

Indien de aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen betrekking heeft op een generiek geneesmiddel, kan de vermelding achterwege blijven van de delen van de samenvatting van de productkenmerken van het referentiegeneesmiddel die betrekking hebben op de therapeutische indicaties of doseringsvormen die onder de bescherming van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat vielen op het tijdstip waarop een generiek van het referentiegeneesmiddel in de handel werd gebracht.

Artikel 3.10

Onverminderd de artikelen 3.7 en 3.8, bevat een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen van een generator van radionucliden de volgende gegevens en bescheiden:

  • a. een algemene beschrijving van het systeem tezamen met een gedetailleerde beschrijving van de bestanddelen ervan die van invloed kunnen zijn op de samenstelling of de kwaliteit van de dochteradionuclide;

  • b. kwalitatieve en kwantitatieve gegevens van de elutie of het sublimaat.

Artikel 3.11

Een beschrijving van de preklinische en klinische proeven als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder j, tweede en derde gedachtestreepje,en onder l, hoeft niet te worden overgelegd indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. een homeopathisch geneesmiddel als bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de wet, dat noch op de verpakking noch in de bijsluiter een therapeutische indicatie vermeldt;

  • b. een homeopathisch geneesmiddel dat op de verpakking of in de bijsluiter een therapeutische indicatie vermeldt, indien door de aanvrager van de handelsvergunning wordt voldaan aan de voorwaarden en de procedure van artikel 3.12, eerste, tweede en derde lid, en het College nog niet heeft beslist over de therapeutische werking van het desbetreffende geneesmiddel.

Artikel 3.12

  • 1 Degene die vóór de inwerkingtreding van de wet homeopathische geneesmiddelen als bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de wet, in de handel bracht met vermelding van een therapeutische indicatie en die voornemens is deze indicatie te handhaven na de inwerkingtreding van de wet, meldt dit voornemen binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de wet aan het College en geeft daarbij aan op welke wijze hij de therapeutische werking, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onder b, van de wet, zal aantonen en welke preklinische en klinische gegevens hij als onderbouwing zal overleggen.

  • 2 Indien bij de melding, bedoeld in het eerste lid, klinische gegevens worden aangekondigd die naar het oordeel van het College redelijkerwijs niet kunnen leiden tot het bewijs van de gestelde therapeutische werking, meldt het College zulks aan de betrokkene en beslist het College dat het geneesmiddel niet de gestelde werking heeft.

  • 3 De preklinische en klinische gegevens worden door de betrokkene binnen achttien maanden na de inwerkingtreding van de wet overgelegd aan het College. Het College kan deze termijn één maal verlengen met ten hoogste een jaar indien dit naar het oordeel van het College kan leiden tot het bewijs van de gestelde therapeutische werking.

  • 4 Het College beslist na ontvangst van de desbetreffende preklinische en klinische gegevens of het desbetreffende homeopathische geneesmiddel de opgegeven therapeutische werking bezit.

  • 5 Indien het College op de voet van het tweede of het vierde lid beslist dat het desbetreffende homeopathische geneesmiddel niet de gestelde werking heeft, is artikel 51, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet van toepassing tenzij het homeopathisch geneesmiddel geen therapeutische indicatie meer vermeldt op de verpakking en in de bijsluiter.

Artikel 3.13

Onverminderd de artikelen 3.7 en 3.11, aanhef en onder a, worden bij de aanvraag om een handelsvergunning voor een reeks van homeopathische geneesmiddelen als bedoeld in artikel 42, derde lid, van de wet, die van dezelfde homeopathische grondstoffen zijn afgeleid, de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

  • a. de wetenschappelijke benaming of een andere in een farmacopee voorkomende benaming van de homeopathische grondstoffen, onder vermelding van de verschillende toedieningswijzen, farmaceutische vormen en verdunningsgraden;

  • b. een dossier waarin wordt beschreven hoe de homeopathische grondstoffen worden verkregen en gecontroleerd en waarin het homeopathische karakter door bibliografie wordt aangetoond;

  • c. het fabricage- en controledossier voor elke farmaceutische vorm en een beschrijving van de verdunnings- en potentiëringsmethoden;

  • d. een kopie van de voor hetzelfde geneesmiddel in andere lidstaten verkregen vergunning of andere vorm van toestemming om het geneesmiddel in de handel te brengen;

  • e. gegevens betreffende de houdbaarheid van het geneesmiddel.

Artikel 3.14

  • 1 Bij de aanvraag om een handelsvergunning voor een traditioneel kruidengeneesmiddel als bedoeld in artikel 42, achtste lid, van de wet, worden, met inachtneming van de inhoud van Bijlage 1 bij richtlijn 2001/83 betreffende traditionele kruidengeneesmiddelen, de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a. de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder a tot en met i, en onder m en n;

    • b. de resultaten van farmaceutische proeven als bedoeld in van artikel 3.7, eerste lid, onder j, eerste gedachtestreepje;

    • c. de samenvatting van de productkenmerken, met uitzondering van de in artikel 3.8, onder d, bedoelde gegevens;

    • d. in geval van combinaties van een of meer kruidensubstanties en een of meer kruidenpreparaten of combinaties van zodanige substanties of preparaten met vitaminen of mineralen, de gegevens omtrent het traditionele gebruik van deze combinaties;

    • e. gegevens omtrent de afzonderlijke werkzame bestanddelen, indien de afzonderlijke werkzame bestanddelen niet voldoende bekend zijn;

    • f. de door de aanvrager in een andere lidstaat of in een derde land verkregen vergunningen voor het in de handel brengen van het geneesmiddel of andere bewijzen van toelating tot de handel alsmede bijzonderheden omtrent alle in de Gemeenschap of in een derde land genomen beslissingen om een vergunning of andere vorm van toelating te weigeren en de redenen voor deze beslissingen;

    • g. bibliografische gegevens of gegevens van deskundigen waaruit blijkt dat het geneesmiddel waarop de aanvraag betrekking heeft of een daaraan gelijkwaardig of daarmee vergelijkbaar geneesmiddel gedurende een periode van ten minste 30 jaar voor de datum van de aanvraag in de medische praktijk is gebruikt, waaronder ten minste 15 jaar in de Gemeenschap;

    • h. bibliografische gegevens over de veiligheid van het geneesmiddel, vergezeld van een rapport van een deskundige;

    • i. gegevens die nodig zijn om de veiligheid van het geneesmiddel te beoordelen.

  • 2 Een gelijkwaardig of vergelijkbaar geneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gekenmerkt door dezelfde werkzame bestanddelen als het geneesmiddel waarvoor de aanvraag is ingediend, ongeacht de gebruikte hulpstoffen, een identiek of vergelijkbaar beoogd effect, een gelijkwaardige concentratie of dosering alsmede een identieke of vergelijkbare wijze van toediening.

  • 3 Aan het vereiste dat een traditioneel kruidengeneesmiddel, bedoeld in het eerste lid, aanhef, in de medische praktijk gedurende dertig jaren is gebruikt, kan ook worden voldaan indien het aantal of de hoeveelheid van de bestanddelen van het geneesmiddel gedurende die periode is verlaagd.

  • 4 Indien een in het eerste lid, aanhef, bedoeld traditioneel kruidengeneesmiddel minder dan 15 jaar in de Gemeenschap in de medische praktijk is gebruikt, verwijst het College het geneesmiddel naar het Comité voor kruidengeneesmiddelen, bedoeld in artikel 16 nonies van -richtlijn 2001/83. Het College verstrekt de desbetreffende documentatie ter ondersteuning van de verwijzing.

  • 5 Het College betrekt de communautaire kruidenmonografie die door het Comité voor kruidengeneesmiddelen, bedoeld in het vierde lid, is opgesteld, in zijn beoordeling van de aanvraag om een handelsvergunning voor een traditioneel kruidengeneesmiddel.

Artikel 3.15

  • 1 Indien de aanvraag om een handelsvergunning voor een traditioneel kruidengeneesmiddel betrekking heeft op een krachtens artikel 16 septies, eerste lid, van richtlijn 2001/83 door de Europese Commissie vastgestelde lijst van kruidensubstanties, kruidenpreparaten en combinaties daarvan, hoeven bij de aanvraag de in artikel 3.14, eerste lid, onder f, g, h en i, bedoelde gegevens niet te worden overgelegd.

  • 2 De handelsvergunning wordt in elk geval ingetrokken indien een kruidensubstantie, een kruidenpreparaat of een combinatie daarvan niet langer voorkomt op de lijst, bedoeld in het eerste lid. De intrekking wordt ongedaan gemaakt indien binnen drie maanden na de intrekking de in artikel 3.14, eerste lid, bedoelde gegevens worden overgelegd.

Artikel 3.16

Voor de toepassing van artikel 3.7, eerste lid, onder c, wordt, wat betreft bloedproducten, de kwantitatieve samenstelling van een bloedproduct uitgedrukt in eenheden van massa, internationale eenheden of eenheden van biologische werking.

Paragraaf 4. Uitzonderingen op de verplichting te beschikken over een handelsvergunning

Artikel 3.17

  • 1 Een fabrikant, een groothandelaar of een apotheekhoudende is bevoegd om een geneesmiddel waarvoor geen vergunning voor het in de handel brengen in Nederland is verleend, af te leveren aan een arts, indien:

    • a. de arts het noodzakelijk acht dat een tot zijn geneeskundige praktijk behorende patiënt met het geneesmiddel wordt behandeld,

    • b. er geen adequaat medicamenteus alternatief voor het geneesmiddel in Nederland in de handel is of anderszins verkrijgbaar is,

    • c. de arts hem met gebruikmaking van het door het Staatstoezicht op de volksgezondheid beschikbaar gestelde model, schriftelijk heeft verzocht het geneesmiddel aan hem af te leveren;

    • d. hij aan het Staatstoezicht op de volksgezondheid het schriftelijke verzoek van de arts heeft overgelegd,

    • e. het Staatstoezicht op de volksgezondheid de hoeveelheid van het geneesmiddel en de periode gedurende welke het mag worden afgeleverd aan de betrokken arts, heeft bepaald, en

    • f. de betrokken fabrikant, groothandelaar of apotheekhoudende een administratie bijhoudt waarin de hoeveelheid van het geneesmiddel, de naam van de arts, het aantal patiënten voor wie het geneesmiddel is bestemd, en de geconstateerde bijwerkingen worden vastgelegd.

  • 2 Een fabrikant is voorts bevoegd om een immunologisch geneesmiddel of een bloedproduct dat in Nederland niet in de handel is of anderszins niet verkrijgbaar is, te bereiden en af te leveren aan een arts indien de bereiding heeft plaatsgevonden op schriftelijk verzoek van die arts volgens diens specificaties en tevens is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onder a, b, d, e, en f.

Artikel 3.18

  • 1 Degene die voornemens is een geneesmiddel voor gebruik in schrijnende gevallen beschikbaar te stellen, dient daartoe een verzoek om goedkeuring in bij het College. Het verzoek gaat vergezeld van een programma voor het gebruik van het geneesmiddel en, indien voor het geneesmiddel een aanvraag om een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 6 van de verordening is ingediend, een verklaring dat zulks is geschied.

  • 2 Indien er voor het geneesmiddel nog geen aanvraag om een handelsvergunning als bedoeld in het eerste lid, is ingediend, verstrekt de indiener van het verzoek voor gebruik in schrijnende gevallen aan het College alle informatie over onderzoeksstatus van het geneesmiddel.

  • 3 Het programma voor gebruik in schrijnende gevallen bevat in elk geval de volgende gegevens:

    • a. een motivering van het belang van het beschikbaar stellen van het geneesmiddel;

    • b. een omschrijving van de patiëntengroep waarvoor het geneesmiddel beschikbaar wordt gesteld;.

    • c. alle beschikbare gegevens ten behoeve van beoordeling van de verhouding tussen werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel;

    • d. de afspraken die de indiener van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, met de betrokken patiënten heeft gemaakt met betrekking tot het melden van bijwerkingen door hen en met betrekking tot geneesmiddelenbewaking.

  • 4 Het College onderzoekt of het programma voor gebruik voldoet aan het derde lid en of de indiener van het verzoek in staat is het programma uit te voeren. Het College kan, alvorens zijn goedkeuring te geven, nadere voorwaarden stellen aan het programma dan wel, na goedkeuring te hebben gegeven, zijn goedkeuring schorsen of intrekken.

  • 5 Het toezicht op de naleving van het programma voor gebruik wordt uitgeoefend door het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Hoofdstuk 4. Indeling van geneesmiddelen

Artikel 4.1

Het College besluit tot indeling van een geneesmiddel als UA-geneesmiddel indien:

  • a. hij bewaking van het gebruik van het geneesmiddel door een apotheekhoudende noodzakelijk acht in verband met de kans op belangrijke interacties met andere geneesmiddelen of op belangrijke bijwerkingen,

  • b. voorlichting of begeleiding noodzakelijk is bij de terhandstelling, bestaande uit het geven van informatie over het geneesmiddel onderscheidenlijk het geven van advies over de juiste keuze en een goed en veilig gebruik van het geneesmiddel, of

  • c. toezicht op het gebruik van het geneesmiddel noodzakelijk is ter voorkoming van oneigenlijk gebruik.

Artikel 4.2

Het College besluit tot indeling van een geneesmiddel als AV-geneesmiddel indien:

  • a. met de werkzame stof van het geneesmiddel in de Gemeenschap of in de Verenigde Staten van Amerika ten minste vijf jaren ervaring is opgedaan als werkzame stof van een geneesmiddel dat zonder recept verkrijgbaar is,

  • b. bij het gebruik van het geneesmiddel het risico op schade verwaarloosbaar is,

  • c. er geen aanwijzingen zijn voor abnormaal gebruik,

  • d. het aantal eenheden per verpakking relatief gering is, en

  • e. de verpakking en de bijsluiter waarschuwen voor mogelijk risicovolle situaties,

  • f. de beschikbaarheid van mondeling advies van een drogist of apotheker niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5. Bewaring van vergiften en recepten

Artikel 5.1

  • 1 Vergiften worden in een apotheek zodanig bewaard dat de kwaliteit daarvan tot aan de uiterste gebruiksdatum deugdelijk blijft.

Artikel 5.2

  • 1 Degene die een ziekenhuis in stand houdt waarin een apotheek is gevestigd, draagt ervoor zorg dat:

    • a. vergiften, niet zijnde geneesmiddelen, zich in het ziekenhuis niet buiten de apotheek bevinden;

    • b. geneesmiddelen die zich in het ziekenhuis buiten de apotheek bevinden, worden bewaard in afsluitbare kasten of ruimten;

    • c. de gevestigde apotheker de personen aanwijst die toegang hebben tot de onder b bedoelde kasten of ruimten;

    • d. onder verantwoordelijkheid van de gevestigde apotheker een administratie wordt bijgehouden van de soorten en hoeveelheden van geneesmiddelen die zich in de kasten of ruimten, bedoeld onder b, bevinden, welke daaruit worden genomen en door welke personen;

    • e. de kasten en ruimten in de apotheek waarin vergiften worden bewaard, door of onder verantwoordelijkheid van de gevestigde apotheker zijn afgesloten indien noch hijzelf noch andere beroepsbeoefenaren die in de apotheek geneesmiddelen bereiden of ter hand stellen, aanwezig zijn in de apotheek.

  • 2 In een ziekenhuis waarin geen apotheek is gevestigd, worden vergiften eveneens bewaard in afsluitbare kasten of ruimten. De in zodanig ziekenhuis werkende toezichthoudende apotheker wijst de personen aan die toegang hebben tot de kasten of ruimten.

Hoofdstuk 6. Aflevering, terhandstelling en voorschrijven van geneesmiddelen

Paragraaf 1. Afleveren na vrijgeven

Artikel 6.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘vrijgeven’: de beslissing van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu dat een charge van een immunologisch geneesmiddel, niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, dan wel van een bloedproduct voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder b en c, van de wet.

Artikel 6.2

  • 1 Bloedproducten worden door de houder van de handelsvergunning niet afgeleverd dan nadat de charge waartoe zij behoren, op zijn aanvraag is vrijgegeven. Hetzelfde geldt voor de volgende immunologische geneesmiddelen:

    • a. levende vaccins;

    • b. immunologische geneesmiddelen die bij de eerste vaccinatie van jonge kinderen of van andere risicogroepen worden gebruikt;

    • c. immunologische geneesmiddelen die bij immuniseringsprogramma’s in het kader van de volksgezondheid worden gebruikt;

    • d. nieuwe immunologische geneesmiddelen of immunologische geneesmiddelen die met behulp van nieuwe of gewijzigde technieken worden bereid of die voor de betrokken fabrikant nieuw zijn.

  • 2 Bij de aanvraag om het vrijgeven van een charge worden monsters overgelegd van de desbetreffende charge van het bloedproduct of het immunologische geneesmiddel en van de bulk waaruit de charge is bereid.

  • 3 Voor onderzochte maar niet vrijgegeven charges kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg in het belang van de volksgezondheid ontheffing verlenen voor toelating van de partij tot de Nederlandse mark. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. De ontheffing kan worden ingetrokken.

Artikel 6.3

  • 1 Artikel 6.2 is niet van toepassing op een bloedproduct of een immunologisch geneesmiddel indien dat wordt betrokken uit een andere lidstaat en de daartoe bevoegde autoriteit van die lidstaat de charge waartoe het behoort, heeft onderzocht en schriftelijk heeft verklaard dat de charge voldoet aan de eisen die zijn beschreven in het dossier op grond waarvan de handelsvergunning voor het bloedproduct of het immunologische geneesmiddel is verleend.

  • 2 De verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt gezonden aan de Minister. Het daadwerkelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van het middel wordt bij hem terstond aangemeld, onder vermelding van de naam van het middel, het nummer van de charge waartoe het behoort en de hoeveelheid van de charge.

Artikel 6.4

Op de aanvraag om het vrijgeven van een immunologisch geneesmiddel of een bloedproduct wordt binnen 60 dagen beslist.

Paragraaf 2. Terhandstelling van geneesmiddelen door anderen dan apotheekhoudenden

Artikel 6.5

  • 1 Immunologische geneesmiddelen of bloedproducten mogen, behalve door de in artikel 61, eerste lid, onder a en b, van de wet bedoelde beroepsbeoefenaren, tevens ter hand worden gesteld door:

    • a. artsen of instellingen die uitvoering geven aan nationale programma’s, gericht op preventie van ziekten, waarop aanspraak bestaat krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten dan wel worden gesubsidieerd op grond van de Subsidieregeling publieke gezondheid, echter uitsluitend voor zover de terhandstelling of de toediening van de desbetreffende geneesmiddelen geschiedt ten behoeve van die programma’s;

    • b. de in artikel 10 van de Regeling publieke gezondheid bedoelde organisaties en huisartsen die tegen gele koorts mogen inenten;

    • c. artsen, voor zover het sera betreft die als antigif worden toegepast tegen beten van uitheemse slangen of andere uitheemse diersoorten dan wel tegen andere voor de gezondheid schadelijke gevolgen van het in aanraking komen met uitheemse diersoorten;

    • d. de artsen of instellingen die uitvoering geven aan de bestrijding van infectieziekten, behorende tot groep A als bedoeld in de Wet publieke gezondheid, echter uitsluitend voor zover de terhandstelling of de toediening van de desbetreffende geneesmiddelen geschiedt ten behoeve van die bestrijding.

  • 2 De artsen, bedoeld in het eerste lid, onder a, c en d, de instellingen, bedoeld in het eerste lid, onder a en d, en de organisaties en huisartsen, bedoeld in het eerste lid, onder b, bewaren en behandelen de desbetreffende immunologische geneesmiddelen of de bloedproducten deugdelijk. Zij voeren tevens een administratie waaruit duidelijk blijkt op welk tijdstip de immunologische geneesmiddelen of de bloedproducten aan hen zijn afgeleverd, alsmede aan wie en op welke datum zij deze ter hand hebben gesteld of hebben toegediend. Zij dragen ervoor zorg dat een apotheker toezicht houdt op de in dit lid bedoelde handelingen.

Artikel 6.6

  • 1 Onverminderd de bevoegdheid van de beroepsbeoefenaren, bedoeld in artikel 61, eerste lid, onder a en b, van de wet, mogen:

    • a. de instellingen die uitvoering geven aan de aanvullende curatieve soa-bestrijding en de aanvullende seksualiteitshulpverlening, bedoeld in de Subsidieregeling publieke gezondheid, de voor de soa-bestrijding bestemde geneesmiddelen ter hand stellen;

    • b. orale anticonceptiva door artsen ter hand worden gesteld aan personen jonger dan 18 jaren, die wat betreft de terhandstelling en het gebruik van die geneesmiddelen anoniem wensen te blijven, indien de terhandstelling plaatsvindt in instellingen als bedoeld onder a, of in abortusklinieken waarop de Wet afbreking zwangerschap betrekking heeft.

  • 2 Overheidsinstellingen die geneesmiddelen in voorraad moeten hebben in het belang van de zorg voor de volksgezondheid in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmee verband houdende buitengewone omstandigheden, zijn bevoegd in dergelijke omstandigheden de zich in voorraad bevindende geneesmiddelen ter hand te stellen.

Paragraaf 3. Terhandstelling UR-geneesmiddelen zonder recept

Artikel 6.7

De apotheker stelt, op schriftelijk verzoek, zonder overlegging van een recept UR-geneesmiddelen ter hand aan:

  • a. de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens;

  • b. personen of instellingen die de desbetreffende geneesmiddelen nodig hebben voor wetenschappelijk onderzoek of voor het onderwijs in de farmacie.

Paragraaf 4. Geneesmiddelen zonder herhaalrecept

Artikel 6.8

De apotheekhoudende stelt orale anticonceptiva, niet-orale anticonceptiva die UR-geneesmiddelen zijn, en insuline ook bij herhaling ter hand indien het recept geen voorschrift met betrekking tot herhaalde terhandstelling bevat.

Paragraaf 5. Geneesmiddelen aan boord van zeeschepen en vissersvaartuigen

Artikel 6.9

Aan de kapitein van een schip als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b, van de wet, mogen de geneesmiddelen die worden vermeld in de bijlage bij de Regeling medische uitrusting aan boord van zeeschepen onderscheidenlijk in de bijlage bij de Regeling medische uitrusting aan boord van vissersvaartuigen, ter hand worden gesteld.

Paragraaf 6. Uitwisseling van laboratoriumgegevens en vermelding van de reden van voorschrijven op het recept

Artikel 6.10

  • 1 Indien de arts besluit bij een patiënt nader onderzoek te laten uitvoeren naar de volgende bloedwaarden of terreinen, maakt hij daarvan aantekening op het recept:

    • a. Creatinine;

    • b. Natrium;

    • c. Kalium;

    • d. PT-INR;

    • e. Farmacogenetische parameters; of

    • f. Spiegels van geneesmiddelen met kleine therapeutische breedte.

  • 2 Degene die laboratoriumgegevens van een patiënt betreffende de bloedwaarden of terreinen, bedoeld in het eerste lid, onder zich heeft, verstrekt deze desgevraagd aan de apotheker die het recept uitvoert.

Artikel 6.11

Indien de arts een in de bijlage bij deze regeling opgenomen werkzame stof voorschrijft, vermeldt hij de reden van voorschrijven op het recept.

Hoofdstuk 7. Vergoedingen

Artikel 7.1

Voor de behandeling van een aanvraag om een handelsvergunning als bedoeld in artikel 3.1, is de aanvrager de volgende vergoeding verschuldigd:

  • a. € 43.900 indien het een geneesmiddel met een nieuwe werkzame stof betreft;

  • b. € 23.060 indien het een geneesmiddel met een bekende werkzame stof betreft;

  • c. € 5.800 indien het een duplexaanvraag betreft;

  • d. € 1.200 indien het een homeopathisch geneesmiddel als bedoeld in artikel 42, derde lid, van de wet betreft;

  • e. € 2.400 indien het een homeopathisch geneesmiddel als bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de wet betreft;

  • f. € 2.600 indien het een traditioneel kruidengeneesmiddel als bedoeld in artikel 42, achtste lid, van de wet betreft.

Artikel 7.2

  • 1 Voor de behandeling van een aanvraag om een handelsvergunning als bedoeld in artikel 3.2, waarbij het College optreedt als referentielidstaat, is de aanvrager de volgende vergoeding verschuldigd:

    • a. € 43.900 indien het een geneesmiddel met een nieuwe werkzame stof betreft;

    • b. € 23.060indien het een geneesmiddel met een bekende werkzame stof betreft;

    • c. € 15.800 indien het een kopie-aanvraag betreft;

    • d. € 28.790 indien het een uitbreiding van het assortiment van een geneesmiddel door de houder van de handelsvergunning betreft die bestaat uit een verandering als bedoeld in punt 1 of punt 2 van Bijlage II bij verordening 1084/2003;

  • 2 Voor de behandeling van een aanvraag om een handelsvergunning als bedoeld in artikel 3.2, waarbij het College niet optreedt als referentielidstaat, is de aanvrager aan het College de volgende vergoeding verschuldigd:

    • a. € 31.735 indien het een geneesmiddel met een nieuwe werkzame stof betreft;

    • b. € 18.435 indien het een geneesmiddel met een bekende werkzame stof betreft;

    • c. € 15.800 indien het een kopie-aanvraag betreft;

    • d. € 14.395 indien het een uitbreiding van het assortiment, bedoeld in het eerste lid, onder d, betreft;

    • e. € 2.800 indien het een homeopathisch geneesmiddel, bedoeld in artikel 42, derde lid, betreft;

    • f. € 2.800 indien het een kruidengeneesmiddel betreft als bedoeld in artikel 42, achtste lid, van de wet betreft, dat op de krachtens artikel 16 septies, eerste lid, van richtlijn 2001/83 door de Commissie vastgestelde lijst van kruidensubstanties, kruidenpreparaten en combinaties vermeld staat.

Artikel 7.3

Voor de behandeling van een verzoek aan het College als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is de verzoeker de volgende vergoeding verschuldigd:

  • a. € 19.570 indien het verzoek betrekking heeft op een geneesmiddel met een nieuw werkzame stof;

  • b. € 13.810 indien het verzoek betrekking heeft op een geneesmiddel met een bekende werkzame stof;

  • c. € 10.000 indien het verzoek een duplexaanvraag betreft;

  • d. € 3.660 indien het verzoek betrekking heeft op een verandering als bedoeld in de punten 1 en 2 van Bijlage II bij verordening 1084/2003;

  • e. € 1.200 indien het verzoek een homeopathisch geneesmiddel als bedoeld in artikel 42, derde lid, van de wet betreft;

  • f. € 2.600 indien het verzoek een kruidengeneesmiddel betreft als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, onder f.

Artikel 7.4

Voor de behandeling door het College van een aanvraag om erkenning van een handelsvergunning die in een andere lidstaat is verleend, is de aanvrager de volgende vergoeding verschuldigd:

  • a. € 19.780 indien de aanvraag een geneesmiddel met een nieuwe werkzame stof betreft;

  • b. € 7.700 indien de aanvraag een geneesmiddel met een bekende werkzame stof betreft;

  • c. € 3.660 indien de aanvraag een verandering als bedoeld in de punten 1 en 2 van Bijlage II bij verordening 1084/2003 betreft.

Artikel 7.6

Voor de behandeling door het College van een aanvraag om een parallelhandelsvergunning is de aanvrager een vergoeding verschuldigd van € 1.465.

Artikel 7.7

  • 1 De jaarlijks verschuldigde vergoeding voor een handelsvergunning voor een homeopathisch geneesmiddel bedraagt € 30. Voor een reeks van homeopathische geneesmiddelen die van dezelfde grondstoffen zijn afgeleid als een homeopathisch geneesmiddel waarvoor een handelsvergunning is verleend, is eenmalig een jaarvergoeding verschuldigd.

  • 3 De jaarlijks verschuldigde vergoeding voor alle andere handelsvergunningen dan die bedoeld in het eerste en het tweede lid, en van parallelhandelsvergunningen bedraagt € 1050.

Artikel 7.8

Voor de behandeling door het College van een aanvraag om een wetenschappelijk advies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder h, van de wet, is de aanvrager een vergoeding verschuldigd van:

  • a. € 3.500 indien het een eenvoudig advies betreft, zijnde een advies dat betrekking heeft op de farmaceutische of preklinische aspecten van het geneesmiddel;

  • b. € 6.000 indien het advies betrekking heeft op een gedeeltelijk multidisciplinair onderzoek, zijnde een louter klinisch advies met betrekking tot de werkzaamheid en de veiligheid van het geneesmiddel, dan wel een klinisch advies in combinatie met een farmaceutisch of met een preklinisch advies;

  • c. € 6.000 indien het advies betrekking heeft op een combinatie van een farmaceutisch en een preklinisch advies;

  • d. € 8.000 indien het een volledig multidisciplinair wetenschappelijk advies betreft, zijnde een advies dat betrekking heeft op de preklinische, farmaceutische en klinische aspecten van het geneesmiddel.

Artikel 7.9

Voor de behandeling door het College van een aanvraag om een advies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder i, van de wet, is de aangemelde instantie een vergoeding verschuldigd van:

  • a. € 12.000 indien het in de Gemeenschap een nieuwe toepassing van een geneesmiddel in een medisch hulpmiddel betreft;

  • b. € 3.600 indien het een in de Gemeenschap bekende toepassing van een geneesmiddel in een medisch hulpmiddel betreft;

  • c. € 1.200 indien het een wijziging van de toepassing van een geneesmiddel in een medisch hulpmiddel betreft.

Artikel 7.10

  • 1 Voor de behandeling door de Minister van een aanvraag om een vergunning voor het bereiden is de aanvrager een vergoeding verschuldigd van € 5.000. Voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning voor het doen bereiden of het invoeren is een vergoeding van € 3.700 verschuldigd.

  • 2 De vergoeding voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning bedraagt € 5.000 indien het een van de volgende combinaties van handelingen betreft:

    • a. bereiden en invoeren;

    • b. bereiden en doen bereiden;

    • c. bereiden, doen bereiden en invoeren.

  • 3 Voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning voor het drijven van een groothandel is een vergoeding van € 3.000 verschuldigd.

Artikel 7.11

  • 1 De jaarlijks verschuldigde vergoeding voor een vergunning voor het bereiden, doen bereiden of invoeren bedraagt onderscheidenlijk € 3.300, € 2.600 en € 2.600. De jaarlijkse vergoeding voor een combinatie van doen bereiden en invoeren bedraagt € 2.600.

  • 2 De jaarlijkse vergoeding voor een vergunning bedraagt € 3.300 indien het een van de volgende combinaties van handelingen betreft:

    • a. bereiden en doen bereiden;

    • b. bereiden en invoeren;

    • c. bereiden, doen bereiden en invoeren.

  • 3 De jaarlijks verschuldigde vergoeding voor een vergunning voor het drijven van een groothandel bedraagt € 2.300.

  • 4 De jaarlijkse vergoeding is voor de eerste maal verschuldigd 30 dagen na de dagtekening van de vergunning en vervolgens in de maand januari van elk daarop volgend kalenderjaar.

Artikel 7.12

Voor de behandeling van een verzoek om goedkeuring als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is de verzoeker een vergoeding verschuldigd van € 3.300.

Artikel 7.13

Voor de behandeling van een verzoek om vrijgeven als bedoeld in artikel 6.1, is de verzoeker een vergoeding van € 4.400,– verschuldigd.

Hoofdstuk 8a. Overige bepalingen

Artikel 8a1.1

Het College ter beoordeling van geneesmiddelen heeft zijn zetel in de gemeente Den Haag.

Artikel 8a1.2

  • 1 De schadeloosstelling voor de leden van het College ter beoordeling van geneesmiddelen bedraagt:

  • 2 Voor de uitoefening van extra taken ontvangt een lid van het College een aanvullende schadeloosstelling, ter hoogte van maximaal het jaarsalaris van de in het eerste lid genoemde schaal verminderd met de in het eerste lid bedoelde schadeloosstelling.

Artikel 8a2

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Geneesmiddelenwet bepaalde zijn belast de hoofdinspecteurs, de inspecteurs en de onder hun bevelen werkzame ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 9.1

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 december 2003 ingediende voorstel van Wet, houdende vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet (Kamerstukken II, 2003/2004. 29 359), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Bijlage

Ingevolge artikel 6.11 van de Regeling Geneesmiddelenwet wordt bij het voorschrijven van de volgende stoffen de reden van voorschrijven op het recept vermeld:

  • 1. Acetylcysteine

  • 2. Aciclovir

  • 3. Albendazol

  • 4. Amantadine

  • 5. Amitriptyline

  • 6. Carbamazepine

  • 7. Cloroquine

  • 8. Cimetidine

  • 9. Ciproflozacine

  • 10. Clonidine

  • 11. Colchicine

  • 12. Esomeprazol

  • 13. Estradiol

  • 14. Feytoinezuur

  • 15. Fluconazol

  • 16. Foliumzuur (als enkelvoudig product)

  • 17. Gabapentine

  • 18. Haloperidol

  • 19. Hydroxychloroquine

  • 20. Imipramine

  • 21. Itraconazol

  • 22. Lansoprazol

  • 23. Mebendazol

  • 24. Methadon

  • 25. Metronidazol

  • 26. Minocycline

  • 27. Nizatidine

  • 28. Norfloxacine

  • 29. Nortriptyline

  • 30. Omeprazol

  • 31. Pantoprazol

  • 32. Pramipexol

  • 33. Rabeprazol

  • 34. Ranitidine

  • 35. Sulfasalazine

  • 36. Tetracycline

  • 37. Tranexaminezuur

  • 38. Vlaciclovir

  • 39. Valproinezuur

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E.I. Schippers

Naar boven