Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond voor subsidieverlening op grond [...] van Buitenlandse Zaken 2006 (Indonesiëfaciliteit)

[Regeling vervallen per 01-01-2012.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 07-12-2007 t/m 29-03-2010

Besluit van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 4 december 2006, nr. DAO 0894/06, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Indonesiëfaciliteit)

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Voor subsidieverlening op grond van artikel 8.3 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 in het kader van de bilaterale samenwerking met Indonesië gelden voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Subsidieverlening geschiedt jaarlijks met toepassing van artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Aanvragen waarvan aannemelijk is dat zij, vergeleken met de overige aanvragen, de hoogste bijdrage zullen leveren aan het realiseren van de doelstellingen, genoemd in artikel 8.3 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, zoals uitgewerkt in de de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels, komen het eerst voor subsidieverlening in aanmerking.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Voor subsidieverlening gedurende het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 geldt een subsidieplafond van € 3.628.000. Aanvragen om subsidie ten laste van dit plafond kunnen vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 1 mei 2007 worden ingediend.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2012.

Dit besluit wordt met de daarbij behorende bijlage in de Staatscourant geplaatst.

De

Minister

voor Ontwikkelingssamenwerking,
namens deze:
de

Directeur-Generaal Internationale Samenwerking

,

R.J. Treffers

Bijlage

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Beleidsregels Indonesiëfaciliteit

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;

  • b. Nederlandse kennisinstellingen: onderwijsinstellingen als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs alsmede instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de overige mede met publieke middelen gefinancierde onderzoeksinstituten alsmede andere instellingen, niet zijnde ondernemingen, die voor de toepassing van deze beleidsregels als kennisinstelling kunnen worden aangemerkt;

  • c. samenwerkingsverband: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband, bestaande uit ten minste twee, niet in een groep verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen, waartoe bij voorkeur één Nederlandse en één Indonesische kennisinstelling behoort;

  • d. project: een geheel van activiteiten gericht op de overdracht en uitwisseling van kennis en vaardigheden in het kader van capaciteitsversterking ter bevordering van stabiliteit en veiligheid in maatschappelijke, economische en ecologische zin, armoedebestrijding en het bevorderen van het investeringsklimaat voor duurzaam ondernemen. De projectduur bedraagt minimaal één en maximaal 3 jaar. Haalbaarheidstudies, fundamenteel onderzoek, investeringen in onroerend goed en infrastructurele werken, garanties, leningen en kredieten zijn geen project in de zin van deze beleidsregels.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

1. De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van projecten verricht in een samenwerkingsverband, indien:

  • a. het project strekt tot of dienstig is aan de bevordering van de sociale en politieke banden en de economische samenwerking tussen Nederland en Indonesië en aansluit bij het door de minister gevoerde beleid inzake de internationale betrekkingen, en

  • b. het project wordt uitgevoerd in samenhang met activiteiten die worden uitgevoerd door een of meerdere in Indonesië gevestigde en niet tot de groep van de ondernemer of een deelnemer in het samenwerkingsverband behorende personen of rechtspersonen.

2. Subsidie kan slechts worden verleend aan één van de partijen in het samenwerkingsverband die over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht beschikt en in Nederland is gevestigd, onverminderd artikel 4 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op deze subsidieontvanger rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de partijen in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

3. Geen subsidie wordt verstrekt:

  • a. indien voor het project reeds ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken rechtstreeks of middellijk subsidie is verstrekt;

  • b. indien de aanvrager vóór het indienen van de aanvraag ter zake van het project reeds verplichtingen is aangegaan;

  • c. voor zover op grond van deze regeling subsidie zou worden verstrekt aan een aanvrager die een onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 1, onder a, van verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (PbEG L 10);

  • d. indien door een of meer bestuursorganen aan een aanvrager die een onderneming in stand houdt, in de drie aan de aanvraag voorafgaande jaren reeds steun is verstrekt gelijk aan of hoger dan het ingevolge Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEG L 379) zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen geoorloofde bedrag.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

1. De subsidie bedraagt ten hoogstel 80 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 600.000 per aanvraag. De eigen bijdrage van de deelnemers in het samenwerkingsverband bedraagt ten minste 20 procent.

2. Indien de aanvrager een ondernemer is, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd voor zover dit samen met in de twee voorafgaande jaren door een bestuursorgaan aan de aanvrager verstrekte steun waarvoor geen goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen was verkregen, meer bedraagt dan het ingevolge Verordening (EG) nr. 1998/2006 zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen geoorloofde bedrag.

3. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander Nederlands bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, komt het projectvoorstel niet voor subsidie in aanmerking

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door een of meer van de partijen in het samenwerkingsverband gemaakte en betaalde kosten:

  • a. Voor de inzet van personen vindt een genormeerde vergoeding plaats op basis van werkelijke salariskosten (conform de lijst die onderdeel uitmaakt van de inhoudelijke en financiële richtlijnen voor het opstellen van een projectvoorstel);

  • b. internationale reiskosten;

  • c. daily subsistence allowance (DSA);

  • d. binnenlandse reiskosten;

  • e. diverse projectgerelateerde kosten;

  • f. hardware en direct gerelateerde diensten;

  • g. diensten;

  • h. maximaal 7,5% van de posten a tot en met g voor 'overhead';

  • i. onvoorzien met een maximum van 5% van de posten a tot en met d.

2. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

3. BTW komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld formulier.

2. Voorzover de subsidieaanvraag strekt tot bekostiging van activiteiten verricht door andere deelnemers aan het samenwerkingsverband dan de subsidieaanvrager zelf, blijkt daarvan uit de subsidieaanvraag, onder aanduiding van de desbetreffende partijen en de daarmee gemoeide bedragen.

3. De aanvraag omvat mede een omschrijving van de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden en van de wijze waarop de besluitvorming is georganiseerd. De aanvraag omvat voorts een overeenkomst tussen partijen waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld en op grond waarvan de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is gewaarborgd.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

De minister kan afwijzend op een aanvraag beschikken indien:

  • a. de geraamde projectkosten minder bedragen dan € 125.000;

  • b. het onaannemelijk is, dat het project binnen 3 jaar kan worden voltooid;

  • c. gegronde vrees bestaat dat de deelnemers het project niet kunnen financieren;

  • d. naar het oordeel van de minister niet zonder voorafgaande notificatie als bedoeld in artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag voldoende zekerheid kan worden verkregen omtrent de verenigbaarheid van de voorgenomen subsidieverlening met artikel 87 EG-Verdrag.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

1. De minister rangschikt de aanvragen die voldoen aan de criteria zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt naar mate het meer bijdraagt aan de doelstellingen, genoemd in artikel 8.3 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, zoals uitgewerkt in deze beleidsregels. Daarbij spelen de volgende criteria een rol:

  • a. de duurzaamheid van het project;

  • b. de vraaggestuurdheid van het project;

  • c. de mate waarin de projectactiviteiten zijn gericht op kennisontwikkeling- en overdracht;

  • d. de disseminatie van projectresultaten, spin-off;

  • e. de kwaliteit van het projectplan en het operationeel plan;

  • f. de kwaliteit van de projectorganisatie;

  • g. de mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan armoedebestrijding.

2. Bij de rangschikking komt het zwaarste gewicht toe aan de mate waarin het project bijdraagt aan armoedebestrijding.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

1. Met het oog op de vaststelling van de rangschikking, bedoeld in artikel 7, legt de minister de aanvragen voor advies voor aan een adviescommissie.

2. De commissie bestaat uit tenminste vier leden die deskundig zijn op het werkterrein van de commissie. De minister benoemt de voorzitter, tevens lid, en de overige leden voor een door de minister te bepalen duur, met dien verstande dat tenminste de helft van de leden, waaronder de voorzitter, niet werkzaam is bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De minister voorziet in het secretariaat van de commissie.

3. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij het ingediende projectvoorstel.

4. De commissie voegt aan haar adviezen een deugdelijke motivering toe.

Naar boven