Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 01-07-2023 t/m 30-06-2024

Besluit van 18 december 2006, houdende vaststelling van regels ter uitwerking van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 oktober 2006, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/PB/2006/88128;

Gelet op de artikelen 21, 33, 34, 38 tot en met 46, 60, 66, 69, 71, 76, 83, 84, 105, 151, 160 en 176 van de Pensioenwet, de artikelen 42, 43, 48 tot en met 57, 72, 78, 82, 91, 110, 146, 155 en 171 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 12c, vijfde lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, artikel 13, derde lid en 23, tweede lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, artikel 65 en 67 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur, artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, en tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, artikel 99, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, artikel 33 en 34 van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 1, tweede lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, artikel 24, tweede lid en artikel 55, zesde lid, van de Wet op de huurtoeslag;

De Raad van State gehoord (advies van 16 november 2006, no. W12.06.0459/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 2006, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/PB/2006/101170 B;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 1a. Nadere regels arbeidsongeschiktheidspensioen

  • 1 Voor zover een aanvulling op een vervolguitkering of een loonaanvullingsuitkering geen arbeidsongeschiktheidspensioen is als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt deze aanvulling als arbeidsongeschiktheidspensioen in de zin van een van die artikelen aangemerkt indien:

    • a. de aanvulling op de vervolguitkering niet varieert met inkomsten uit arbeid, tenzij de aanvulling hoger wordt vastgesteld indien de inkomsten uit arbeid toenemen;

    • b. de aanvulling op de loonaanvullingsuitkering niet varieert met inkomsten uit arbeid, tenzij de aanvulling hoger wordt vastgesteld indien de inkomsten uit arbeid toenemen; of

    • c. het een eenmalige aanvulling is die wordt verstrekt in verband met werkhervatting of werkuitbreiding.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op algemeen verbindend verklaarde bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten die betrekking hebben op aanvullingen op een vervolguitkering of op een loonaanvullingsuitkering, indien het verzoek tot algemeen verbindend verklaring is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de Wet van 15 juli 2008 houdende enige wijzigingen van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten.

Artikel 1b. Intrekken samenlevingsverklaring

Indien een samenlevingsverklaring als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, of derde lid, onderdeel b, van de Pensioenwet dan wel artikel 2a, tweede lid, of derde lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt ingetrokken, informeert de uitvoerder de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde, partner of gewezen partner die de samenlevingsverklaring heeft ondertekend hierover.

Hoofdstuk 1a. Pensioenregelingen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 10a tot en met 10e en 63a van de Pensioenwet en de artikelen 28a tot en met 28e en 75a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 1c. Solidaire premieovereenkomst of solidaire premieregeling

  • 3 Bij de keuze voor koppeling aan de rentetermijnstructuur:

    • a. onderbouwt de uitvoerder kwantitatief op basis van een stochastische ALM-analyse de maximaal gewenste mate van afwijking tussen het feitelijke beleggingsrisico en renterisico dat alle leeftijdscohorten lopen en de toedelingsregels door:

      • 1°. de situatie met en zonder deling renterisico te vergelijken door middel van een stochastische analyse op basis van het vastgestelde strategische beleggingsbeleid; en

      • 2°. per leeftijdscohort een begrenzing te bepalen voor de toegestane afwijking tussen de feitelijke toedeling van rendementen op basis van de collectieve beleggingsportefeuille en de toedelingsregels; en

    • b. maakt de uitvoerder de daadwerkelijke deling van renterisico per leeftijdscohort inzichtelijk en neemt maatregelen als deze de eigen begrenzing overschrijdt.

  • 4 Bij de keuze voor koppeling aan een directe beschermingsportefeuille:

    • a. onderbouwt de uitvoerder in het kader van de vaststelling van het strategische beleggingsbeleid de mate van de renteafdekking op basis van die portefeuille kwantitatief met een stochastische ALM-analyse;

    • b. legt de uitvoerder ex ante vast wat wordt verstaan onder nominaal renterisico waarbij de gehanteerde rentemaatstaf geen kredietrisico bevat; en

    • c. onderbouwt de uitvoerder per beleggingscategorie kwantitatief in welke mate de categorie bijdraagt aan de bescherming van het nominale renterisico per leeftijdscohort.

  • 5 Indien een uitvoerder bij koppeling aan een directe beschermingsportefeuille reële bescherming wil bieden door ook voor inflatie gerelateerde instrumenten te kiezen in de directe portefeuille, is het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6 De uitvoerder toetst jaarlijks of het derde of vierde lid de gewenste mate van bescherming tegen renterisico per leeftijdscohort biedt en neemt maatregelen als dat niet het geval is.

Artikel 1d. Herverdelingseffecten

Artikel 1e. Opheffing leenrestrictie

  • 1 Een uitvoerder die voor bepaalde leeftijdscohorten de leenrestrictie opheft en deze daarmee effectief blootstelt aan meer dan 100% beleggingsrisico, voor zover dit passend is bij de risicohouding van deze cohorten, onderbouwt waarom dit in het belang van de deelnemers is.

  • 3 De uitvoerder legt regels vast waarin wordt beschreven op welke wijze negatieve pensioenvermogens of kapitalen worden voorkomen waarbij verdeelregels worden vastgesteld voor de verschillende bronnen.

  • 4 Voor de onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, en de regels, bedoeld in het derde lid, maakt de uitvoerder gebruik van een stochastische ALM-analyse.

  • 5 De uitvoerder draagt er zorg voor dat de pensioenvermogens of kapitalen niet negatief zijn op 31 december van ieder jaar en bij beëindiging van de verwerving door de deelnemer op een ander tijdstip dan 31 december.

Artikel 1f. Flexibele premieovereenkomst of flexibele premieregeling

  • 1 De uitvoerder legt de toedelingskring vast en informeert de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde hierover voorafgaand aan zijn toetreding tot de toedelingskring.

  • 2 De uitvoerder legt de vormgeving van het toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico vast en onderbouwt dat daarbij op voorhand geen sprake is van herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen.

  • 3 Bij een fonds gelden voor de omzetting van het kapitaal voortvloeiend uit de premies in een vastgestelde uitkering op de pensioendatum de volgende voorwaarden:

    • a. de omzetting vindt plaats op basis van een dekkingsgraadneutraal tarief;

    • b. voor de vaststelling van het tarief hanteert het fonds de risicovrije rente voor fondsen; en

    • c. er wordt rekening gehouden met tariefgrondslagen passend bij de groep deelnemers of gewezen deelnemers.

Artikel 1g. Premie-uitkeringsovereenkomst of premie-uitkeringsregeling

De verzekeraar of premiepensioeninstelling informeert de deelnemer of gewezen deelnemer over de mogelijkheid te kiezen voor een vastgestelde uitkering in ieder geval voorafgaand aan het moment dat de deelnemer of gewezen deelnemer voor het eerst deze keuze kan maken.

Artikel 1h. Solidariteitsreserve en risicodelingsreserve

  • 1 De uitvoerder heeft een solidariteitsreserve of, indien van toepassing, risicodelingsreserve voor iedere afzonderlijke pensioenregeling of kan, indien kruissubsidiëring tussen de pensioenregelingen niet kan voorkomen, een reserve hebben voor meerdere pensioenregelingen.

  • 2 De uitvoerder berekent voor de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve in het kader van de toetsing van evenwichtigheid de baten en lasten voor alle cohorten die worden onderscheiden voor de risicohouding en onderbouwt dat deze baten en lasten in lijn zijn met de doelstellingen van de reserve. Het inzichtelijk maken van deze kwantitatieve effecten wordt toegelicht, waarbij de baten en lasten voor de cohorten met en zonder de reserve worden vergeleken. Voor de kwantitatieve onderbouwing wordt gebruik gemaakt van een scenario-analyse of een stochastische ALM-analyse.

  • 3 De evenwichtigheid van afspraken rond de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve wordt door de uitvoerder beoordeeld en in de besluitvorming onderbouwd. Onder evenwichtigheid wordt onder meer verstaan dat bij de inrichting van de reserve op voorhand wordt voorkomen dat een bepaalde generatie binnen een pensioenregeling uitsluitend baten of lasten heeft van de reserve. Voor de kwantitatieve onderbouwing wordt gebruik gemaakt van een scenario-analyse of een stochastische ALM-analyse.

  • 4 De uitvoerder legt de regels voor de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve in beginsel vast voor een periode van minimaal vijf jaar. Bij bijzondere omstandigheden kan van deze minimale termijn afgeweken worden. De uitvoerder onderbouwt dat deze afwijking van de minimale termijn in het belang van alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden is.

  • 5 De uitvoerder past het tweede en derde lid toe bij vaststelling van de regels voor de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve, bij wijziging van de inrichting van de reserve of bij een wijziging van het beleid of het deelnemersbestand indien de wijziging relevant is voor de doelstellingen of regels voor het vullen van en uitdelen uit de reserve.

  • 6 Indien van toepassing legt de uitvoerder van tevoren vast bij welk inflatieniveau sprake is van afdekking van onverwachte inflatie via de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. De uitvoerder onderbouwt dit inflatieniveau op basis van objectief te verifiëren informatie.

  • 7 De vaststelling of de omvang van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve blijft binnen de maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de reserve, vindt plaats op 31 december van enig jaar.

  • 8 Als bij een risicodelingsreserve wordt ingelegd uit vermogen bij toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme voor de collectieve uitkeringsfase, bedraagt de inleg uit vermogen niet meer dan het verschil tussen het percentage dat op grond van het pensioenreglement het voorgaande jaar uit premie is ingelegd en 10%.

  • 9 De Nederlandsche Bank kan nadere regels stellen over de wijze waarop de berekeningen, bedoeld in het tweede en derde lid, worden gemaakt en toegelicht.

Hoofdstuk 2. Informatie

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 21, vierde lid, 38, tweede lid, 39, tweede lid, 40, vierde lid, 41, tweede lid, 42, derde lid, 43, tweede lid, 44, derde lid, 44a, tweede lid, 45, derde lid, 45a, tweede lid 46, zesde lid, 46a, zesde lid, 47b, 48, zesde lid, 49, zesde lid, 51, elfde lid, 61a, vijfde lid, en 63b, vijfde lid, van de Pensioenwet en de artikelen 48, derde lid, 49, tweede lid, 50, tweede lid, 51, vierde lid, 52, tweede lid, 53, derde lid, 54, tweede lid, 55, derde lid, 55a, tweede lid, 56, derde lid, 56a, tweede lid, 57, zesde lid, 57a, zesde lid, 57b, 59, zesde lid, 60, zesde lid, 62, elfde lid, 73a, vijfde lid, en 75b, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 2. Informatie over de pensioenregeling

De informatie over de kenmerken van de pensioenregeling en de uitvoering van de pensioenregeling, bedoeld in artikel 21 van de Pensioenwet dan wel artikel 48 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bevat in ieder geval het volgende:

  • a. de pensioensoorten waarin de basispensioenregeling voorziet;

  • b. de pensioensoorten waarin de basispensioenregeling niet voorziet;

  • c. de wijze waarop pensioen wordt opgebouwd;

  • d. de keuzemogelijkheden van de deelnemer of gewezen deelnemer waarin de pensioenregeling voorziet;

  • e. de risico’s;

  • f. de soorten uitvoeringskosten;

  • g. de beleidsdekkingsgraad met een omschrijving van de gevolgen ervan;

  • h. op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen; en

  • i. indien van toepassing, de beleggingsmogelijkheden van de deelnemer of gewezen deelnemer waarin de pensioenregeling voorziet.

Artikel 3. Mogelijkheid toezichthouder tot stellen nadere regels met betrekking tot informatieverstrekking bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid

De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan nadere regels stellen met betrekking tot het informeren van de deelnemer over de risico’s, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, voor zover het gaat om premieovereenkomsten dan wel premieregelingen met beleggingsvrijheid voor de deelnemer.

Artikel 4. Informatie over toeslagverlening

Artikel 5. Informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten

Artikel 5a. Informatie over pensioenaanspraken op het pensioenoverzicht

  • 4 Bij de in het derde lid bedoelde informatie wordt ten aanzien van nabestaandenpensioen aangegeven wat de consequenties zijn van de wijze van financieren.

Artikel 5b. Informatie over reserves en premies op pensioenoverzicht

Artikel 6. Verstrekken informatie aan deelnemers bij beëindiging deelneming

De uitvoerder verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming informatie over:

Artikel 7. Verstrekken informatie aan gewezen partner bij scheiding

De uitvoerder verstrekt de gewezen partner bij scheiding informatie over de mogelijkheid van afkoop, bedoeld in artikel 68 van de Pensioenwet dan wel artikel 80 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens.

Artikel 7a. Verstrekken informatie voorafgaand aan of bij pensioeningang

De uitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt voorafgaand aan of bij de pensioeningang in ieder geval informatie over:

Artikel 7b. Jaarlijkse informatieverstrekking aan pensioengerechtigden

De opgave van zijn pensioenrecht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet dan wel artikel 55, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling heeft bij een variabele uitkering betrekking op:

  • a. de uitkering over het afgelopen jaar; en

  • b. de uitkering voor het komende jaar.

Artikel 7c. Informatieverstrekking over uitkeringen

Artikel 7d. Standaardmodellen

  • 2 Op voordracht van de uitvoerders en na advies van de Autoriteit Financiële Markten stelt Onze Minister de standaardmodellen vast. De modellen worden beschikbaar gesteld op de website van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars.

Artikel 8. Verstrekken informatie aan deelnemers vrijwillige pensioenregeling

  • 1 De uitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling, waarbij de artikelen 2 en 3 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 3 De informatie over de beleggingsresultaten wordt verstrekt indien sprake is van een premieovereenkomst of premieregeling en heeft betrekking op de resultaten van de afgelopen vijf jaar of, indien de pensioenregeling minder dan vijf jaar is uitgevoerd, alle jaren gedurende welke de pensioenregeling is uitgevoerd door de pensioenuitvoerder.

  • 4 De informatie over de structuur van de kosten die door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden gedragen wordt verstrekt indien sprake is van een premieovereenkomst of premieregeling en heeft betrekking op de administratieve uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, de kosten van vermogensbeheer, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, en de transactiekosten, bedoeld in artikel 10a, derde lid, indien deze kosten van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht.

Artikel 9. Informatie op verzoek

  • 1 De uitvoerder verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer of gewezen partner op verzoek in geval van een flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst dan wel een flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling een indicatie van het te bereiken voor periodieke uitkeringen aan te wenden kapitaal op de pensioendatum met de daarbij gehanteerde veronderstellingen.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde opgave wordt ten aanzien van nabestaandenpensioen aangegeven wat de consequenties zijn van de gekozen wijze van financieren.

  • 3 Indien sprake is van een premieovereenkomst dan wel premieregeling waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer tijdens de opbouwperiode de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen verstrekt de uitvoerder op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer informatie over alle beleggingsmogelijkheden, de feitelijke beleggingsportefeuille, de risicopositie en de kosten in verband met de beleggingen.

  • 6 De uitvoerder verstrekt op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde informatie over de resultaten die de beleggingen van de pensioenregeling ten minste de afgelopen vijf jaar hebben behaald of, indien de pensioenregeling minder dan vijf jaar is uitgevoerd, alle jaren gedurende welke de pensioenregeling is uitgevoerd door de pensioenuitvoerder.

Artikel 9a. Algemene eisen uniform pensioenoverzicht

  • 1 De titel van het uniform pensioenoverzicht bevat het woord «pensioenoverzicht».

  • 3 Op het uniform pensioenoverzicht wordt elke wezenlijke wijziging ten opzichte van het uniform pensioenoverzicht van het voorgaande jaar duidelijk aangegeven.

Artikel 9b. Beschikbare informatie

  • 3 De informatie over uitvoeringskosten die op de website wordt geplaatst betreft:

    • a. voor fondsen en premiepensioeninstellingen: de administratieve uitvoeringskosten als bedrag per deelnemer of pensioengerechtigde en de kosten van vermogensbeheer en de transactiekosten als percentage van het gemiddeld belegd vermogen;

    • b. voor verzekeraars: de administratieve uitvoeringskosten als bedrag per deelnemer of pensioengerechtigde en de kosten van vermogensbeheer en de transactiekosten:

      • 1°. indien de kosten van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht als percentage van het gemiddeld belegd vermogen; en

      • 2°. indien de kosten niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht met vermelding dat deze kosten niet zijn opgenomen omdat zij niet van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 9c. Het uniform pensioenoverzicht

  • 1 Op voordracht van de uitvoerders en na advies van de Autoriteit Financiële Markten stelt Onze Minister de modellen voor het uniform pensioenoverzicht vast.

  • 2 De modellen voor het uniform pensioenoverzicht worden beschikbaar gesteld op de website van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars.

  • 3 Een uitvoerder verstrekt een uniform pensioenoverzicht voor deelnemers aan een ieder die in de gehele of in een deel van de voor het uniform pensioenoverzicht relevante periode deelnemer bij die pensioenuitvoerder was.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan de pensioenuitvoerder afzien van verstrekking van een uniform pensioenoverzicht voor deelnemers aan degene die op het eind van de, voor dit pensioenoverzicht, relevante periode geen deelnemer bij de pensioenuitvoerder meer is, indien:

    • a. in de informatie die wordt verstrekt bij beëindiging van de deelneming of bij de pensioeningang een opgave van de aan het lopende kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen is opgenomen, alsmede informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie die in het lopende kalenderjaar in rekening is gebracht dan wel de premie die in het lopende kalenderjaar in rekening is gebracht bij de beroepsgenoot; of

    • b. in het uniform pensioenoverzicht voor gewezen deelnemers verstrekt in het kalenderjaar na het jaar waarin de deelneming is beëindigd een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen is opgenomen, alsmede informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie die in het voorgaande kalenderjaar in rekening is gebracht dan wel de premie die in het voorgaande kalenderjaar in rekening is gebracht bij de beroepsgenoot.

Artikel 9d. Elektronische informatieverstrekking

  • 1 Voor de elektronische verstrekking van informatie door middel van een externe berichtenbox wordt MijnOverheid.nl gebruikt.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de elektronische informatieverstrekking.

Artikel 9e. Pensioenregister

  • 1 Een vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt door de uitvoerders binnen vier maanden verwerkt in de gegevens die door middel van het pensioenregister worden verstrekt.

  • 2 Een andere wijziging van de pensioenaanspraken en pensioenrechten dan bedoeld in het eerste lid wordt door de uitvoerders binnen vier maanden nadat de wijziging in de administratie van de uitvoerders is doorgevoerd verwerkt in de gegevens die door middel van het pensioenregister worden verstrekt.

  • 3 Het pensioenregister geeft in ieder geval inzicht in de hoogte van het te bereiken pensioen door:

    • a. weergave in netto bedragen per maand en in bruto bedragen per jaar;

    • b. de mogelijkheid om ter vergelijking het huidige netto inkomen per maand in te voeren.

  • 4 Met betrekking tot de keuzes ten aanzien van ouderdomspensioen worden in ieder geval de indicatieve gevolgen op het pensioeninkomen getoond van het vervroegen of uitstellen van de pensioeningangsdatum.

  • 5 Met betrekking tot belangrijke gebeurtenissen worden in ieder geval bij nabestaandenpensioen de gevolgen getoond van overlijden op het moment van de uitvraag, na beëindiging van de deelneming en na pensionering.

  • 6 Voor weergave van ouderdomspensioen in scenario’s wordt gebruik gemaakt van een navigatiemetafoor die op een herkenbare plek in het pensioenregister is weergegeven. Een navigatiemetafoor bevat ten minste drie pijlen en de volgende bedragen en teksten:

    • a. de opgebouwde pensioenaanspraken en de pensioenrechten;

    • b. de op te bouwen pensioenaanspraken en de pensioenrechten bij een pessimistisch scenario, met gebruik van de tekst «Als het tegenzit, ontvangt u minder: € <bedrag>»;

    • c. de op te bouwen pensioenaanspraken en de pensioenrechten bij een verwacht scenario, met gebruik van de tekst «Verwacht eindresultaat: € <bedrag>»; en

    • d. de op te bouwen pensioenaanspraken en de pensioenrechten bij een optimistisch scenario, met gebruik van de tekst «Als het meezit, ontvangt u meer <bedrag>».

Artikel 9f. Gegevensverstrekking voor keuzebegeleiding

Het pensioenregister en de uitvoerders dienen bij de vormgeving van de gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 51, tweede lid, onderdeel b, van de Pensioenwet dan wel artikel 62, tweede lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling alle noodzakelijke privacy- en gegevensdelingswaarborgen in acht te nemen.

Artikel 10.0a. Taal informatie

De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is beschikbaar in de Nederlandse taal.

Artikel 10a. Informatie over uitvoeringskosten in bestuursverslag

  • 4 Kosten die niet kunnen worden toebedeeld aan een van de drie categorieën, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden over de categorieën, bedoeld in het eerste en tweede lid, verdeeld.

Artikel 10b. Weergave uitvoeringskosten in bestuursverslag

  • 1 De administratieve uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, worden in het bestuursverslag opgenomen als totaalbedrag en als bedrag per deelnemer of pensioengerechtigde.

  • 2 De kosten van vermogensbeheer, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, en de transactiekosten, bedoeld in artikel 10a, derde lid, worden in het bestuursverslag opgenomen als totaal bedrag en als percentage van het in het verslagjaar gemiddeld belegde vermogen.

Artikel 10ba. Informatieverstrekking voorafgaand aan waardeoverdracht pensioendatum

  • 1 De verzekeraar die bereid is op te treden als ontvangend uitvoerder verstrekt een betrokkene die het uit een flexibele premieovereenkomst dan wel flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsovereenkomst dan wel premie-uitkeringsregeling voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een pensioenuitkering, voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een pensioenuitkering ten minste de volgende informatie:

    • a. haar statutaire naam, handelsnaam en adres;

    • b. het feit dat zij een verzekeraar is;

    • c. of zij advies verstrekt over pensioenuitkeringen;

    • d. haar interne klachtenprocedure en de erkende geschilleninstantie waarbij zij is aangesloten; en

    • e. de aard van de vergoeding die haar werknemers ontvangen voor het sluiten van de overeenkomst.

  • 2 De verzekeraar verstrekt de informatie in de Nederlandse taal of in elke andere taal die door partijen is overeengekomen.

  • 3 De verzekeraar verstrekt de informatie schriftelijk en kosteloos. De verzekeraar kan na toestemming van de betrokkene, de informatie elektronisch verstrekken, indien dat past in de context waarin zij met de betrokkene zaken doet. De elektronische verstrekking van informatie door de verzekeraar past in de context waarin de verzekeraar met de betrokkene zaken doet, indien is bewezen dat de betrokkene regelmatig toegang heeft tot internet. Het gegeven dat de betrokkene een e-mailadres opgeeft geldt in ieder geval als bewijs hiervan.

  • 4 Indien de informatie elektronisch wordt verstrekt, krijgt de betrokkene op zijn verzoek kosteloos een papieren afschrift.

Artikel 10bb. Informatieverstrekking over voortzetting dekking partnerpensioen

  • 3 De uitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer die gebruik maakt van de mogelijkheid tot voortzetting jaarlijks de volgende informatie:

    • a. indien van toepassing: dat sprake is van beëindiging van de voortzetting op grond van artikel 61a, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 73a, tweede lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling; of

    • b. hoeveel pensioenvermogen of kapitaal wordt uitgeruild bij voortzetting in het volgende jaar en hoeveel pensioenvermogen of kapitaal resteert;

    • c. dat de voortzetting wordt gecontinueerd tenzij de gewezen deelnemer meldt de voortzetting te willen beëindigen; en

    • d. wat de gevolgen zijn van voortzetten respectievelijk beëindigen van de voortzetting.

  • 4 Bij de informatie die wordt verstrekt wordt uitgegaan van de situatie op de dag van aanvang van de voortzetting van de dekking dan wel de dag waarop de voortzetting zou worden gecontinueerd.

Hoofdstuk 2a. Uitvoeringsovereenkomst algemeen pensioenfonds

Bepalingen ter uitvoering van artikel 25, derde lid, Pensioenwet en artikel 4a, negende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 10c. Kostenregeling in uitvoeringsovereenkomst of uitvoeringsreglement

  • 1 Bij de regeling over de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling die volgens de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement in mindering kunnen worden gebracht of kunnen worden verhaald op een afgescheiden vermogen van een algemeen pensioenfonds of ten laste kunnen worden gebracht van de premie, wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a. administratieve uitvoeringskosten als bedoeld in artikel 10a, eerste lid;

    • b. vermogensbeheerskosten als bedoeld in artikel 10a, tweede lid;

    • c. transactiekosten als bedoeld in artikel 10a, derde lid; en

    • d. kosten, met inbegrip van schulden aan derden, die voortvloeien uit het beheer van het vermogen van de desbetreffende collectiviteitkring.

  • 2 Overige kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling en niet als kosten in de zin van een van de categorieën, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden toebedeeld worden volgens een vaste verdeelsleutel over de categorieën, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b verdeeld. Daarbij worden deze kosten nader gespecificeerd.

  • 3 De wijze waarop de kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden bepaald is volledig en duidelijk gespecificeerd.

Artikel 10d. Kwaliteit van de dienstverlening

In de uitvoeringsovereenkomst met een algemeen pensioenfonds wordt een regeling opgenomen waaruit blijkt welke diensten worden uitgevoerd, onder welke voorwaarden dat gebeurt en waarbij in ieder geval afspraken worden opgenomen over indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van dienstverlening.

Hoofdstuk 3. Fondsbestuur

Bepaling ter uitvoering van artikel 33, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 42, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 11. Waarborging goed bestuur

  • 1 Als principes voor goed pensioenfondsbestuur als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 42, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden aangewezen voor fondsen de Code Pensioenfondsen, zoals geformuleerd door de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie en voor verzekeraars de Code Rechtstreeks verzekerde regelingen, zoals geformuleerd door de Stichting van de Arbeid en het Verbond van Verzekeraars. Deze laatste code is van overeenkomstige toepassing op premiepensioeninstellingen. De codes, en iedere wijziging daarvan, behoeven de goedkeuring van Onze Minister

  • 2 Een uitvoerder doet in het bestuursverslag mededeling over de naleving van de principes, bedoeld in het eerste lid. Indien een uitvoerder de principes niet heeft nageleefd of niet voornemens is deze in het lopende en daarop volgende boekjaar na te leven, doet hij daarvan in het bestuursverslag gemotiveerd opgave.

Hoofdstuk 4. Uitbesteding

Bepalingen ter uitvoering van artikel 34, derde lid, van de Pensioenwet en artikel 43, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 12. Werkzaamheden die niet mogen worden uitbesteed

In aanvulling op artikel 34, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 43, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling besteedt een uitvoerder niet uit, indien:

  • a. door de uitbesteding het operationele risico onnodig toeneemt;

  • b. door de uitbesteding de continuïteit en de toereikendheid van de dienstverlening aan deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden wordt ondermijnd.

Artikel 13. Overeenkomst tot uitbesteding

  • 1 Een fonds legt de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed schriftelijk vast.

  • 2 In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld:

    • a. welke werkzaamheden worden uitbesteed onder verwijzing, indien mogelijk, naar de administratieve organisatiebeschrijving van het fonds, alsmede de voorwaarden waaronder de uitbesteding plaatsvindt;

    • b. sluitende afspraken in beleggingsmandaten bij uitbesteding van vermogensbeheer;

    • c. de informatie-uitwisseling tussen het fonds en de derde;

    • d. de verplichting voor de derde om informatie waar de toezichthouder ter uitvoering van zijn wettelijke taak om vraagt rechtstreeks aan de toezichthouder ter beschikking te stellen;

    • e. de mogelijkheid voor het fonds om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de derde geschiedt;

    • f. de verplichting voor de derde om het fonds in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de Pensioenwet dan wel de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde;

    • g. de mogelijkheid voor de toezichthouder om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de derde;

    • h. de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het fonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren; en

    • i. de toepasselijkheid van de algemene beginselen van het beloningsbeleid van het fonds op de derde.

Artikel 14. Beheersing van de risico’s

  • 1 Een fonds draagt zorg voor een systematische analyse van de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en legt deze vast. Het fonds maakt de analyse op het niveau van zijn eigen organisatie in zijn geheel en op het niveau van de onderscheiden bedrijfsonderdelen.

  • 3 Een fonds legt het beleid met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden schriftelijk vast en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid. Het fonds evalueert het beleid ten minste driejaarlijks en past het beleid na een belangrijke wijziging zo spoedig mogelijk aan.

  • 4 Een fonds hanteert een adequate selectieprocedure voor derden aan wie werkzaamheden worden uitbesteed. Het fonds legt vast op grond van welke afwegingen zij tot de keuze voor een bepaalde derde is gekomen.

  • 5 Een fonds beschikt over toereikende procedures, maatregelen, deskundigheid en informatie om de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden te kunnen beoordelen.

  • 6 Een fonds draagt er zorg voor dat de algemene beginselen van het beloningsbeleid van het fonds worden toegepast bij derden waaraan werkzaamheden van het fonds zijn uitbesteed, tenzij de derde valt onder een richtlijn, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2016/2341/EU. Indien de derde valt onder een richtlijn, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2016/2341/EU heeft het fonds zicht op het beloningsbeleid van de derde aan wie werkzaamheden worden besteed, betrekt het fonds het beloningsbeleid bij de keuze voor de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed en maakt zijn beleid dienaangaande openbaar.

Artikel 14.0a. Kennisgeving uitbesteding

  • 1 Een fonds stelt De Nederlandsche Bank tijdig in kennis van het uitbesteden van werkzaamheden aan een derde. Indien de uitbesteding de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie, actuariële functie of het beheer van het pensioenfonds betreft, wordt De Nederlandsche Bank daarvan in kennis gesteld voordat de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed in werking treedt.

  • 2 Een fonds stelt de Nederlandsche Bank in kennis van belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de uitbestede werkzaamheden.

Hoofdstuk 4a. Beleggingen en zorgplicht

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 52, zevende lid, en 52a, zesde lid, van de Pensioenwet en de artikelen 63, zevende lid, en 63a, zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 14a. Eisen ten aanzien van beleggingen

  • 2 De waarden worden door de uitvoerder belegd op een wijze die past bij de aard en duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen.

Artikel 14b. Beleggingsbeleid

  • 1 Fondsen stellen voor de langere termijn een strategisch beleggingsbeleid vast dat aansluit op de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het fonds. Verzekeraars en premiepensioeninstellingen stellen voor de langere termijn een strategisch beleggingsbeleid vast dat past bij de doelstellingen van de pensioenregeling of beroepspensioenregeling en de voor de toedelingskring vastgelegde risicohouding. Het strategisch beleggingsbeleid is gebaseerd op gedegen onderzoek.

  • 3 De uitvoerder die werkt met beleggingsprofielen geeft binnen het strategisch beleggingsbeleid en het beleggingsplan invulling aan die beleggingsprofielen en onderbouwt voor ieder profiel dat het past binnen de prudent person regel.

Artikel 14ba. Keuze overnemen verantwoordelijkheid beleggingen deelnemer

Bij het op grond van artikel 52, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 63, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling aan een deelnemer of gewezen deelnemer bieden van de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen informeert de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer dat, indien de deelnemer of gewezen deelnemer hier niet voor kiest of geen keuze kenbaar maakt, de pensioenuitvoerder verantwoordelijk blijft voor de beleggingen en daarbij handelt overeenkomstig artikel 135 van de Pensioenwet dan wel artikel 130 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel 14c. Verantwoordelijkheid beleggingen deelnemer

  • 2 Het risicoprofiel van de deelnemer of gewezen deelnemer geeft de mate weer waarin hij beleggingsrisico kan en wil nemen. De uitvoerder toetst het risicoprofiel tenminste iedere vijf jaar, indien een belangrijke gebeurtenis daartoe aanleiding geeft en als de deelnemer of gewezen deelnemer om toetsing vraagt. Indien het nieuwe risicoprofiel daartoe aanleiding geeft adviseert de uitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer over een ander passend beleggingsprofiel.

  • 3 De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer of gewezen deelnemer over de voorwaarden die aan de beschikbare beleggingsmogelijkheden zijn verbonden.

Artikel 14d. Verantwoordelijkheid beleggingen uitvoerder

  • 1 De uitvoerder die verantwoordelijk is voor de beleggingen baseert het strategisch beleggingsbeleid op de risicohouding en toetst jaarlijks op basis van een scenarioanalyse of het beleggingsbeleid of de toedelingsregels passend zijn bij de vastgestelde risicohouding en past het beleggingsbeleid aan indien dat niet het geval is.

  • 2 Het beleggingsbeleid in de opbouwfase van een flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst dan wel een flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling wordt door de uitvoerder gebaseerd op een vastgestelde of een variabele uitkering, naar gelang welke uitkeringsvorm in de pensioenovereenkomst of beroepspensioenregeling als standaard is opgenomen. Indien geen standaard uitkeringsvorm is opgenomen wordt het beleggingsbeleid gebaseerd op een vastgestelde uitkering.

  • 3 Zo nodig in afwijking van het tweede lid wordt de uitvoering van het beleggingsbeleid afgestemd op de uitkeringsvorm waarvan is gebleken dat de deelnemer of gewezen deelnemer daarvoor een voorkeur heeft. De uitvoerder vraagt de deelnemer of gewezen deelnemer naar diens voorkeur voor een vastgestelde of variabele uitkering, zodra dit voor de beleggingen relevant is. De uitvoerder verstrekt daarbij de voor de deelnemer of gewezen deelnemer relevante informatie over de gevolgen en risico’s.

  • 4 Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid in de uitkeringsfase vergroot de uitvoerder het beleggingsrisico niet tenzij sprake is van een wijziging van de risicohouding of een gewijzigd risicoprofiel dat aanleiding is voor een wijziging van het beleggingsprofiel.

  • 5 Het risicoprofiel van de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde geeft de mate weer waarin hij beleggingsrisico kan en wil nemen. De uitvoerder toetst het risicoprofiel tenminste iedere vijf jaar en indien een belangrijke gebeurtenis daartoe aanleiding geeft.

Artikel 14da. Uitzondering op verplichting tot uitvraag voorkeur

  • 3 Indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2018 geldt de verplichting niet tot de start van de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 17f, tweede lid, indien de uitvoerder voornemens is voor de aanspraken van de gewezen deelnemer een opgave te vragen als bedoeld in artikel 17f, eerste lid, onderdeel a.

  • 4 Indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2018 geldt de verplichting niet vanaf de start van de uitvoering van het plan, indien waardeoverdracht van de aanspraken van de gewezen deelnemer is opgenomen in het plan.

  • 5 Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de verwerving van pensioen is geëindigd om andere redenen dan beëindiging van de deelneming.

Artikel 14e. Inwinnen van informatie door pensioenuitvoerder

  • 2 De uitvoerder legt vast op welke wijze wordt vastgesteld of het advies of het beleggingsprofiel past bij het risicoprofiel van de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde.

Hoofdstuk 4b. Interne klachtenprocedure

Bepalingen ter uitvoering van artikel 48b van de Pensioenwet en artikel 59b van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 14f. Definitie klacht en geschil

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • geschil: een geschil ontstaan na de gehele of gedeeltelijke afwijzing van een klacht over de uitvoering van het pensioenreglement door de uitvoerder of een klacht als bedoeld in artikel 14j, derde lid;

  • klacht: iedere uiting van ontevredenheid die door een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde wordt gericht aan een uitvoerder.

Artikel 14g. Beschrijving klachtenprocedure

  • 1 De uitvoerder stelt een algemene beschrijving van de klachtenprocedure beschikbaar aan de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 2 De uitvoerder stelt aan alle personen die binnen de organisatie betrokken zijn bij de afhandeling van klachten een beschrijving beschikbaar van de te volgen procedure voor de afhandeling van die klachten.

Artikel 14h. Klachtenadministratie

  • 1 De uitvoerder beschikt met het oog op een adequate behandeling van klachten over een behoorlijke administratie van klachten, waarin ten minste wordt vastgelegd:

    • a. de naam en het adres van de klager;

    • b. de klacht, met daarbij behorende dagtekening van ontvangst;

    • c. een omschrijving van de klacht;

    • d. een beschrijving van de wijze waarop zij de klacht heeft behandeld; en

    • e. de datum waarop de klacht is afgesloten.

  • 2 De uitvoerder bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van ten minste zeven jaren na het boekjaar waarin de klacht door haar is afgehandeld.

Artikel 14i. Doorverwijzing geschilleninstantie

De uitvoerder informeert de klager bij een gehele of een gedeeltelijke afwijzing van diens klacht over de uitvoering van het pensioenreglement over de mogelijkheid om dit geschil voor te leggen aan de op grond van artikel 48c van de Pensioenwet dan wel artikel 59c van de Wet verplichte beroepspensioenregeling aangewezen geschilleninstantie waarbij zij is aangesloten, onder vermelding van de adresgegevens en de geldende termijnen. Daarbij wordt tevens vermeld dat een geschil ook direct bij een burgerlijke rechter aanhangig kan worden gemaakt.

Artikel 14j. Redelijke termijn

  • 1 De uitvoerder draagt er zorg voor dat klachten binnen een redelijke termijn worden afgehandeld.

  • 2 De uitvoerder bevestigt de ontvangst van de klacht en bericht de klager binnen twee weken na ontvangst van de klacht binnen welke termijn de klacht zal worden afgehandeld.

  • 3 De klager kan vanaf tien weken na ontvangst van de ontvangstbevestiging, bedoeld in het tweede lid, of twaalf weken na het indienen van de klacht, de klacht die betrekking heeft op de uitvoering van het pensioenreglement rechtstreeks voorleggen aan de geschilleninstantie waarbij de uitvoerder is aangesloten.

  • 4 Indien de uitvoerder voor de afwikkeling van de klacht nadere informatie nodig heeft van de klager, verzoekt zij deze informatie van de klager en geeft een termijn voor de beantwoording. De termijnen, bedoeld in het derde lid, worden verlengd met de termijn voor beantwoording, of met de termijn waarin de verzochte informatie is ontvangen door de uitvoerder.

Artikel 14k. Waarborg

De uitvoerder voorziet in procedures en maatregelen die waarborgen dat klachten zorgvuldig, verifieerbaar, consistent en binnen de gestelde termijnen worden afgehandeld.

Hoofdstuk 4c. Geschilleninstantie

Bepalingen ter uitvoering van artikel 48c van de Pensioenwet en artikel 59c van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 14l. Vereisten geschillenbeslechting

  • 1 De geschilleninstantie voldoet, in aanvulling op de uit de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten voortvloeiende vereisten, aan de volgende vereisten:

    • a. de bij die geschilleninstantie aangesloten uitvoerders vormen een groep van voldoende betekenis en veelsoortigheid of er kan aannemelijk gemaakt worden dat dit op korte termijn na erkenning het geval zal zijn;

    • b. de geschilleninstantie draagt in voldoende mate bij tot het oplossen van geschillen die hun oorsprong vinden in klachten over uitvoering van pensioenregelingen; en

    • c. de geschilleninstantie beschikt over een adequate financieringssystematiek en realiseert een adequate bezettingsgraad.

  • 2 Aan de aanwijzing van een geschilleninstantie kunnen door Onze Minister voorschriften worden verbonden.

Artikel 14m. Onafhankelijkheid bestuursleden

  • 1 De geschilleninstantie heeft een onafhankelijk en naar behoren samengesteld bestuur.

  • 2 De onafhankelijkheid van het bestuur vereist ten minste dat de leden vanaf de aanvaarding van hun functie en gedurende een jaar voorafgaande aan de aanvaarding van hun functie niet werkzaam zijn of zijn geweest voor of enige functie bekleden of bekleed hebben bij een uitvoerder of een belangenvereniging voor uitvoerders.

  • 3 De bij de benoeming van bestuursleden te volgen procedure is schriftelijk vastgelegd. De procedure wordt ter goedkeuring aan Onze Minister voorgelegd.

Artikel 14n. Onafhankelijkheid geschilbeslechters

  • 1 De geschilleninstantie draagt er zorg voor dat de met buitengerechtelijke geschillenbeslechting belaste personen vanaf de aanvaarding van hun functie en gedurende een jaar voorafgaande aan de aanvaarding van hun functie niet werkzaam zijn of zijn geweest voor of enige functie bekleden of bekleed hebben bij een uitvoerder of belangenvereniging voor uitvoerders.

  • 2 De bij de benoeming van een persoon, bedoeld in het eerste lid, te volgen procedure is schriftelijk vastgelegd. De procedure behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 14o. Reglement

  • 1 De geschilleninstantie beschikt over en handelt in overeenstemming met een reglement voor de behandeling van geschillen dat ten minste omvat:

    • a. een duidelijke omschrijving van de geschillen die ter behandeling aan de geschilleninstantie kunnen worden voorgelegd;

    • b. regels met betrekking tot het aanhangig maken van een geschil en een duidelijke omschrijving van de partijen die een geschil aanhangig kunnen maken;

    • c. regels met betrekking tot wraking van een met buitengerechtelijke geschillenbeslechting belaste persoon, op grond van feiten of omstandigheden die een onpartijdig of onafhankelijk oordeel van die persoon zouden bemoeilijken;

    • d. regels met betrekking tot de behandeling van een geschil door de geschilleninstantie waaronder de toepasselijke behandeltermijnen;

    • e. regels met betrekking tot het op voet van gelijkheid bieden van gelegenheid aan partijen om mondeling en schriftelijk, desgewenst met bijstand van derden, hun mening aan de geschilleninstantie kenbaar te maken;

    • f. regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder een deskundige kan worden verzocht een advies uit te brengen;

    • g. regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder getuigen en deskundigen kunnen worden gehoord, dan wel inlichtingen van hen kunnen worden ingewonnen;

    • h. regels met betrekking tot de mogelijkheid voor partijen om van alle door hen naar voren gebrachte feiten en stellingen, alsmede van verklaringen van getuigen en deskundigen, over en weer kennis te nemen en daarop te reageren;

    • i. regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder een geschil door middel van een verkorte schriftelijke procedure of een voorlopig oordeel kan worden afgedaan;

    • j. regels op grond waarvan de geschilleninstantie haar beslissingen baseert;

    • k. regels met betrekking tot de mogelijkheid dat de beslechting van een geschil resulteert in een niet-bindend advies;

    • l. regels met betrekking tot een bindend advies, waarbij een uitvoerder bij de aansluiting bij de geschilleninstantie instemt met bindend advies en waarbij de beslechting van een geschil resulteert in een bindend advies, tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde bij het aanhangig maken van het geschil daar uitdrukkelijk niet mee instemt;

    • m. regels met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van het bedrag dat, zo dit verschuldigd is, bij het aanhangig maken van het geschil dient te worden voldaan;

    • n. regels met betrekking tot de mogelijkheid om partijen in de kosten van de behandeling van een geschil te veroordelen en vaststelling van een hierbij geldend maximumbedrag;

    • o. regels met betrekking tot de vorm, inhoud en bekendmaking van de uitkomst van het advies, bedoeld in de onderdelen k en l, waarbij in ieder geval is bepaald dat deze uitkomst, met redenen omkleed, ondertekend en schriftelijk of elektronisch aan partijen wordt medegedeeld; en

    • p. indien beroep tegen een uitspraak mogelijk is: regels met betrekking tot het mededelen van de mogelijkheid van beroep, de wijze en termijn van het instellen, alsmede de behandeling van dit beroep.

  • 2 De geschilleninstantie houdt het reglement, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar en verstrekt het kosteloos op verzoek aan iedere belanghebbende.

Artikel 14p. Instemming Minister

Het reglement, de samenstelling van het bestuur en de voorzitters van organen belast met buitengerechtelijke geschillenbeslechting behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Een geschilleninstantie kan voorgenomen wijzigingen in de samenstelling van het bestuur, de voorzitters van organen belast met buitengerechtelijke geschillenbeslechting of het reglement, bedoeld in artikel 14o, niet doorvoeren dan na instemming van Onze Minister.

Artikel 14q. Aansluiting uitvoerders

Een erkende geschilleninstantie stelt aan een uitvoerder die zich bij haar wil aansluiten niet als voorwaarde voor aansluiting dat de uitvoerder andere regels naleeft dan die welke betrekking hebben op het aanhangig maken van een geschil bij de geschilleninstantie of de verdere behandeling van een geschil door de geschilleninstantie.

Artikel 14r. Publicatie bindende adviezen

Een geschilleninstantie publiceert de bindende adviezen, bedoeld in artikel 14o, eerste lid, onderdeel l, en houdt deze elektronisch beschikbaar en algemeen toegankelijk.

Artikel 14s. Rapportage

  • 1 Een geschilleninstantie verstrekt aan Onze Minister jaarlijks voor 1 juli een opgave van de in het afgelopen kalenderjaar bij de geschilleninstantie aangesloten uitvoerders.

  • 2 Een geschilleninstantie verstrekt aan Onze Minister op diens verzoek de gegevens en inlichtingen die Onze Minister nodig heeft voor de uitoefening van diens in dit hoofdstuk omschreven taken.

  • 3 Een geschilleninstantie verstrekt de toezichthouders de gegevens en inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

  • 4 Een geschilleninstantie stelt jaarlijks een begroting op en zendt deze voor 1 december van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar ter instemming aan Onze Minister.

  • 5 Een geschilleninstantie stelt jaarlijks een bestuursverslag en een jaarrekening op. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de geschilleninstantie aangewezen accountant.

  • 6 Een geschilleninstantie zendt de jaarrekening voor 1 mei van het op het boekjaar volgende jaar ter instemming aan Onze Minister.

Hoofdstuk 4d. Risicohouding

Bepalingen ter uitvoering van artikel 52b van de Pensioenwet en artikel 63b van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 14t. Risicohouding

  • 1 De uitvoerder die verantwoordelijk is voor de beleggingen legt de risicohouding vast waarop het beleggingsbeleid of de toedelingsregels zijn gebaseerd. De risicohouding wordt per leeftijdscohort vastgelegd.

  • 2 Een fonds stelt de risicohouding vast na overleg met de organen van het fonds. Een verzekeraar of premiepensioeninstelling streeft ernaar van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of hun vertegenwoordigers zo veel mogelijk duidelijkheid te krijgen over hun doelstellingen en risicohouding.

  • 3 Het vaststellen van de risicohouding wordt gebaseerd op in ieder geval de uitkomsten van het risicopreferentie-onderzoek, deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. De uitvoerder onderbouwt hoe en in welke mate deze elementen hebben bijgedragen aan de risicohouding.

  • 4 Bij het vaststellen van de risicohouding en het beleggingsbeleid voor deelnemers of gewezen deelnemers wordt voor ieder leeftijdscohort rekening gehouden met de duur van de periode tot aan de pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert.

  • 5 Een leeftijdscohort heeft een maximale omvang van vijf geboortejaren. In afwijking hiervan kan een leeftijdscohort betrekking hebben op een groter aantal geboortejaren indien de uitvoerder op basis van het risicopreferentie-onderzoek, de deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten onderbouwt dat dit in het belang is van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden.

  • 6 De vaststelling en toetsing van de risicohouding vindt plaats in vier fasen:

    • a. het risicopreferentie-onderzoek;

    • b. de weging van de informatie uit de bronnen risicopreferentie-onderzoek, deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten om tot vaststelling van de risicohouding te komen;

    • c. de vormgeving van het beleggingsbeleid of toedelingsregels op basis van de vastgestelde risicohouding door een ALM analyse; en

    • d. jaarlijkse toetsing op basis van een scenario-analyse of het beleggingsbeleid of de toedelingsregels passend zijn bij de vastgestelde risicohouding en aanpassing van het beleggingsbeleid of de toedelingsregels indien dat niet het geval is.

Artikel 14u. Maatstaven risicohouding

  • 1 De vastgestelde risicohouding per leeftijdscohort wordt vertaald naar de volgende maatstaven waarvoor gebruik wordt gemaakt van een scenario-analyse:

    • a. de risicomaatstaf: de maximaal aanvaardbare afwijking van de, naar overlevingskans gewogen, gemiddelde over de uitkeringsjaren reële pensioenuitkeringen in een pessimistisch scenario ten opzichte van de, naar overlevingskans gewogen, gemiddelde reële pensioenuitkeringen in een mediaan scenario waarbij het in de opbouwfase gaat om een gewogen gemiddelde van alle ouderdomspensioenuitkeringen in de uitkeringsfase en in de uitkeringsfase om de afwijking van ouderdomspensioenuitkeringen van jaar op jaar;

    • b. de verwachtingsmaatstaf: de minimale verwachting voor de, naar overlevingskans gewogen, gemiddelde over de uitkeringsjaren reële pensioenuitkeringen in een mediaan scenario ten opzichte van de, naar overlevingskans gewogen, gemiddelde reële pensioenuitkeringen in een mediaan scenario op basis van een hypothetisch geheel risicomijdend beleggingsbeleid waarbij de verwachte uitkeringsstroom het inflatierisico door middel van reële obligaties afdekt binnen de uniforme scenariosets, bedoeld in artikel 23b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen; en

    • c. de lange termijn risicomaatstaf in de uitkeringsfase: bij mechanismen die risico naar de toekomst verplaatsen, zoals een aangepast projectierendement of spreiding van schokken, de maximaal aanvaardbare afwijking van de, naar overlevingskans gewogen, gemiddelde over de uitkeringsjaren reële pensioenuitkeringen in een pessimistisch scenario ten opzichte van de, naar overlevingskans gewogen, gemiddelde reële pensioenuitkeringen in een mediaan scenario, waarbij het in de teller en de noemer van de maatstaf gaat om een gewogen gemiddelde van alle resterende reële ouderdomspensioenuitkeringen in de uitkeringsfase.

  • 2 Voor zover fondsen een beëindigde uitkeringsovereenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Pensioenwet dan wel een beëindigde uitkeringsregeling, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals die artikelen luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, of vastgestelde uitkeringen uitvoeren voldoet de risicohouding aan de prudent person regel en komt deze voor de lange termijn tot uitdrukking in de door het fonds gekozen ondergrenzen in het kader van de haalbaarheidstoets en voor de korte termijn in de hoogte van het vereist eigen vermogen of een bandbreedte hiervoor.

  • 3 Onze Minister stelt regels voor de vaststelling van de maatstaven.

Artikel 14v. Risicopreferentie-onderzoek

  • 1 Het risicopreferentie-onderzoek onderzoekt de mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met het oog op hun doelstellingen. Hierbij zal tenminste de mate van relatieve risicoaversie van deze groep worden afgeleid uit het onderzoek. Bij de vaststelling van de uitvraag voor het risicopreferentie-onderzoek wordt rekening gehouden met de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van de groep, op basis van onder meer deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. De uitkomsten van het onderzoek zijn bruikbaar voor het vaststellen van de risicohouding op cohortniveau.

  • 2 Het risicopreferentie-onderzoek sluit aan bij de pensioencontext en de persoonlijke situatie van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden en geeft in de uitvraag een realistisch beeld van de hoogte van de te verwachte pensioenuitkering en de te verwachten zekerheid van de pensioenuitkering. Hiervoor wordt een realistische inschatting van de hoogte van de pensioenpremie gebruikt.

  • 3 De inrichting van het risicopreferentie-onderzoek is zodanig dat naar verwachting voor ieder cohort voldoende representatieve individuele uitkomsten opgehaald worden. De grootte van ieder cohort moet onderbouwd worden op grond van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 4 De uitvoerder streeft ernaar dat de respons per cohort een adequate weerspiegeling is van de cohortpopulatie. De cohortpopulaties samen zijn een weerspiegeling van de deelnemerspopulatie. De uitvoerder onderbouwt dat sprake is van een adequate weerspiegeling en dat de vertaling van individuele uitkomsten naar cohortniveau zo representatief als mogelijk zijn.

  • 5 Het risicopreferentie-onderzoek levert een zo objectief mogelijk, controleerbaar, systematisch, reproduceerbaar en kwantitatief interpreteerbare uitkomst op.

Hoofdstuk 5. Uitruil, afkoop en gelijke behandeling

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 60, tiende lid, 61, vijfde lid, 61a, vijfde lid, 62, vierde lid, 66, negende lid, en 69, zesde lid, van de Pensioenwet, de artikelen 72, tiende lid, 73, vijfde lid, 73a, vijfde lid, 74, vierde lid, 78, negende lid, en 80a, zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 12c, derde lid, van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen

Artikel 15. Ruilvoet en opbouwkeuzevoet

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan aan een gewezen deelnemer de ruilvoet worden toegekend, die geldt op de dag van beëindiging van de deelneming.

Artikel 16. Afkoop kleine pensioenen en afkoop bovenmatig pensioen

  • 2 Er wordt dezelfde afkoopvoet vastgesteld voor een door de pensioenuitvoerder vast te stellen periode voor alle deelnemers en gewezen deelnemers.

  • 3 De afkoopvoet wordt zodanig vastgesteld dat er sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

Artikel 17. Gelijke behandeling bij pensioenovereenkomsten met onbepaalde verhouding tussen pensioensoorten

Indien met de werkgever niet uitdrukkelijk een bepaalde verhouding tussen verschillende pensioensoorten is overeengekomen wordt de beschikbaar gestelde premie of de aanspraak op kapitaal, bedoeld in artikel 12c, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen zodanig vastgesteld dat, ervan uitgaande dat slechts ouderdomspensioen is toegezegd, het in te kopen pensioen naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling van die bijdrage voor mannen en vrouwen gelijk is.

Hoofdstuk 5a. Variabele uitkeringen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 63a, negende lid, van de Pensioenwet en 75a, negende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 17a. Vaste daling of toepassing projectierendement

  • 1 Bij toepassing van een periodieke vaste daling van de uitkering als bedoeld in artikel 63a, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 75a, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt de uitkeringshoogte vastgesteld door te rekenen met een periodieke vaste daling van de uitkering die niet meer bedraagt dan 35% van het verschil tussen de risicovrije rente en de parameter voor aandelenrendement en niet meer dan consistent is met de risicohouding en het beleggingsbeleid. De waarde van de met de risicovrije rente contant gemaakte kasstromen is gelijk aan het pensioenkapitaal op pensioendatum.

  • 2 Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de periodieke vaste daling als bedoeld in het eerste lid kan de risicovrije rentecurve worden omgerekend tot één rentepercentage door middel van een duratie benadering.

  • 3 De uitvoerder legt vast of en zo ja op welke wijze een periodieke vaste daling wordt toegepast.

Hoofdstuk 6. Waardeoverdracht

Paragraaf 6.1. Waardeoverdracht klein pensioen

Artikel 17e. Waardeoverdracht nieuw klein pensioen

  • 1 De overdragende uitvoerder die gebruikmaakt van het recht op waardeoverdracht van een kleine pensioenaanspraak, bedoeld in artikel 70a van de Pensioenwet dan wel artikel 81a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, vraagt binnen een jaar nadat de deelneming van de deelnemer is beëindigd bij het pensioenregister een opgave van de uitvoerder bij wie de aanspraakgerechtigde pensioenaanspraken verwerft, tenzij de uitvoerder aantoont dat aan uitvraag binnen deze termijn redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

  • 2 De overdragende uitvoerder herhaalt het verzoek om een opgave ten minste jaarlijks zolang de waardeoverdracht van de kleine pensioenaanspraak niet heeft plaatsgevonden. De uitvoerder registreert de verzoeken en registreert of deze tot een waardeoverdracht hebben geleid.

  • 3 Het pensioenregister meldt de overdragende uitvoerder zo spoedig mogelijk of, en zo ja bij welke uitvoerder, de aanspraakgerechtigde pensioenaanspraken verwerft en wat zijn klantherkenningsnummer bij deze uitvoerder is.

  • 4 De overdragende uitvoerder betaalt binnen tien werkdagen na de melding dat de aanspraakgerechtigde bij een uitvoerder pensioenaanspraken verwerft, de overdrachtswaarde aan de ontvangende uitvoerder. De overdragende uitvoerder verstrekt daarbij het klantherkenningsnummer en de geboortedatum van de aanspraakgerechtigde en andere relevante gegevens aan de ontvangende uitvoerder.

  • 5 De ontvangende uitvoerder wendt de overdrachtswaarde binnen een maand aan voor pensioenaanspraken en informeert de deelnemer daarna binnen tien werkdagen over de waardeoverdracht en de verworven pensioenaanspraken.

  • 6 De artikelen 25 tot en met 28 zijn van overeenkomstige toepassing op de waardeoverdracht van een kleine pensioenaanspraak met dien verstande dat als overdrachtsdatum wordt aangemerkt de datum waarop de overdragende uitvoerder de overdrachtswaarde aan de ontvangende uitvoerder betaalt.

  • 7 De overdragende uitvoerder verstrekt de aanspraakgerechtigde op verzoek binnen twee weken een opgave van de berekening van de overdrachtswaarde.

Artikel 17f. Waardeoverdracht bestaand klein pensioen

  • 1 De voorwaarden, bedoeld in artikel 220b, vierde lid, onderdeel a, van de Pensioenwet dan wel artikel 214a, vierde lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn als volgt:

    • a. de uitvoerder die gebruik wil maken van het recht op waardeoverdracht vraagt binnen zes maanden na 1 januari 2020 bij het pensioenregister een opgave van de uitvoerders bij wie de aanspraakgerechtigden, waarvoor de uitvoerder gebruik wil maken van het recht op waardeoverdracht, pensioenaanspraken verwerven;

    • b. de uitvoerder handelt bij de waardeoverdracht conform het plan, bedoeld in het tweede lid; en

    • c. de uitvoerder informeert de betreffende aanspraakgerechtigden over de voorgenomen waardeoverdracht.

  • 2 De uitvoerders maken, in overleg met de Stichting Pensioenregister, een plan voor een gefaseerde uitvoering van de waardeoverdracht voor de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde gevallen, waarbij rekening wordt gehouden met de capaciteit van het pensioenregister en de belangen van de overdragende en ontvangende uitvoerders. Op voordracht van de uitvoerders en de Stichting Pensioenregister, en na advies van de toezichthouders, stelt Onze Minister het plan vast. Het plan wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 3 De overdragende uitvoerder die de opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft gevraagd, vraagt op het moment dat dit is opgenomen in het plan, bedoeld in het tweede lid, bij het pensioenregister een opgave van de uitvoerder bij wie de aanspraakgerechtigde pensioenaanspraken verwerft. Artikel 17e, derde tot en met zevende lid, is van toepassing.

Paragraaf 6.2. Individuele waardeoverdracht

Artikel 17g. Overgangsrecht termijn verzoek opgave pensioenaanspraken

Artikel 18. Verzoek opgave informatie aan overdragende uitvoerder

  • 1 De ontvangende uitvoerder vraagt binnen één maand nadat de deelnemer een opgave heeft gevraagd als bedoeld in artikel 71, derde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 82, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van zijn pensioenaanspraken, aan de overdragende uitvoerder een opgave per de overdrachtsdatum van de overdrachtswaarde en de daaraan ten grondslag liggende gegevens, waaronder:

    • a. de pensioenaanspraken waarop de overdrachtswaarde is gebaseerd;

    • b. de toeslagverlening;

    • c. geslacht, geboortedatum en pensioendatum; en

    • d. alle overige informatie die van belang is voor de uitvoering van de waardeoverdracht.

    Bij de informatie over toeslagverlening is artikel 4, tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien de overdragende uitvoerder een premieovereenkomst of premieregeling uitvoert waarbij de premie wordt belegd, geldt de opgave als een voorlopige opgave en is het eerste lid, onderdelen a en b, niet van toepassing.

Artikel 19. Opgave informatie aan de uitvoerder

De overdragende uitvoerder verstrekt de opgave of de voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, binnen twee maanden na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek aan de ontvangende uitvoerder. Indien toepassing is gegeven aan artikel 19a of artikel 19b wordt de termijn, bedoeld in dit artikel, met twee maanden verlengd.

Artikel 19a. Tijdelijke regeling aanvullende bijdragen bij aanvang verwerving voor 2015

  • 1 De in artikel 71 van de Pensioenwet dan wel artikel 82 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien een aanvullende bijdrage van de oude of nieuwe werkgever noodzakelijk is en voldaan is aan de volgende voorwaarden:

    • a. de aanvullende bijdrage bedraagt meer dan € 15.000,– en meer dan 10% van de overdrachtswaarde; en

    • b. de betreffende werkgever is een kleine werkgever.

  • 2 Een kleine werkgever als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarin de in het derde lid bedoelde situatie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit Wfsv, is gekomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 25 maal het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar.

  • 3 Indien de overdragende pensioenuitvoerder bij vaststelling van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18 of de ontvangende pensioenuitvoerder na ontvangst van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, vaststelt dat een aanvullende bijdrage van de oude of nieuwe werkgever noodzakelijk is die meer bedraagt dan € 15.000,– en meer dan 10% van de overdrachtswaarde, stelt hij de betreffende werkgever in de gelegenheid om binnen een maand na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek aan te tonen dat de werkgever een kleine werkgever is als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b. Tevens wordt de betreffende werkgever gevraagd of hij, indien hij een kleine werkgever is, bereid is de aanvullende bijdrage te betalen. De overdragende pensioenuitvoerder informeert de ontvangende pensioenuitvoerder terstond na afloop van de gegeven termijn over hetgeen van de oude werkgever is vernomen.

  • 4 Indien de werkgever niet binnen de gegeven termijn aantoont een kleine werkgever te zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt aangenomen dat hij geen kleine werkgever is.

  • 5 Indien op grond van de voorgaande leden de plicht tot waardeoverdracht niet geldt en de werkgever niet bereid is de aanvullende bijdragen te betalen, informeert de ontvangende pensioenuitvoerder de deelnemer hierover schriftelijk.

  • 6 Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de verwerving van pensioenaanspraken door de deelnemer in de door de ontvangende uitvoerder uitgevoerde pensioenregeling voor 1 januari 2015 een aanvang heeft genomen.

Artikel 19b. Tijdelijke regeling aanvullende bijdragen bij aanvang verwerving vanaf 2015

  • 2 Indien de overdragende uitvoerder bij vaststelling van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, of de ontvangende uitvoerder na ontvangst van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, vaststelt dat een aanvullende bijdrage van de oude of nieuwe werkgever noodzakelijk is die meer bedraagt dan € 15.000,– en meer dan 10% van de overdrachtswaarde, wordt de betreffende werkgever gevraagd binnen een maand na ontvangst van het verzoek aan te geven of hij bereid is de aanvullende bijdrage te betalen. De overdragende uitvoerder informeert de ontvangende uitvoerder terstond na afloop van de gegeven termijn over hetgeen van de oude werkgever is vernomen.

  • 3 Indien de werkgever niet binnen de gegeven termijn aangeeft bereid te zijn de aanvullende bijdragen te betalen, wordt aangenomen dat hij hiertoe niet bereid is.

  • 4 Indien op grond van de voorgaande leden de plicht tot waardeoverdracht niet geldt en de werkgever niet bereid is de aanvullende bijdragen te betalen, informeert de ontvangende uitvoerder de deelnemer hierover schriftelijk.

  • 5 Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de verwerving van pensioenaanspraken door de deelnemer in de door de ontvangende uitvoerder uitgevoerde pensioenregeling vanaf 1 januari 2015 een aanvang heeft genomen.

Artikel 20. Opgave informatie aan de rechthebbende

De ontvangende uitvoerder verstrekt de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, binnen twee maanden na ontvangst aan de deelnemer onder vermelding van de aanspraken die zullen voortvloeien uit de waardeoverdracht en de wijze waarop de aanspraken in de pensioenregeling, ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder, zullen worden behandeld. Bij de informatie over toeslagverlening is artikel 4, tweede lid van overeenkomstige toepassing. Indien toepassing is gegeven aan artikel 19a of artikel 19b wordt de termijn, bedoeld in dit artikel, met twee maanden verlengd.

Artikel 21. Verzoek tot waardeoverdracht

  • 1 Indien de deelnemer gebruik wil maken van zijn recht op waardeoverdracht, dient hij binnen twee maanden na ontvangst van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, en, indien van toepassing, artikel 22, een verzoek tot waardeoverdracht in bij de ontvangende uitvoerder.

  • 2 Pensioenaanspraken die door de rechthebbende zijn verkregen op grond van de FVP-bijdrage worden geacht inbegrepen te zijn in het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 22. Verzoek opgave informatie aan ontvangende uitvoerder

De deelnemer kan voor het einde van de termijn genoemd in artikel 21, eerste lid, verzoeken om een aanvullende opgave voor het geval de waarde van het partnerpensioen niet wordt overgedragen. De termijnen, genoemd in de artikelen 18 tot en met 21, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23. Afhandeling waardeoverdracht

  • 1 De ontvangende uitvoerder stelt de overdragende uitvoerder terstond in kennis van de ontvangst van het verzoek tot waardeoverdracht.

  • 2 Het risico dat betrekking heeft op de over te dragen aanspraken, komt met ingang van de datum van het verzoek van de rechthebbende, bedoeld in artikel 21, eerste lid, voor rekening van de ontvangende uitvoerder.

  • 3 De overdrachtswaarde wordt binnen tien werkdagen na ontvangst van het verzoek tot waardeoverdracht door de overdragende uitvoerder aan de ontvangende uitvoerder betaald.

  • 4 De overdragende uitvoerder is rente verschuldigd aan de ontvangende uitvoerder over de overdrachtswaarde over de periode tussen de overdrachtsdatum en de datum waarop de overdrachtswaarde wordt betaald, tenzij het de waardeoverdracht betreft van een premieovereenkomst of premieregeling waarbij de premie wordt belegd naar een andere premieovereenkomst of premieregeling waarbij de premie wordt belegd. Bij overdracht van een premieovereenkomst of premieregeling waarbij de premie wordt belegd naar een kapitaal- of uitkeringsovereenkomst of een kapitaal- of uitkeringsregeling wordt de rente geacht in de overdrachtswaarde begrepen te zijn. Onze Minister stelt regels over de berekening van de rente.

Artikel 23a. Opschorting plicht tot waardeoverdracht

  • 5 Als de plicht tot waardeoverdracht na een periode van opschorting vanwege de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling omschreven situatie herleeft, geldt het volgende:

    • a. indien de datum waarop de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18, ligt voor de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht herleeft en de gegevens, bedoeld in artikel 20, niet aan de deelnemer zijn verstrekt voor de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht is opgeschort, is, in afwijking van de definitie, bedoeld in artikel 1, de overdrachtsdatum de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht is herleefd;

    • b. indien de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18 voor de herleving van de plicht tot waardeoverdracht, vraagt de ontvangende uitvoerder binnen drie maanden na herleving van de plicht tot waardeoverdracht aan de overdragende uitvoerder een opgave als bedoeld in artikel 18, tenzij de plicht tot waardeoverdracht weer is opgeschort vanwege de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling beschreven situatie.

  • 6 Indien in de in het tweede lid beschreven situatie de deelnemer voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 12 november 2009 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met aanpassing van de regeling voor waardeoverdracht en de kostenregeling (Stb. 2009, 598), een verzoek tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 21 heeft gedaan dat niet is afgehandeld vanwege de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling omschreven situatie, stelt de ontvangende uitvoerder de deelnemer in de gelegenheid zijn verzoek in te trekken.

Artikel 24. Overschrijding termijnen

Overschrijding van de in dit hoofdstuk gestelde termijnen door de overdragende of ontvangende uitvoerder wordt de deelnemer niet tegengeworpen.

Artikel 25. Berekening overdrachtswaarde

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de overdrachtswaarde van pensioenaanspraken berekend op basis van het standaardtarief indien sprake is van:

  • 3 De overdrachtswaarde van pensioenaanspraken als bedoeld in het tweede lid is ten minste gelijk aan de contante waarde van de over te dragen pensioenaanspraken op de overdrachtsdatum. Het standaardtarief wordt berekend op basis van marktwaardering.

  • 4 Indien de overdrachtswaarde niet op basis van het standaardtarief berekend kan worden, worden de pensioenaanspraken met behoud van de actuariële gelijkwaardigheid eerst omgezet in pensioenaanspraken waarop het standaardtarief wel toegepast kan worden.

  • 5 In afwijking van het eerste lid wordt de overdrachtswaarde van pensioenaanspraken die voortvloeien uit een kapitaalovereenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Pensioenwet dan wel een kapitaalregeling, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals deze artikelen luidden op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen of uit een premieovereenkomst dan wel premieregeling waarbij de premie is aangewend voor de aankoop van een verzekerd kapitaal berekend op basis van de actuariële grondslagen van de overdragende uitvoerder. Onder actuariële grondslagen worden de grondslagen verstaan die de uitvoerder hanteert voor de vaststelling van de technische voorziening bij waardeoverdracht.

  • 6 Bij de berekening van de overdrachtswaarde mogen buiten beschouwing blijven:

    • a. partnerpensioen dat is verzekerd op risicobasis, wezenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen; en

    • b. aanspraken op partnerpensioen of nettopensioen die achterblijven bij de overdragende uitvoerder.

  • 7 Onze Minister stelt regels voor de berekening van de overdrachtswaarde, bedoeld in het eerste lid en voor het standaardtarief.

Artikel 26. Overdrachtswaarde niet gelijk aan waarde gefinancierde deel van de aanspraken

Indien bij een premieovereenkomst of een premieregeling, waarbij de premie onmiddellijk na het beschikbaar stellen is omgezet in een aanspraak op een uitkering, een uitkeringsovereenkomst, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Pensioenwet dan wel een uitkeringsregeling, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals deze artikelen luidden op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, de overdrachtswaarde niet gelijk is aan de waarde van het gefinancierde deel van de aanspraken, komt het verschil ten gunste, respectievelijk ten laste, van de oude werkgever of van het fonds waar de regeling was ondergebracht.

Artikel 27. Aanwenden van overdrachtswaarde

  • 1 Onze Minister stelt regels voor de berekening van de inkoop van pensioenaanspraken op grond van de overdrachtswaarde in de pensioenregeling van de ontvangende uitvoerder.

  • 2 In geval van waardeoverdracht naar een premieovereenkomst of premieregeling waarbij de premie wordt belegd wordt de overdrachtswaarde binnen een week na ontvangst van de overdrachtswaarde aangewend voor de aankoop van beleggingseenheden.

Artikel 28. Behandeling aanspraken na waardeoverdracht

  • 1 De na waardeoverdracht verkregen aanspraken in de pensioenregeling, ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder, worden behandeld alsof zij in die regeling zelf zijn opgebouwd, waarbij zij ook ten aanzien van de toeslagverlening op dezelfde manier behandeld worden.

  • 2 Indien de ontvangende uitvoerder een beroepspensioenregeling uitvoert, kan worden afgeweken van het eerste lid ten aanzien van de toeslagverlening indien toepassing van het eerste lid op dat punt zou leiden tot een kennelijk onredelijk resultaat.

  • 3 Indien in de pensioenregeling, ondergebracht bij de ontvangende uitvoerder, pensioenopbouw plaatsvindt op basis van dienstjaren, wordt de overdrachtswaarde omgezet in voor de pensioenopbouw meetellende dienstjaren.

  • 4 In een pensioenregeling die voor de pensioenopbouw rekent met een maximaal te bereiken aantal dienstjaren, geldt dat, indien toepassing van het derde lid leidt tot meer dan het maximale aantal dienstjaren, het meerdere wordt behandeld als een bij ontslag verkregen pensioenaanspraak in die regeling.

Hoofdstuk 6a. Bestuur en toezicht fonds

Artikel 28a. Voorzitter omgekeerd gemengd bestuur

  • 1 De voorzitter van een omgekeerd gemengd bestuur als bedoeld in artikel 99 van de Pensioenwet bepaalt de agenda van de overleggen van het bestuur en het niet uitvoerend deel van het bestuur.

  • 2 De voorzitter van een omgekeerd gemengd bestuur ziet toe op een goede samenstelling en het functioneren van het bestuur en is namens het bestuur eerste aanspreekpunt voor het verantwoordingsorgaan over het functioneren van het bestuur.

Artikel 28b. Auditcommissie omgekeerd gemengd bestuur

  • 1 De niet uitvoerende bestuurders bij een omgekeerd gemengd bestuur als bedoeld in artikel 99 van de Pensioenwet stellen een auditcommissie bedrijfseconomische aspecten en risicobeheer in. Deze auditcommissie is in ieder geval belast met toezicht op:

    • a. de risicobeheersing;

    • b. het beleggingsbeleid;

    • c. de financiële informatieverschaffing door het fonds.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan ontheffing verlenen van het eerste lid indien op andere wijze wordt voorzien in adequaat toezicht op het in het vorige lid genoemde.

Artikel 28c. Raad van toezicht

  • 1 De raad van toezicht van een fonds kan de bestuurders van het fonds schorsen of ontslaan wegens disfunctioneren.

  • 2 Van disfunctioneren als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien het bestuur een besluit heeft genomen zonder de op grond van artikel 104, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 110a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling benodigde goedkeuring van de raad van toezicht en het bestuur niet aannemelijk maakt dat dit nodig was in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden dan wel voortvloeit uit een aanwijzing van de toezichthouder, een last onder dwangsom of rechtstreeks voortvloeit uit een wettelijk voorschrift.

  • 3 Het bestuur van een fonds legt de benoeming van een kandidaat bestuurder voor aan de raad van toezicht. De raad van toezicht kan de benoeming van deze kandidaat bestuurder beletten indien deze niet voldoet aan de profielschets.

Hoofdstuk 6b. Opdrachtbevestiging

Bepaling ter uitvoering van artikel 102a van de Pensioenwet en artikel 109a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 28d. Opdrachtbevestiging

  • 1 Uiterlijk bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, derde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 109a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, en bij elke ingrijpende wijziging, informeert het fonds de vertegenwoordigers van werkgevers of werkgeversverenigingen, werknemers of werknemersverenigingen of beroepspensioenverenigingen die de pensioenregeling zijn overeengekomen ten minste en voor zover van toepassing over:

    • a. de risicohouding;

    • b. de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;

    • c. de toedelingsregels;

    • d. het projectierendement of de vaste daling; en

    • e. de spreidingssystematiek.

  • 2 Het fonds licht toe welke overwegingen aan de vormgeving van de pensioenregeling, waaronder de in het eerste lid genoemde onderdelen ten grondslag liggen. Gezien de samenhang tussen de verschillende onderdelen, beoordeelt het fonds de afwegingen bij de verschillende onderdelen ook in samenhang met elkaar. Hierbij wordt ten minste toegelicht:

    • a. hoe de vormgeving van de pensioenregeling aansluit op de opdracht en doelstellingen;

    • b. wat de effecten van de vormgeving van de pensioenregeling zijn op de verwachte pensioenen voor de verschillende leeftijdscohorten;

    • c. hoe het fonds de resultaten van het risicopreferentie-onderzoek, de wetenschappelijke inzichten en de deelnemerskenmerken heeft gewogen en op basis daarvan de risicohouding heeft vastgesteld per leeftijdscohort;

    • d. hoe de vormgeving van de pensioenregeling verband houdt met de vastgestelde risicohouding per leeftijdscohort; en

    • e. de onderbouwing in welke mate de gevolgen van de voorgenomen pensioenregeling, zowel op de onderdelen als de gezamenlijke werking van de verschillende onderdelen, passen bij deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden, gegeven de samenstelling van de populatie van het fonds.

  • 3 Het fonds informeert de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, aanhef, bij de opdrachtbevestiging over de consequenties van arbeidsvoorwaardelijke keuzes, waaronder ten minste de gevolgen voor:

    • a. de uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten; en

    • b. in geval van een solidaire premieovereenkomst dan wel solidaire premieregeling de kans dat de beoogde pensioendoelstelling, gegeven de premie wordt behaald aan de hand van een uniforme scenario-analyse

  • 4 De toezichthouder kan regels stellen ten aanzien van de wijze waarop de informatie wordt gegeven.

Hoofdstuk 7. Geschiktheid, betrouwbaarheid en tijdsbeslag

Artikel 29. Toets geschiktheid en betrouwbaarheid

  • 2 De Nederlandsche Bank toetst de betrouwbaarheid van een persoon die houder is van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie voorafgaand aan de benoeming van deze persoon en op ieder ander moment, indien daar, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, aanleiding toe bestaat. De Nederlandsche Bank toetst de geschiktheid van de houders van deze functies, indien daar, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, aanleiding toe bestaat.

  • 3 De Nederlandsche Bank toetst de geschiktheid en betrouwbaarheid van een persoon die het intern toezicht van een fonds door een visitatiecommissie, de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie, niet zijnde het houderschap van deze functie, uitoefent, indien daar, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, aanleiding toe bestaat.

Artikel 30. Geschiktheid

  • 1 De personen die het beleid van het fonds bepalen of mede bepalen voldoen aan de vereiste geschiktheid indien hun kwalificaties, kennis en ervaring, waaronder vaardigheden en professioneel gedrag, volstaan om een gezond en prudent bestuur van het fonds mogelijk te maken, met inachtneming van de samenstelling en het functioneren van het collectief.

  • 2 De personen die de interne auditfunctie of actuariële functie vervullen voldoen aan de vereiste geschiktheid indien hun beroepskwalificaties, beroepskennis en beroepservaring volstaan om de functie naar behoren te vervullen.

  • 3 De personen die de risicobeheerfunctie vervullen voldoen aan de vereiste geschiktheid, indien hun kwalificaties, kennis en ervaring volstaan om de functie naar behoren te vervullen.

Artikel 31. Betrouwbaarheid

De Nederlandsche Bank stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 106, vierde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 110c, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.

Artikel 32. Antecedenten

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 31, in ieder geval in aanmerking de in de bijlage bij dit besluit genoemde antecedenten.

Artikel 33. Bronnen

  • 1 De Nederlandsche Bank verkrijgt inzicht in de in artikel 31 bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a. door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b. van de Landelijke Officier van Justitie verkregen gegevens uit de politieregisters;

    • c. gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen;

    • d. gegevens en inlichtingen, verkregen van de Belastingdienst;

    • e. gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;

    • f. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

    • g. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;

    • h. gegevens uit openbare bronnen;

    • i. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen waarbij de in artikel 31 bedoelde persoon betrokken is geweest;

    • j. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; of

    • k. gegevens en inlichtingen, verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.

  • 2 Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het eerste lid, de Nederlandsche Bank aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Nederlandsche Bank ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Nederlandsche Bank stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a. de reden van het nadere onderzoek;

    • b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

Artikel 34. Specifieke antecedenten

  • 1 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 31 staat niet buiten twijfel indien:

    • a. deze onherroepelijk veroordeeld is ter zake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van de bijlage bij dit besluit, waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn verstreken;

    • b. deze veroordeeld is ter zake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van de bijlage bij dit besluit, waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is of waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht of meer jaren zijn verstreken;

    • c. deze veroordeeld is ter zake van een overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen of artikel 65 van de Invorderingswet 1990, waarbij betrokkene veroordeeld is tot een gevangenisstraf of boete; of

    • d. deze een vergrijpboete van meer dan € 62.500 opgelegd heeft gekregen ter zake van een feit, genoemd in onderdeel 5 van de bijlage bij dit besluit, en het besluit waarbij de vergrijpboete is opgelegd onherroepelijk is geworden of waarbij ten minste de rechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 35, afwijken van het eerste lid, ten aanzien van de onderdelen b, c en d.

Artikel 35. Vaststelling betrouwbaarheid

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 31, in aanmerking:

  • a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

  • b. de belangen die de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling beogen te beschermen; en

  • c. de overige belangen van het fonds en de betrokkene.

Artikel 35a. Tijdsbeslag bestuurders en toezichthouders

  • 1 Tot bestuurder of lid van de raad van toezicht van een fonds kunnen in ieder geval niet worden benoemd personen die door deze benoeming meer dan 1 voltijd equivalent aan werkzaamheden als bestuurder of in een toezichthoudend orgaan zouden verrichten.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid telt als voltijd equivalent bij rechtspersonen een functie als:

    • a. bestuursvoorzitter of bestuurder ten minste als 0,6;

    • b. voorzitter van een toezichthoudend orgaan ten minste als 0,4; en

    • c. lid van een toezichthoudend orgaan ten minste als 0,2.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid telt als voltijd equivalent bij grote fondsen een functie als:

    • a. bestuursvoorzitter ten minste als 0,6;

    • b. bestuurder ten minste als 0,4;

    • c. voorzitter van een raad van toezicht ten minste als 0,2; en

    • d. lid van een raad van toezicht ten minste als 0,1.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid telt als voltijd equivalent bij kleine fondsen een functie als:

    • a. bestuursvoorzitter ten minste als 0,3;

    • b. bestuurder ten minste als 0,2;

    • c. voorzitter van een raad van toezicht ten minste als 0,2; en

    • d. lid van een raad van toezicht ten minste als 0,1.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel:

    • a. wordt verstaan onder een klein fonds: een fonds met een beheerd vermogen van niet meer dan € 10 miljard;

    • b. wordt verstaan onder een groot fonds: een fonds met meer dan € 10 miljard beheerd vermogen;

    • c. betreft de verwijzing naar rechtspersonen de rechtsvorm van de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, niet heeft voldaan aan ten minste twee van de vereisten, bedoeld in artikel 397, eerste en tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, onderscheidenlijk de stichting, bedoeld in artikel 297a, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een fonds;

    • d. telt de benoeming bij verschillende rechtspersonen die met elkaar in een groep zijn verbonden, als één benoeming;

    • e. wordt verstaan onder toezichthoudend orgaan: een raad van toezicht, een raad van commissarissen of indien bij een rechtspersoon de bestuurstaken zijn verdeeld over uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders, niet uitvoerende bestuurders;

    • f. geldt een tijdelijke aanstelling overeenkomstig artikel 349a, tweede lid, of artikel 356, onder c, van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek, niet als benoeming.

  • 6 De nietigheid van de benoeming op grond van de vorige leden heeft geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de besluitvorming waaraan is deelgenomen.

Hoofdstuk 8. Toedeling taken toezichthouders

Artikel 35b. Verklaring geen bezwaar bij omzetting fonds

  • 2 Bij de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval verstrekt:

    • a. een door een accountant gecontroleerde en gewaarmerkte balans van het fonds met als peildatum de datum van omzetting van het fonds in een andere rechtsvorm; en

    • b. de schriftelijk vastgelegde afspraken over de besteding van het vermogen van het fonds en de vruchten daarvan na de omzetting.

Artikel 36. Toedeling van taken

Artikel 37. Uitzondering bevoegdheden

De Stichting Autoriteit Financiële Markten beschikt niet over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 172, 173 en 174 van de Pensioenwet en de artikelen 167, 168 en 169 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel 38. Wijze van samenwerking

  • 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank maken afspraken over:

  • 2 De afspraken, bedoeld in het eerste lid, worden schriftelijk vastgelegd en zijn openbaar. De afspraken worden ter kennisneming gezonden aan Onze Minister.

Artikel 39. Contacten toezichthouder met Onze Minister

  • 1 De toezichthouder deelt Onze Minister schriftelijk mee welk bestuurslid dan wel directielid fungeert als aanspreekpunt voor Onze Minister.

  • 2 De toezichthouder stelt Onze Minister schriftelijk in kennis van wijzigingen in de samenstelling en taakverdeling binnen het bestuur of de directie.

Artikel 40. Eisen aan de toezichthouder

  • 1 De toezichthouder richt zijn organisatie zodanig in dat de uitvoering van het toezicht onafhankelijk kan plaatsvinden.

  • 2 De toezichthouder beschikt over een beleid met betrekking tot het vervullen van nevenbetrekkingen. Dit beleid richt zich op het voorkomen van nevenbetrekkingen die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van de functie of de handhaving van de onafhankelijkheid.

  • 3 De toezichthouder besteedt de oordeelsvorming en de toepassing van handhavinginstrumenten niet uit.

  • 4 De toezichthouder beschikt over een beschrijving van de administratieve organisatie en over een systeem van periodieke interne controle.

Artikel 40a. Publicatie gegevens

  • 1 De gegevens van fondsen die door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 204, derde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 198, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, kunnen worden gepubliceerd, hebben betrekking op

    • a. de beleidsdekkingsgraad;

    • b. de reële dekkingsgraad;

    • c. het vereist eigen vermogen;

    • d. het belegd vermogen;

    • e. kwartaalrendementen, waarbij is aangegeven wat het aandeel daarin is van de renteafdekking;

    • f. de premie;

    • g. het aantal deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden;

    • h. de toeslagverlening;

    • i. de vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • j. de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel a;

    • k. de technische voorzieningen;

    • l. het percentage renteafdekking; en

    • m. het percentage zakelijke waarden.

  • 2 De publicatie van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet eerder dan nadat tien werkdagen zijn verstreken na de dag waarop aan het fonds het besluit tot publicatie bekend is gemaakt.

  • 3 Bij periodieke publicatie van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks aan het fonds, voorafgaand aan de eerste publicatie in dat jaar, het besluit tot publicatie bekend gemaakt, waarbij vermeld wordt op welke data de gegevens in dat jaar gepubliceerd zullen worden.

Hoofdstuk 8a. Vergunning en weerstandsvermogen algemeen pensioenfonds

Bepalingen ter uitvoering van artikel 112a, derde en negende lid, van de Pensioenwet

Artikel 40b. Procedure vergunning

  • 1 De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 112a, tweede lid, van de Pensioenwet. Deze aanvraag wordt gedaan met gebruikmaking van een daartoe door De Nederlandsche Bank beschikbaar gesteld formulier.

  • 2 De Nederlandsche Bank bericht de aanvrager onverwijld van de ontvangst van de aanvraag.

  • 3 De Nederlandsche Bank beslist binnen dertien weken na ontvangst op de aanvraag.

  • 4 De Nederlandsche Bank stelt de Autoriteit Financiële Markten in de gelegenheid te adviseren over gedragstoezichtaspecten van de vergunningaanvraag.

  • 5 De gegevens, bedoeld in artikel 40c, worden in zodanige vorm verstrekt dat een goede beoordeling door De Nederlandsche Bank mogelijk is.

Artikel 40c. Gegevens bij aanvraag vergunning

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 112a, derde lid, van de Pensioenwet zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer, het e-mailadres en de internetpagina van het algemeen pensioenfonds;

    • b. een opgave van de statutaire zetel en de statutaire naam;

    • c. een opgave van het nummer van inschrijving in het handelsregister;

    • d. een gewaarmerkt afschrift van de statuten;

    • e. gegevens op basis waarvan De Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 106 van de Pensioenwet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;

    • f. gegevens op basis waarvan De Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 106 van de Pensioenwet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;

    • g. gegevens op basis waarvan De Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 106a van de Pensioenwet met betrekking tot bestuurders en leden van de raad van toezicht is bepaald over het tijdsbeslag;

    • h. een beschrijving van besturing en toezicht in de organisatie, mede in relatie tot de voorziene collectiviteitkringen;

    • i. een beschrijving van de wijze waarop, in overeenstemming met de rangregeling, de scheiding wordt gewaarborgd tussen de afgescheiden vermogens die per collectiviteitkring worden aangehouden, overeenkomstig artikel 123 van de Pensioenwet;

    • j. een programma van werkzaamheden die het algemeen pensioenfonds voornemens is te verrichten;

    • k. bescheiden waaruit het weerstandsvermogen, bedoeld in artikel 112a, achtste lid, van de Pensioenwet blijkt, inclusief bescheiden waaruit blijkt dat het algemeen pensioenfonds gedurende de eerste drie jaren doorlopend kan beschikken over het wettelijk vereiste weerstandsvermogen;

    • l. een beschrijving van de werkzaamheden die worden uitbesteed, voorzien van een op een risicoanalyse gebaseerde onderbouwing;

    • m. een beschrijving van de inrichting van de organisatie met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143 van de Pensioenwet, inclusief een eigen risicobeoordeling;

    • n. de uitvoeringsovereenkomst of uitvoeringsovereenkomsten die het algemeen pensioenfonds voornemens is te sluiten, of indien hiervan nog geen sprake is, een modeluitvoeringsovereenkomst;

    • o. het pensioenreglement of de pensioenreglementen die het algemeen pensioenfonds op grond van artikel 35 van de Pensioenwet heeft opgesteld ten behoeve van de collectiviteitkring of collectiviteitkringen of indien hiervan nog geen sprake is een modelpensioenreglement; en

    • p. een beschrijving van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten als bedoeld in artikel 102a, eerste lid, van de Pensioenwet.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer, het e-mailadres en de functie;

    • b. een curriculum vitae;

    • c. een opgave van de relevante diploma’s;

    • d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs; en

    • e. een opgave van referenten.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, zijn:

    • a. een opgave van de naam, de geboortedatum, de geboorteplaats, nationaliteit, het privé-adres, het telefoon- en faxnummer, het e-mailadres en de functie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c. gegevens met betrekking tot de antecedenten, bedoeld in de bijlage bij dit besluit; en

    • d. een opgave van referenten.

  • 4 Het programma van werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, bevat ten minste:

    • a. een beschrijving van het bedrijfsmodel en verdienmodel;

    • b. een raming voor de eerste drie boekjaren van de kosten; en

    • c. een raming voor de eerste drie kalenderjaren van de liquiditeitspositie.

Artikel 40d. Intrekken of wijzigen vergunning

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een verleende vergunning wijzigen, geheel of gedeeltelijk intrekken of beperken, dan wel daaraan nadere voorschriften verbinden, indien:

    • a. de vergunninghouder daartoe een aanvraag heeft ingediend;

    • b. de vergunninghouder, naar later blijkt, bij de aanvraag van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • c. de vergunninghouder omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;

    • d. de vergunninghouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde regels dan wel niet meer voldoet aan de aan de vergunning verbonden voorschriften of gestelde beperkingen;

    • e. de vergunninghouder geen gebruik van de vergunning heeft gemaakt binnen een termijn van twaalf maanden na vergunningverlening;

    • f. de vergunninghouder de vergunningplichtige activiteit gedurende meer dan zes maanden heeft beëindigd;

    • g. de vergunninghouder het bedrijf ten behoeve waarvan de vergunning is verleend, geheel of gedeeltelijk overdraagt;

    • h. de vergunninghouder wordt ontbonden;

    • i. niet blijkt dat de jaarrekening of de staten een getrouw beeld geeft of geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het algemeen pensioenfonds en van het resultaat over het desbetreffende boekjaar;

    • j. de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan bij het besluit tot intrekking van een vergunning tevens bepalen dat het algemeen pensioenfonds binnen een door De Nederlandsche Bank te stellen termijn het bedrijf geheel of gedeeltelijk afwikkelt. Bij een afwikkeling, al dan niet bepaald door De Nederlandsche Bank, wordt het algemeen pensioenfonds of de curator in faillissement van het algemeen pensioenfonds aangemerkt als vergunninghoudende onderneming.

Artikel 40e. Weerstandsvermogen

  • 1 Het weerstandsvermogen, bedoeld in artikel 112a, achtste lid, van de Pensioenwet bedraagt ten minste 0,2% van de waarde van het beheerd pensioenvermogen met een minimum van € 500.000 en een maximum van € 20 miljoen.

  • 2 Voor de dekking van aansprakelijkheidsrisico’s wordt het weerstandsvermogen, bedoeld in het eerste lid, verhoogd met 0,1% van de waarde van het beheerd pensioenvermogen, tenzij het algemeen pensioenfonds een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening heeft die zijn aansprakelijkheid dekt wegens fouten, verzuimen of nalatigheden begaan in de uitoefening van zijn bedrijf en voor gevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, voor een bedrag van ten minste 0,75% van de waarde van het beheerde pensioenvermogen, met een minimum van € 2 miljoen en een maximum van € 20 miljoen per schadegeval, en ten minste een procent van de waarde van het beheerde pensioenvermogen, met een minimum van € 2,5 miljoen en een maximum van € 25 miljoen per jaar, voor alle schadegevallen gezamenlijk.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt het weerstandsvermogen meer dan het resultaat van de berekeningswijze overeenkomstig dit artikel, indien de risicoanalyse van het algemeen pensioenfonds daartoe aanleiding geeft.

  • 5 Het algemeen pensioenfonds toetst ten minste een keer per jaar of de beroepsaansprakelijkheidsverzekering nog in overeenstemming is met de eisen, bedoeld in het tweede lid, dan wel vaker wanneer sprake is van een wijziging van omstandigheden die hierop van invloed zijn.

Hoofdstuk 9. Nettopensioen

Artikel 41. Voorwaarden uitvoering nettopensioen

  • 1 De uitvoering van het nettopensioen door een fonds voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. het beleggingsbeleid en de verwerking van financiële mee- of tegenvallers in de netto pensioenregeling is administratief gescheiden van de bruto basispensioenregeling, waarbij geen vermenging van geldstromen optreedt;

    • b. in de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve is geen vermenging van middelen voor het nettopensioen met de andere middelen in de reserve;

    • c. indien bij ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen op opbouwbasis het kapitaal voortvloeiend uit de premies vanaf de pensioendatum wordt gebruikt voor financiering van een variabele uitkering varieert deze door verwerking van de ontwikkeling van het sterfteresultaat en de ontwikkeling van de levensverwachting waarvoor uitsluitend rekening wordt gehouden met het sterfteresultaat en de levensverwachting van de groep deelnemers aan het nettopensioen;

    • d. indien bij ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen op opbouwbasis het kapitaal voortvloeiend uit de premies vanaf de pensioendatum wordt gebruikt voor financiering van een vaste uitkering:

      • 1°. wordt een tarief gehanteerd dat tenminste dekkingsgraad neutraal is;

      • 2°. wordt uitsluitend rekening gehouden met de levensverwachting van de groep deelnemers aan het nettopensioen; en

      • 3°. is voor het nettopensioen sprake van voorwaardelijke toeslagverlening;

    • e. indien sprake is van voorwaardelijke toeslagverlening bij nettopensioen en:

      • 1°. de verplichtingen van het fonds ten aanzien van het nettopensioen toenemen als gevolg van een verschil in de stijging van de levensverwachting tussen de deelnemers aan het nettopensioen en de deelnemers aan de basispensioenregeling, vermindert het fonds de voorwaardelijke toeslagverlening bij het nettopensioen totdat deze toename van de verplichtingen bij het nettopensioen is gecompenseerd; of

      • 2°. het fonds een incidentele bijstorting ontvangt van de werkgever vermindert het fonds de voorwaardelijke toeslagverlening bij het nettopensioen, voor zover deze storting ten goede is gekomen aan het nettopensioen;

    • f. in geval van een nabestaandenpensioen op risicobasis of een premievrijstelling in verband met arbeidsongeschiktheid stelt het fonds de hierop betrekking hebbende premie vast rekening houdend met de kenmerken van de groep deelnemers aan het nettopensioen;

    • g. het fonds rekent de kosten behorend bij het nettopensioen apart toe;

    • h. het fonds houdt voor het nettopensioen een gescheiden administratie bij, waaruit ten minste blijken:

      • 1°. de voor het nettopensioen ingelegde premies;

      • 2°. de met de beschikbaar gestelde premies behaalde rendementen;

      • 3°. de waarde van de pensioenverplichtingen;

      • 4°. de middelen voor nettopensioen in de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;

      • 5°. de actuariële gegevens over de groep deelnemers aan het nettopensioen die ten grondslag liggen aan de premie en aan de waardering van de pensioenverplichtingen, waaronder de geschatte levensverwachting en risico’s op arbeidsongeschiktheid en vooroverlijden; en

      • 6°. de toeslagverlening en de toepassing van onderdeel e.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, onder 1° wordt het dekkingsgraadneutraal tarief gebaseerd op de dekkingsgraad van het fonds, wordt de risicovrije rente gehanteerd en wordt rekening gehouden met tariefgrondslagen passend bij de groep deelnemers aan het nettopensioen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen of premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is verzekerd bij een verzekeraar.

Hoofdstuk 9a. Pensioenbewaarder

Bepaling ter uitvoering van artikel 124a, derde lid, van de Pensioenwet en artikel 120a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 42. Overeenkomst met pensioenbewaarder

In een overeenkomst als bedoeld in artikel 124a, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 120a, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt in ieder geval geregeld dat:

  • a. de pensioenbewaarder in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden optreedt;

  • b. over het in bewaring gegeven pensioenvermogen slechts kan worden beschikt door het fonds en de pensioenbewaarder tezamen;

  • c. de pensioenbewaarder het in bewaring gegeven pensioenvermogen slechts afgeeft tegen ontvangst van een verklaring van het fonds waaruit blijkt dat afgifte wordt verlangd in verband met de regelmatige uitoefening van het bedrijf van pensioenfonds;

  • d. de pensioenbewaarder jegens het fonds, de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden aansprakelijk is voor door hen geleden schade voor zover de schade het gevolg is van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen, ook indien de pensioenbewaarder het bij hem in bewaring gegeven pensioenvermogen geheel of gedeeltelijk aan een derde heeft toevertrouwd; en

  • e. de pensioenbewaarder van het fonds de informatie ontvangt die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn taak.

Hoofdstuk 9b. Transitie

Bepalingen ter uitvoering van hoofdstuk 6b en artikel 220e van de Pensioenwet en hoofdstuk 5a en artikel 214d van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Paragraaf 9b.3. Transitieplan en transitiecommissie

Artikel 44. Transitieplan

  • 1 Bij de uitwerking van het transitieplan, bedoeld in artikel 150d, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 145c, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt, naast de informatie, bedoeld in artikel 150d, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 145c, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in ieder geval opgenomen:

    • a. de doelstellingen van de transitie;

    • b. de kwantitatieve maatstaven voor de beoordeling van de doelstellingen, waartoe in ieder geval netto en bruto profijt en de pensioenverwachting horen, en de uitkomsten daarvan die aanvaardbaar zijn;

    • c. welke voorrangsregels gelden voor de doelstellingen bij de uitvoering van de opdracht;

    • d. bij uitvoering door fondsen: in hoeverre verschillende, positieve en negatieve, financiële en economische omstandigheden zijn verkend en in welke situaties de afgesproken doelstellingen, voorrangsregels en maatstaven zonder meer gelden en geen nadere besluitvorming nodig is; en

    • e. bij uitvoering door fondsen: het niveau van de dekkingsgraad vanaf wanneer de financiële positie van een fonds dusdanig is dat de gemaakte afspraken uit het transitieplan niet meer toereikend zijn, een onderbouwing van de berekening van deze dekkingsgraad, de alternatieve afspraken die van toepassing zijn indien het fonds een dergelijke dekkingsgraad heeft en, indien van toepassing, de procedure die voor deze situatie is afgesproken.

  • 2 Indien de financiële positie van een fonds dusdanig is dat de gemaakte afspraken uit het transitieplan niet meer toereikend zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en nieuwe afspraken zijn gemaakt, zendt de werkgever het gewijzigde transitieplan binnen twee weken na afronding aan het fonds. Het fonds stelt het gewijzigde transitieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

Artikel 44a. Hoorrecht

Een vereniging van gewezen deelnemers respectievelijk van pensioengerechtigden, vertegenwoordigt een substantieel gedeelte van de gewezen deelnemers respectievelijk van de pensioengerechtigden als bedoeld in artikel 150g van de Pensioenwet dan wel artikel 145f van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de vereniging bezit volledige rechtsbevoegdheid als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • b. haar statutaire doel omvat in elk geval de belangenbehartiging van gewezen deelnemers respectievelijk van pensioengerechtigden bij het fonds;

  • c. de vereniging vertegenwoordigt ten minste:

    • 1°. duizend gewezen deelnemers of 10% van alle gewezen deelnemers bij het fonds; of

    • 2°. duizend pensioengerechtigden of 10% van alle pensioengerechtigden bij het fonds; en

  • d. de vereniging maakt haar bestaan tijdig kenbaar aan de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenovereenkomst dan wel de beroepspensioenregeling waarbij de vereniging de melding rechtstreeks kan doen of via het fonds.

Artikel 45. Samenstelling transitiecommissie

  • 1 De transitiecommissie bestaat uit vijf onafhankelijke leden waaronder een voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt de leden van de transitiecommissie. Alvorens een kandidaat-lid te benoemen vraagt Onze Minister het oordeel van de Stichting van de Arbeid over de kandidaat.

  • 3 De leden van de transitiecommissie zijn deskundig ten aanzien van pensioen en hebben ruime werkervaring op pensioenterrein als bestuurder, wetenschapper of bestuursadviseur.

  • 4 In de transitiecommissie als geheel is deskundigheid op het gebied van pensioen en arbeidsvoorwaarden, actuariële deskundigheid, kennis van en ervaring met mediation-trajecten en kennis van en ervaring met onderhandelingsprocessen vertegenwoordigd.

  • 5 De leden van de transitiecommissie:

    • a. functioneren onafhankelijk en bevestigen dit voorafgaand aan hun aanstelling schriftelijk;

    • b. leggen vast welke andere werkzaamheden zij verrichten; en

    • c. zijn niet betrokken bij bemiddeling of bindend advies voor partijen of sectoren waarbij zij uit hoofde van hun andere werkzaamheden betrokken zijn.

  • 6 De transitiecommissie voorkomt belangenverstrengeling of de schijn van belangenverstrengeling en stelt hiervoor nadere regels in het reglement.

  • 7 De voorzitter en commissieleden kunnen op eigen verzoek door Onze Minister worden ontslagen. Zij kunnen verder door Onze Minister worden geschorst of ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 9 De transitiecommissie wordt uiterlijk vier weken nadat het jaarverslag over 2026, bedoeld in artikel 45b, is uitgebracht opgeheven, tenzij naar het oordeel van Onze Minister onvoorziene omstandigheden het opheffen van de transitiecommissie in de weg staan.

Artikel 45a. Ondersteuning transitiecommissie

  • 1 De transitiecommissie wordt ondersteund door een secretariaat. Het secretariaat is ondergebracht bij de Sociaal-Economische Raad, bedoeld in de Wet op de Sociaal-Economische Raad.

  • 2 De werkzaamheden en huisvesting van het secretariaat van de transitiecommissie worden, voor zover goedgekeurd, gefinancierd door Onze Minister. Hieronder worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid; en

    • c. de kosten voor publicaties van jaarverslagen.

Artikel 45b. Jaarverslag transitiecommissie

  • 1 De transitiecommissie maakt een jaarverslag van haar werkzaamheden dat bestaat uit een financieel jaarverslag en een verslag van de werkzaamheden.

  • 2 De transitiecommissie maakt het jaarverslag over het afgelopen jaar steeds openbaar voor 1 april. Het jaarverslag over 2026 dient uiterlijk voor 1 juli 2026 openbaar gemaakt te worden.

Artikel 45c. Reglement transitiecommissie

  • 1 De transitiecommissie stelt een reglement vast waarin in ieder geval is vastgelegd:

    • a. de procedure voor het aanvragen van bemiddeling dan wel bindend advies;

    • b. de termijnen die gelden voor het in behandeling nemen van een aanvraag;

    • c. in welke gevallen een aanvraag niet dan wel niet langer in behandeling wordt genomen en hoe de aanvragers daarover worden geïnformeerd;

    • d. de procedure voor het openbaar maken van een bindend advies; en

    • e. de wijze waarop besluitvorming plaatsvindt.

  • 2 De transitiecommissie kan in het reglement nadere regels opnemen met betrekking tot de informatie en opgaven, bedoeld in artikel 45d, eerste lid.

  • 3 Het reglement wordt door de transitiecommissie vastgesteld na overleg met Onze Minister.

Artikel 45d. Bindend advies

  • 1 Indien de aanvraag een verzoek tot bindend advies betreft overleggen de aanvragers bij de aanvraag:

    • a. informatie over de onderwerpen waarover overeenstemming is bereikt;

    • b. informatie over de onderwerpen waarover geen overeenstemming is bereikt;

    • c. informatie over de onderhandelingsinzet van de beide aanvragers bij de onderwerpen waarover geen overeenstemming is bereikt;

    • d. de berekeningen van de effecten voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde van de verschillende opties; en

    • e. een oordeel over de uitvoerbaarheid van de beoogde uitvoerder.

  • 2 De transitiecommissie maakt een bindend advies openbaar binnen vier weken na bekendmaking aan de aanvragers.

Artikel 45e. Tijdstip verzoeken aan transitiecommissie

  • 1 Een verzoek tot bemiddeling door de transitiecommissie dient voor 1 januari 2024 te worden ingediend bij de transitiecommissie als partijen de pensioenovereenkomst dan wel de beroepspensioenregeling willen laten uitvoeren door een pensioenfonds en voor 1 januari 2025 als partijen deze willen laten uitvoeren door een verzekeraar of premiepensioeninstelling.

  • 2 Een verzoek tot het bindend adviseren door de transitiecommissie dient voor 1 juli 2024 te worden ingediend bij de transitiecommissie als partijen de pensioenovereenkomst dan wel de beroepspensioenregeling willen laten uitvoeren door een pensioenfonds en voor 1 januari 2026 als partijen deze willen laten uitvoeren door een verzekeraar of premiepensioeninstelling.

Paragraaf 9b.4. Implementatieplan

Artikel 46. Implementatieplan

  • 1 In het kader van de wijze waarop voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst dan wel de gewijzigde beroepspensioenregeling en de besluiten op grond van de artikelen 150m en 150n van de Pensioenwet dan wel de artikelen 145l en 145m van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt in het implementatieplan van fondsen ten minste opgenomen:

    • a. informatie over het doorlopen en te doorlopen besluitvormingsproces;

    • b. de genomen en te nemen stappen in de implementatiefase en uitvoeringsfase en het beoogde tijdpad hiervoor en welke stappen gezet moeten worden ingeval financiële, economische en andere schokken optreden tijdens de transitieperiode; en

    • c. de onderwerpen, bedoeld in artikel 44, onderdelen d en e.

  • 2 Een fonds onderbouwt hoe zal worden omgegaan met de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, alsmede de berekeningen daarbij en de overwegingen daartoe. Indien een fonds zal overgaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet dan wel artikel 145l van de Wet verplichte beroepspensioenregeling betreft dit in ieder geval:

    • a. welk gedeelte van het vermogen wordt gebruikt om te voldoen aan de vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen;

    • b. indien van toepassing, de onderbouwing van het toepassen van de vba-methode voor de waardering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten en het aanwenden van het vermogen;

    • c. hoe invulling wordt gegeven aan de keuzes die een fonds op grond van artikel 150n van de Pensioenwet dan wel artikel 145m van de Wet verplichte beroepspensioenregeling kan maken;

    • d. indien van toepassing, de hoogte van de initiële vulling van het compensatiedepot;

    • e. indien van toepassing, de hoogte van de initiële vulling van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;

    • f. hoe het rekening heeft gehouden met de gevolgen voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden van gebruikmaking van overbruggingsplannen als bedoeld in artikel 150p van de Pensioenwet dan wel artikel 145o van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

    • g. hoe het rekening heeft gehouden met de gevolgen voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden wanneer gebruik is gemaakt van de mogelijkheid in het jaar 2022 en 2023 toeslag te verlenen bij een beleidsdekkingsgraad vanaf 105%;

    • h. hoe zal worden omgegaan met arbeidsongeschiktheidspensioen, premievrije voortzetting en nabestaandenpensioen; en

    • i. indien van toepassing, de onderbouwing van het toepassen van een andere spreidingstermijn dan tien jaar bij de standaardregel, bedoeld in artikel 150n van de Pensioenwet dan wel artikel 145m van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

  • 3 Een fonds neemt een analyse op ten aanzien van:

    • a. operationele en IT-risico’s waaronder de continuïteit en betrouwbaarheid van de dienstverlening voor, tijdens en na de transitie en de beheersing van deze risico’s;

    • b. de beschikbaarheid van data voor, tijdens en na de transitie en de beheersing van de risico’s hierbij;

    • c. de datakwaliteit voor, tijdens en na de transitie en de beheersing van de risico’s hierbij;

    • d. de procesbeheersing en de beheersing van de risico’s hierbij waarbij tevens de onderbouwing van de risicoanalyse die na de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen is uitgevoerd wordt opgenomen;

    • e. de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en de beheersing van deze risico’s; en

    • f. de financiële risico’s en de beheersing van deze risico’s.

  • 4 Een fonds moet kunnen aantonen dat de datakwaliteit voor, tijdens en na de transitie geborgd is. Dit doet zij door het uitvoeren van een risicoanalyse als bedoeld in het derde lid, onderdeel c. Een fonds dat besluit tot een collectieve waardeoverdracht van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten geeft tevens aan hoe zij de kwaliteit van de data zekerstelt voor, tijdens en na de transitie. Dat doet zij door:

    • a. voorafgaand aan het indienen van het implementatieplan een externe accountant of een externe IT-auditor opdracht te geven werkzaamheden te verrichten waarmee het fondsbestuur in staat wordt gesteld een oordeel te vormen over de juistheid en volledigheid van de relevante pensioendata benodigd voor de transitie waarbij de resultaten van de bevindingen van de accountant of de IT-auditor, de wijze waarop de eventuele bevindingen zijn opgevolgd en de oordeelsvorming van het fonds dienen opgenomen te worden in het implementatieplan of meegestuurd te worden bij indiening van het implementatieplan bij De Nederlandsche Bank; en

    • b. na de transitie een externe accountant opdracht te geven een oordeel te vellen over de juistheid en volledigheid van de transitie, waaronder tenminste de berekeningen die ten grondslag liggen aan de verdeling van vermogens en, indien van toepassing, het compensatiedepot, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve bij invaren.

  • 5 Op verzekeraars en premiepensioeninstellingen is het eerste lid, onderdelen a en b, het tweede lid, eerste zin, en het derde lid, aanhef en onderdelen a, b, c en d, van overeenkomstige toepassing. Daar waar de onderdelen in het implementatieplan overeenkomen met het reeds doorlopen productontwikkelingsproces kan daarnaar verwezen worden.

  • 6 De uitvoerder dient het implementatieplan, zonder het communicatieplan, in bij De Nederlandsche Bank en informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden over de indiening en over de inhoud van het implementatieplan waaronder de voorgenomen wijzigingen in de pensioenregeling, de gemaakte keuzes en het verdere proces. De verzekeraar of premiepensioeninstelling die gebruikt maakt van artikel 150i, vierde lid, onderdeel b, van de Pensioenwet, of artikel 145h, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden tijdig maar uiterlijk wanneer de gewijzigde pensioenovereenkomst of gewijzigde beroepspensioenregeling bekend is.

Artikel 46a. Communicatieplan

  • 1 De uitvoerder neemt in het communicatieplan op dat bij het informeren van de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, naast de informatie, bedoeld in artikel 150j, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 145i, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in ieder geval ook het volgende wordt opgenomen:

    • a. de persoonsgegevens van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde;

    • b. de naam en het contactadres van de uitvoerder;

    • c. de peildatum waarop de informatie betrekking heeft;

    • d. het karakter van de pensioenovereenkomst dan wel beroepspensioenregeling voor en na de peildatum;

    • e. de pensioensoorten voor en na de peildatum, waarbij bij partnerpensioen onderscheid wordt gemaakt tussen partnerpensioen op opbouwbasis en partnerpensioen op risicobasis;

    • f. de hoogte van de dekking van het nabestaandenpensioen voor en na de peildatum;

    • g. uitleg over verschillen in bedragen voor en na de peildatum; en

    • h. de doelgroepen, doelstellingen en de planning van de informatieverstrekking, waarbij in ieder geval de belangrijkste communicatiemomenten zijn opgenomen.

  • 2 De uitvoerder geeft verder informatie over het stellen van vragen aan de uitvoerder, over de interne klachtenprocedure van de uitvoerder en neemt een verwijzing op naar het pensioenregister.

  • 3 De uitvoerder legt de wijze waarop de pensioenuitvoerder omgaat met inkomende waarden in het kader van de collectieve waardeoverdracht, waaronder begrepen de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, vast in het pensioenreglement.

  • 4 In geval de gewijzigde pensioenovereenkomst dan wel beroepspensioenregeling is ondergebracht bij een nieuwe uitvoerder, is de oude uitvoerder verplicht op verzoek van de nieuwe uitvoerder de relevante informatie tijdig te verstrekken.

  • 5 De uitvoerder dient het communicatieplan in bij de Stichting Autoriteit Financiële Markten en informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden over de indiening en de inhoud van het communicatieplan en over het verdere proces. De verzekeraar of premiepensioeninstelling die gebruikt maakt van artikel 150i, vierde lid, onderdeel b, van de Pensioenwet, of artikel 145h, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden tijdig maar uiterlijk wanneer de gewijzigde pensioenovereenkomst of gewijzigde beroepspensioenregeling bekend is.

  • 6 De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan nadere regels stellen over de vormgeving en wijze van leveren van het communicatieplan.

Paragraaf 9b.5. Interne collectieve waardenoverdracht en aanwenden vermogen

Artikel 46b. Interne collectieve waardeoverdracht fondsen

  • 2 Het fonds verstrekt het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan ten behoeve van de advisering, dan wel goedkeuring, bedoeld in artikel 150m, vierde en zesde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 145l, vierde en zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. het voorgenomen besluit tot collectieve waardeoverdracht, waarbij ten minste wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

      • 1°. indien van toepassing, de onderbouwing van het toepassen van de vba-methode voor de waardering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten en het aanwenden van het vermogen;

      • 2°. hoe invulling wordt gegeven aan de keuzes die een fonds op grond van artikel 150n van de Pensioenwet dan wel artikel 145m van de Wet verplichte beroepspensioenregeling kan maken;

      • 3°. indien van toepassing: de hoogte van de initiële vulling van het compensatiedepot; en

      • 4°. indien van toepassing: de hoogte van de initiële vulling van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;

    • b. hoe zal worden omgegaan met arbeidsongeschiktheidspensioen, premievrije voortzetting en nabestaandenpensioen;

    • c. informatie over het besluitvormingsproces;

    • d. de kwantitatieve effecten van de collectieve waardeoverdracht;

    • e. de overwegingen en afwegingen van het fonds bij het voorgenomen besluit en een motivering waarom de effecten evenwichtig worden geacht;

    • f. de gewijzigde pensioenovereenkomst dan wel beroepspensioenregeling;

    • g. de afspraken met betrekking tot compensatie; en

    • h. de transitie-effecten van de totale transitie in termen van netto profijt per leeftijdscohort in hele geboortejaren en in termen van de pensioenverwachting per leeftijdscohort in hele geboortejaren die, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

  • 3 Indien van toepassing verstrekt het fonds aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie de gegevens, bedoeld in het tweede lid, alsmede het advies van het verantwoordingsorgaan of de reactie op het verzoek tot goedkeuring van het belanghebbendenorgaan.

Artikel 46c. vba-rekenmethodiek

  • 2 Bij de vba-rekenmethodiek geldt voor de berekeningen het volgende:

    • a. bij de analyse wordt gebruik gemaakt van minimaal 20.000 risico-neutrale scenario’s als bedoeld in artikel 43;

    • b. de duur van de gehele prognosehorizon is zoals vastgesteld in de risico-neutrale scenario’s, bedoeld in artikel 43; en

    • c. voor de demografische ontwikkeling binnen de uitvoerder wordt over de gehele prognosehorizon een realistische aanname gehanteerd.

  • 3 Bij de vba-rekenmethodiek geldt voor de berekeningen door een fonds het vastgestelde fondsbeleid. Bij de vaststelling van het fondsbeleid geldt het volgende:

    • a. bij de waardering van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten sluit het fonds aan bij het op 30 juni 2022 in de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145 van de Pensioenwet dan wel artikel 140 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, vastgelegde beleidskader en vastgelegde financiële toezichtskaderbeleid;

    • b. bij de waardering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de solidaire premieovereenkomst dan wel solidaire premieregeling, of flexibele premieovereenkomst dan wel flexibele premieregeling sluit het fonds aan bij de onderdelen zoals in de opdrachtbevestiging, bedoeld in artikel 28d, is vastgelegd of het fonds van plan is vast te leggen;

    • c. voor zover sprake is van incomplete beleidsonderdelen voor de uitvoering van de volledige prognosehorizon worden realistische aannames gehanteerd;

    • d. een fonds kan voor de uitvoering van de volledige prognosehorizon afwijken van het fondsbeleid, zoals vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota of in de opdrachtbevestiging, waarbij dit uitsluitend mogelijk is indien dit leidt tot een realistischere invulling op langere termijn;

    • e. bij de volledige prognosehorizon wordt verondersteld dat de status van deelnemer of gewezen deelnemer niet wijzigt tot aan de pensioendatum voor zover de toeslagverlening voor deelnemers en gewezen deelnemers verschillend is; en

    • f. te allen tijde wordt voldaan aan de huidige wet- en regelgeving.

  • 4 Voor zover een uitvoerder bij de berekening gebruik maakt van maatmensen leidt deze vereenvoudiging niet tot materiële afwijkingen in de berekening van de marktwaarden van de te verwachte pensioenuitkeringen van deelnemers, gewezen deelnemers en andere aanspraakgerechtigden.

  • 5 De uitvoerder onderbouwt de aannames, vereenvoudigingen en, voor zover van toepassing, de afwijking van het fondsbeleid op adequate wijze en neemt dit op in het implementatieplan.

Artikel 46d. Omrekenmethoden en aanwenden vermogen

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de voorgeschreven standaardregel.

Artikel 46e. Transitie-effecten

  • 3 Het netto profijt effect wanneer gebruik is gemaakt van de mogelijkheid in het jaar 2022 en 2023 toeslag te verlenen bij een beleidsdekkingsgraad vanaf 105% wordt berekend door het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst dan wel beroepspensioenregeling af te zetten tegen het netto profijt dat ontstaat door het gebruik maken van deze mogelijkheid.

  • 8 De uitvoerder onderbouwt de voor de uitvoerder specifieke uitgangspunten, bedoeld in het zesde lid, onderdeel c, op adequate wijze en neemt dit op in het implementatieplan.

  • 9 De transitie-effecten netto profijt, pensioenverwachting en bruto profijt worden berekend in ieder geval per leeftijdscohort in hele geboortejaren waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

Artikel 46f. Ontheffing bij interne collectieve waardeoverdracht fonds

  • 2 De toezichthouder neemt een besluit over de aanvraag tot ontheffing tegelijk met het besluit of het een verbod tot waardeoverdracht zal opleggen. De toezichthouder verleent geen ontheffing indien een verbod tot waardeoverdracht wordt opgelegd.

Paragraaf 9b.6. Financieel overbruggingsplan

Artikel 47. Financieel overbruggingsplan

  • 3 Het overbruggingsplan is ten aanzien van het eerste lid, onderdelen b en c, gebaseerd op een deterministische analyse op basis van een dekkingsgraadsjabloon.

  • 4 Voor toeslagverlening in de looptijd van het overbruggingsplan geldt dat geen toeslag wordt verleend:

    • a. bij een beleidsdekkingsgraad onder 105%;

    • b. bij een dekkingsgraad onder 105% of, nadat het fonds het implementatieplan heeft ingediend, onder de invaardekkingsgraad; en

    • c. voor zover de dekkingsgraad van het fonds door de toeslagverlening lager zou worden dan 105% of lager dan de invaardekkingsgraad.

  • 5 De in het eerste lid, onderdeel c, genoemde maatregelen mogen er niet toe leiden dat het risico dat niet wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van het eigen vermogen doelbewust worden vergroot. In afwijking hiervan kan een fonds eenmalig, na dit in het implementatieplan te hebben onderbouwd, het strategisch beleggingsbeleid aanpassen mits dit past bij de risicohoudingen per cohort die voor het implementatieplan zijn vastgesteld. Als het fonds besluit niet over te gaan tot collectieve waardeoverdracht, dan brengt het fonds het risico van het strategische beleggingsbeleid zo snel mogelijk terug naar het eerdere niveau.

Paragraaf 9b.7. Aanvullende maatregelen transitieperiode voor pensioenfondsen

Artikel 47a. Opschorting individuele waardeoverdracht

  • 4 Als de plicht tot waardeoverdracht na een periode van opschorting herleeft, geldt het volgende:

    • a. indien de opschorting plaatsvond na de datum waarop de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18 is, in afwijking van de definitie, bedoeld in artikel 1, de overdrachtsdatum de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht is herleefd; en

    • b. indien de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18 of de ontvangende uitvoerder de gegevens, bedoeld in artikel 20, aan de deelnemer heeft verstrekt voor de herleving van de plicht tot waardeoverdracht, vraagt het ontvangende fonds binnen drie maanden na herleving van de plicht tot waardeoverdracht aan het overdragende fonds een opgave als bedoeld in artikel 18.

Hoofdstuk 10. Boeteregeling

Bepalingen ter uitvoering van artikel 179, eerste en tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 174, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling

Artikel 48. Vaststelling hoogte boete

  • 2 De toezichthouder verlaagt of verhoogt het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de ernst of duur van de overtreding een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.

  • 3 De toezichthouder verlaagt of verhoogt het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de mate van verwijtbaarheid van de overtreder een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.

Artikel 49. Recidive

De door de toezichthouder met toepassing van artikel 48 vast te stellen bestuurlijke boete wordt verdubbeld indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding.

Artikel 50. Draagkracht

  • 1 De toezichthouder houdt bij het vaststellen van een bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder.

  • 2 De toezichthouder kan op basis van het eerste lid de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met maximaal 100 procent.

Artikel 51. Schade voor derden bij pensioenuitvoerders

  • 1 De toezichthouder houdt bij het vaststellen van een bestuurlijke boete voor pensioenuitvoerders rekening met schade voor derden.

  • 2 De toezichthouder kan de op te leggen bestuurlijke boete, na inachtneming van de bepalingen, bedoeld in de artikelen 48, 49 en 50 verlagen met maximaal 75 procent.

Artikel 51a. Indeling naar categorie

Hoofdstuk 11. Overige en slotbepalingen

Artikel 52a. Overgangsrecht in verband met artikel 35a

Artikel 35a is niet van toepassing op benoemingen tot bestuurder of lid van de raad van toezicht van een fonds voor 1 juli 2014.

Artikel 52d. Overgangsrecht reglementair te bereiken pensioenaanspraken

[Vervallen per 01-07-2016]

Artikel 53. Overgangsrecht overdrachtsdatum

De definitie van overdrachtsdatum, bedoeld in artikel 1, zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 2 december 2015 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met aanpassing van de regels bij waardeoverdracht (Stb. 469) blijft van toepassing indien de ontvangende uitvoerder de gegevens, bedoeld in artikel 20, voor dat tijdstip aan de deelnemer heeft verstrekt.

Artikel 54. Overgangsrecht opdrachtaanvaarding

Artikel 28d is van toepassing vanaf de opdrachtaanvaarding die betrekking heeft op de overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet dan wel een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Artikel 1a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing op een eerdere opdrachtaanvaarding.

Artikel 55. Overgangsrecht nettopensioen

Artikel 41, zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 22 juni 2023 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen (Stb. 2023, 220), blijft van toepassing tot het tijdstip dat het fonds overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst dan wel gewijzigde beroepspensioenregeling, bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet dan wel artikel 214g, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, maar uiterlijk tot 1 januari 2027.

Artikel 56. Overgangsrecht Wet waardeoverdracht klein pensioen

De overdragende uitvoerder die gebruikmaakt van het recht op waardeoverdracht van een kleine pensioenaanspraak, bedoeld in artikel 70a, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 81a, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, voor de aanspraken van aanspraakgerechtigden van wie de verwerving is beëindigd, anders dan door individuele beëindiging van de dienstbetrekking dan wel individuele beëindiging van de deelneming, tussen 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022, doet in afwijking van artikel 17e, eerste lid, binnen een jaar vanaf 1 januari 2023, bij het pensioenregister een opgave van de uitvoerder bij wie de aanspraakgerechtigde pensioenaanspraken verwerft, tenzij de uitvoerder aantoont dat aan uitvraag binnen deze termijn redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

Artikel 57. Overgangsrecht in verband met de Wet toekomst pensioenen

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit toekomst pensioenen blijft van toepassing tot het tijdstip dat de uitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst of beroepspensioenregeling, maar uiterlijk tot 1 januari 2027. In afwijking van de vorige zin zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, D, E, F, G, L, M, O, P, Q, X, HH, II, JJ, KK, LL, MM en NN van het Besluit toekomst pensioenen van toepassing:

Artikel 63. Inwerkingtreding

Artikel 64. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 december 2006

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Uitgegeven de achtentwintigste december 2006

DeMinistervoorJustitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage behorend bij artikel 32 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

1. Strafrechtelijke antecedenten

Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld ter zake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

2. Overige strafrechtelijke antecedenten

2.1. Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld ter zake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokken van, mislukte uitlokking, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

Wetboek van Strafrecht:

Algemene wet inzake rijksbelastingen:

– overtreding fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).

Opiumwet:

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid);

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen softdrugs (3, eerste lid); of

  • voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkel harddrugs (artikel 10a, eerste lid).

Wet op de economische delicten:

Door de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële ordeningswetgeving en overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4 eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Wet wapens en munitie:

Wegenverkeerswet 1994:

Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2.2. Strafbeschikkingen

Tegen betrokkene is een strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 10:15 van de Algemene douanewet uitgevaardigd ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder strafbeschikkingen wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare buitengerechtelijke afdoening ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, opgelegd door een daartoe bevoegde autoriteit.

2.3. Transacties

Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.

2.4. (Voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken, besluiten of maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.5. Andere relevante feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is of is geweest bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten worden ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.

3. Financiële antecedenten

3.1. Persoonlijk

  • betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

3.2. Zakelijk

  • de huidige of één van de voormalige werkgevers van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins medeverantwoordelijk of medeverantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon beleidsbepaler of medebeleidsbepaler bekleedt/bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is veroordeeld tot het voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

3.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen voor zover die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

4. Toezichtantecedenten

4.1. Toezichtantecedenten

  • het onjuist en/of onvolledig verstrekken van gegevens aan een van overheidswege, in Nederland of in het buitenland, met het toezicht op de financiële markten belaste toezichthouder;

  • betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op de financiële markten belaste toezichthouder;

  • een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op de financiële markten belaste toezichthouder;

  • betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is in conflict geweest met een van overheidswege (in Nederland of elders) met het toezicht op de financiële markten belaste toezichthouder, en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;

  • aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in artikel 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, onderscheidenlijk 235, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtwetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten

5.1. Persoonlijk

Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e);

  • het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.2. Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt/bekleedde als beleidsbepaler, medebeleidsbepaler, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent/uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is/was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

6. Overige antecedenten

  • de inschrijving van betrokkene bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;

  • betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid;

  • betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).