Subsidieregeling publieke gezondheid

[Regeling vervalt per 01-01-2027.]
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 06-10-2007 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 06-10-2007 t/m 22-12-2007

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 september 2005, nr. PG-2.611.880, houdende de regels inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van de publieke gezondheid (Subsidieregeling publieke gezondheid)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene subsidiebepalingen

§ 1. Begrippen en algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. instelling: een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld;

  • c. project: een activiteit met een incidenteel karakter;

  • d. instellingssubsidie: een subsidie aan een instelling in de kosten van haar structurele activiteiten of een gedeelte daarvan;

  • e. projectsubsidie: een subsidie in de kosten van een project.

Artikel 3

  • 2 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a. naar het oordeel van de minister mag worden verwacht dat de met de subsidiëring beoogde doeleinden zullen worden bereikt;

    • b. de aanvrager naar het oordeel van de minister de behoefte aan subsidie heeft aangetoond; en

    • c. de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële middelen met inbegrip van subsidie voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

  • 3 Het tweede lid, onderdelen b en c, zijn niet van toepassing op rechtspersonen krachtens publiekrecht ingesteld.

§ 2. Berekeningswijze instellingsubsidie

Artikel 4

Een instellingssubsidie bestaat uit een door de minister vast te stellen bedrag voor overeenkomstig een door de minister goedgekeurd activiteitenplan uitgevoerde activiteiten.

Artikel 5

Het bedrag, bedoeld in artikel 4, wordt verlaagd met het bedrag waarmee het maximaal toegestane bedrag van de in artikel 23 bedoelde reservering wordt overschreden.

Artikel 6

Baten en lasten die door middel van interne doorberekeningen worden toegerekend, worden bepaald op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Voorzover hierin lasten zijn begrepen van materiële vaste activa, worden deze lasten op basis van aanschaffingsprijzen van die activa berekend.

§ 3. Berekeningswijze projectsubsidies

Artikel 7

Een projectsubsidie bestaat uit het verschil tussen de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende werkelijke lasten, voor zover deze lasten daar ingevolge Hoofdstuk II voor in aanmerking komen en voor zover deze lasten zijn opgenomen in de door de minister goedgekeurde begroting, en de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten. De subsidie bedraagt niet meer dan een door de minister vast te stellen maximum.

§ 4. Modellen en formulieren

Artikel 8

De minister kan de volgende modellen en formulieren vaststellen:

  • a. een formulier voor de aanvraag van subsidie;

  • b. een model voor het projectplan;

  • c. een model voor de begroting;

  • d. een model voor het activiteitenplan;

  • e. een model voor het activiteitenverslag;

  • f. een model accountantsverklaring;

  • g. een formulier voor de aanvraag van de vaststelling van de subsidie.

§ 5. Aanvraag van een instellingssubsidie

Artikel 9

  • 1 De instelling die voor haar activiteiten of een gedeelte daarvan in een jaar een instellingssubsidie verlangt, dient uiterlijk 13 weken vóór de aanvang van het desbetreffende jaar een subsidieaanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een activiteitenplan en een begroting en gaat, indien de liquiditeitsbehoefte niet regelmatig gespreid is over het jaar, vergezeld van een liquiditeitsprognose.

  • 2 In het activiteitenplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de instelling met de activiteiten nastreeft, op welke wijze zij zullen worden uitgevoerd en voor welke doelgroep zij zijn bestemd.

  • 3 De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van de activiteiten van dat jaar. De begroting maakt onderscheid tussen personele en materiële middelen. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag. In geval van een privaatrechtelijke rechtspersoon bevat de begroting tevens zowel de baten en lasten van de instelling als geheel als de baten en lasten van elk te onderscheiden onderdeel van de instelling.

  • 4 De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per kalenderkwartaal.

  • 5 De minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 10

  • 1 Bij de aanvraag van een instellingssubsidie door een privaatrechtelijke rechtspersoon worden tevens overgelegd:

    • a. een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten;

    • b. een afschrift waaruit de inschrijving van de instelling in het geldende openbaar register blijkt;

    • c. een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag; en

    • d. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 2 Voorzover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen of organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 3 Overlegging van de in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens aan de minister bekend zijn.

§ 6. Aanvraag van een projectsubsidie

Artikel 11

  • 1 De minister kan projectsubsidies verlenen die zich uitstrekken over meer dan een kalenderjaar.

  • 2 De natuurlijke persoon of rechtspersoon die subsidie voor een bepaald project verlangt, dient tenminste 13 weken vóór de aanvang van het project een aanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting en gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose.

  • 3 In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de aanvrager met de activiteiten nastreeft en op welke wijze die zullen worden uitgevoerd.

  • 4 De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van het project. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 5 De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per maand. De liquiditeitsprognose kan achterwege blijven als de liquiditeitsbehoefte regelmatig gespreid is over de duur van het project.

  • 6 In afwijking van het tweede lid kan de minister bepalen dat aanvragen voor projecten op bepaalde terreinen vóór een of meer door hem vastgestelde data worden ingediend.

  • 7 De minister kan ontheffing verlenen van de in het tweede of zesde lid bedoelde aanvraagtermijn.

Artikel 12

  • 1 Bij de aanvraag van een projectsubsidie door een privaatrechtelijke rechtspersoon worden tevens overgelegd:

    • a. een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten;

    • b. een afschrift waaruit de inschrijving van de instelling in het geldende openbaar register blijkt; en

    • c. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 2 Voorzover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 3 Overlegging van in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens bij de minister bekend zijn.

Artikel 13

  • 1 De minister kan een aanvrager of een categorie aanvragers tevens verplichten tot het overleggen van een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een rechtspersoon, krachtens publiekrecht ingesteld, een projectsubsidie aanvraagt.

§ 7. Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel 14

De minister geeft een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 15

  • 1 Nadat een subsidieaanvraag is ingediend, kan de minister voorschotten verlenen.

    Daarbij wordt rekening gehouden met de liquiditeitsbehoefte. Indien de subsidieaanvraag te laat wordt ingediend en de minister de aanvraag desondanks in behandeling neemt, kan hij het verlenen van voorschotten evenredig later doen plaatsvinden.

  • 2 In de beschikking tot verlening van een projectsubsidie worden de hoogte en het tempo van de bevoorschotting vastgesteld.

  • 3 De minister verstrekt, indien de liquiditeitsbehoefte regelmatig is gespreid, de volgende voorschotten op een verleende instellingssubsidie: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor het desbetreffende jaar verleende bedrag.

  • 4 Indien de minister voorschotten verstrekt voordat hij de beschikking tot verlening van een instellingssubsidie heeft gegeven, worden de percentages, bedoeld in het tweede lid, tot de datum van subsidieverlening, toegepast op het voor het voorgaande jaar verleende bedrag, in voorkomende gevallen bijgesteld overeenkomstig door de minister gegeven beschikkingen. Zodra de beschikking tot subsidieverlening voor het lopende jaar is gegeven, wordt het bedrag dat, gezien het in die beschikking verleende bedrag, te veel of te weinig is bevoorschot, zo spoedig mogelijk verrekend of door de subsidieaanvrager terugbetaald, onderscheidenlijk door de minister betaald.

Artikel 16

  • 1 Bij de verlening van een subsidie kan de minister bepalen dat het subsidiebedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 2 Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan de minister bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 3 Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

§ 8. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 17

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

  • a. de doeleinden, gesteld in het activiteitenplan dan wel het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

  • b. de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd; en

  • c. de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.

Artikel 18

De subsidieontvanger zorgt er voorts voor:

  • a. dat de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;

  • b. dat de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling; en

  • c. dat van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.

Artikel 19

  • 1 Bij instellingen die een instellingssubsidie ontvangen, is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2 De minister kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

Artikel 20

De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 20a

  • 1 De subsidieontvanger behoeft de toestemming van de minister voor:

    • a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b. het wijzigen van de statuten;

    • c. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • e. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • g. het vormen van fondsen en reserveringen;

    • h. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i. het ontbinden van de rechtspersoon;

    • j. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2 De minister beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.

  • 3 De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 4 Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

Artikel 21

  • 1 De privaatrechtelijke rechtspersoon die een instellingssubsidie ontvangt, verzekert zijn roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.

  • 2 De ontvanger van een instellingssubsidie verzekert voor vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten, hun wettelijke aansprakelijkheid.

  • 3 De minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

  • 4 De minister kan het eerste of tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaren op de ontvanger van een projectsubsidie.

Artikel 22

De subsidieontvanger stelt na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend een verslag vast dat inzicht geeft in de aard, duur en omvang van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten. Het verslag vergelijkt de verrichte activiteiten met de in het activiteitenplan, onderscheidenlijk projectplan, voorgenomen activiteiten.

Artikel 23

  • 1 Voorzover het bedrag van de verleende instellingssubsidie, zonder toepassing van de in artikel 5 bedoelde vermindering, na uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten overeenkomstig de geldende verplichtingen, niet is besteed aan de doeleinden waarvoor het is verstrekt, wordt het gereserveerd.

  • 2 Voor de berekening van het in het eerste lid bedoelde te reserveren bedrag wordt het totaal van de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten, bestaande uit de verleende instellingssubsidie en de gerealiseerde overige baten, verminderd met de lasten van de gesubsidieerde activiteiten. Deze uitkomst wordt toegerekend naar rato van de verleende instellingssubsidie en de, in de ingediende begroting opgenomen, met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende, overige baten. Het te reserveren bedrag is het aan de instellingssubsidie toegerekende deel.

  • 4 Indien in de ingediende begroting onder de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten een vrijgevallen voorziening is opgenomen, blijft deze buiten beschouwing bij de berekening van het te reserveren bedrag, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde reservering wordt uitsluitend besteed aan doeleinden waarvoor de subsidie werd verstrekt.

  • 6 Het totaal van de in het eerste lid bedoelde reservering in enig jaar bedraagt ten hoogste 10% van het bedrag van de voor dat jaar verleende subsidie, zonder toepassing van de in artikel 5 bedoelde vermindering.

Artikel 24

Op de balans worden de voorzieningen, gesplitst naar hun aard, en de reservering opgenomen. In de toelichting op de balans worden de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen en reservering toegelicht.

Artikel 25

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat, behoudens schriftelijke toestemming van de minister, openbaarmaking van op grond van deze regeling gesubsidieerd onderzoek, delen of samenvattingen daarvan, niet plaats heeft binnen drie maanden nadat de voorgenomen openbaarmaking aan de minister is voorgelegd.

  • 2 De minister is bevoegd om de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, desgewenst voorzien van commentaar, één of meermalen te vermenigvuldigen, openbaar te maken of openbaar te doen maken, met vermelding van de bron, zonder dat hiervoor enige vergoeding is verschuldigd.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de minister onmiddellijk en kosteloos aan de minister of aan door de minister aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen beschikbaar worden gesteld.

  • 4 Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publicatie, kan de minister bepalen dat de subsidieontvanger er zorg voor draagt dat bij de publicatie wordt aangegeven wie de uitvoerder en subsidiënt van het project zijn geweest.

  • 6 De subsidieontvanger vrijwaart de Staat der Nederlanden voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de subsidieontvanger verrichte publicaties.

Artikel 26

  • 2 De minister kan tevens bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 27

  • 2 Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken, wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de instelling wordt ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

  • 3 Toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de activiteiten van de subsidieontvanger, na toestemming van de minister, door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa tegen boekwaarde aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.

Artikel 28

  • 1 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling ter beschikking gestelde goederen, is niet hoger dan het bedrag dat op grond van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften berekend wordt, rekening houdend met de geldende afschrijvingspercentages.

  • 2 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, is indien het diensten betreft die in het algemeen door soortgelijke instellingen in eigen beheer worden verricht, niet hoger dan het bedrag dat gelijk is aan de kosten die de instelling zou hebben gehad bij het verrichten van de diensten in eigen beheer.

  • 3 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, andere dan de in het tweede lid bedoelde diensten, is niet hoger dan het bedrag dat voor het doen verrichten van dergelijke diensten door andere organisaties gebruikelijk kan worden geacht.

Artikel 29

De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn. De minister kan ook andere gevallen aanwijzen waarin de bepaling niet geldt.

Artikel 30

  • 1 De subsidieontvanger verstrekt aan de door de minister aangewezen ambtenaren of andere personen op hun verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de instelling slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de instelling de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

  • 2 Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door de minister aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.

  • 3 De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 31

Indien bij de minister het vermoeden is gerezen dat artikel 28 niet is nageleefd, spant de subsidieontvanger zich desgevraagd in de jaarrekening van de desbetreffende organisatie over te leggen.

§ 9. De aanvraag tot subsidievaststelling

Artikel 32

  • 1 Binnen vier maanden na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling.

  • 2 De aanvraag voor de subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. het verslag, bedoeld in artikel 22;

    • b. de subsidiedeclaratie, bedoeld in artikel 33;

    • c. de jaarrekening; en

    • d. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 3 Een subsidiedeclaratie kan achterwege blijven indien de daarmee te verstrekken informatie reeds in de in te zenden jaarrekening is opgenomen.

  • 4 De jaarrekening behoeft niet te worden ingezonden, indien het gaat om:

    • a. een projectsubsidie, of

    • b. een subsidie aan een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld.

  • 5 De minister kan ontheffing en vrijstelling verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 33

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de instelling en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht. In de subsidiedeclaratie van instellingssubsidies wordt de aansluiting tussen de subsidiedeclaratie en de jaarrekening toegelicht.

Artikel 34

  • 1 De afdelingen 2 tot en met 8 van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening vervangen wordt door een exploitatierekening; op deze rekening zijn de bepalingen omtrent de winst- en verliesrekening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Bepalingen omtrent winst en verlies zijn van overeenkomstige toepassing op het exploitatiesaldo.

  • 2 De grondslag voor de waardering van activa en passiva is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften.

  • 3 De minister kan bepalen dat bepalingen van de in het eerste lid bedoelde Titel of onderdelen daarvan niet van toepassing zijn op bepaalde instellingen.

Artikel 35

  • 2 De jaarrekening of de subsidiedeclaratie gaat vergezeld van een rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen door de subsidieontvanger, opgesteld door de accountant overeenkomstig een door de minister vast te stellen protocol.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens de minister in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte werkzaamheden. De daaraan verbonden kosten worden geacht te zijn begrepen in de subsidie.

  • 4 In geval van een instellingssubsidie zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing indien het totaal van de door de minister verleende subsidies met betrekking tot dat jaar minder dan € 125.000 bedraagt.

  • 5 In geval van een projectsubsidie zijn, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald, het eerste en tweede lid niet van toepassing indien de subsidie minder dan € 125.000 bedraagt.

§ 10. De vaststelling van de subsidie

Artikel 36

Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 32, geeft de minister een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Hoofdstuk II. Specifieke subsidiebepalingen

§ 1. Opsporing erfelijke hypercholesterolemie

Artikel 37

Voor familieonderzoek naar hypercholesterolemie, met inbegrip van aanvullende DNA-onderzoek van verzamelde bloedmonsters en lipidenprofielmeting, kan de minister een projectsubsidie verstrekken aan de Stichting Opsporing Erfelijke Hypercholesterolemie.

Artikel 38

Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 37, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot het vastleggen van gegevens over de uitnodigingen voor deelname aan en de uitslagen van familieonderzoek naar hypercholesterolemie ten behoeve van de proces- en effect-evaluatie.

Artikel 39

De subsidie, bedoeld in artikel 37, bedraagt voor het jaar 2008 ten hoogste € 1.986.782.

Artikel 40

Voor subsidie als bedoeld in artikel 37 komt per DNA-onderzoek in aanmerking:

  • a. € 104,24 bij een totaal van 1–5850 DNA-onderzoeken;

  • b. € 102,58 bij een totaal van 5851–6000 DNA-onderzoeken;

  • c. € 98,16 bij een totaal van 6001–6500 DNA-onderzoeken;

  • d. € 97,51 bij een totaal van 6501–7500 DNA-onderzoeken;

  • e. € 91,90 bij een totaal van 7501–8400 DNA-onderzoeken;

  • f. € 94,13 bij een totaal van 8401–9000 DNA-onderzoeken of

  • g. € 85,90 bij een totaal van 9001 of meer DNA-onderzoeken.

§ 2. Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker

Artikel 41

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. screeningsorganisatie: een rechtspersoon aan wie voor de uitvoering van bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker vergunning is verleend krachtens de Wet op het bevolkingsonderzoek;

  • b. onderzoek: het in het kader van een bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker afnemen van celmateriaal van een vrouw door een huisarts en beoordeling ervan door een patholoog;

  • c. herhaalonderzoek: het in het kader van een bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker afnemen van celmateriaal van een vrouw door een huisarts en beoordeling ervan door een patholoog indien het onderzoek niet tot uitsluitsel heeft geleid.

Artikel 42

  • 1 Voor de uitvoering van een bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker kan de minister aan de volgende screeningsorganisaties een instellingssubsidie verstrekken:

    • a. Stichting Preventieve Gezondheidszorg Groningen;

    • b. Stichting Bevordering Preventieve Gezondheidszorg Friesland;

    • c. Stichting Bevolkingsonderzoek naar Baarmoederhalskanker in Noord Nederland;

    • d. Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker Twente;

    • e. Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker Stedendriehoek;

    • f. Stichting Baarmoederhalskankerpreventie Oost;

    • g. Stichting Preventicon Vroege opsporing van kanker in Midden Nederland;

    • h. Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker Noord-Holland/Flevoland;

    • i. Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker West;

    • j. Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker Zuidwest-Nederland;

    • k. Stichting Bevolkingsonderzoek naar Baarmoederhalskanker Noord-Brabant en Noord-Limburg, en

    • l. Stichting Integraal Kankercentrum Limburg.

  • 2 Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verstrekt voor zover van vrouwen geen betalingen worden verlangd voor deelname aan het onderzoek.

Artikel 43

Voor de subsidie, bedoeld in artikel 42, komen uitsluitend in aanmerking de kosten:

  • a. van onderzoeken voor zover deze overeenstemmen met de door de Nederlandse Zorgautoriteit goedgekeurde of vastgestelde tarieven onderscheidenlijk maximumtarieven;

  • b. van het uitnodigen van vrouwen die in aanmerking komen voor het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker;

  • c. van het organiseren en evalueren van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker.

Artikel 44

Een screeningsorganisatie draagt er voor zorg dat de verhouding tussen de bij de uitvoering van het bevolkingsonderzoek betrokken partijen is geregeld in een samenwerkingsovereenkomst, waarin ten minste zijn opgenomen de afbakening van het werkgebied, de organisatorische vormgeving en de daarbij behorende financiële afspraken.

Artikel 45

Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 42, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • a. de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker;

  • b. het vastleggen van gegevens over de uitnodigingen voor deelname aan en de uitslagen van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker ten behoeve van de proces- en effect-evaluatie.

Artikel 46

De subsidie, bedoeld in artikel 42, bedraagt voor het jaar 2008 ten hoogste:

  • a. € 49,67 voor elk onderzoek, vermeerderd met

  • b. € 31,90 voor elk herhaalonderzoek.

Artikel 47

In afwijking van artikel 23, derde lid, worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de activiteiten waarvoor een subsidie als bedoeld in artikel 42 wordt verstrekt.

§ 3. Bevolkingsonderzoek naar borstkanker

Artikel 48

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. screeningsorganisatie: een rechtspersoon aan wie voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker vergunning is verleend krachtens de Wet op het bevolkingsonderzoek;

  • b. onderzoek: het in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker maken van een borstfoto door een laborant en beoordeling van deze foto door twee radiologen;

  • c. screeningseenheid: al dan niet mobiele accommodatie ingericht voor het maken van een borstfoto in het kader van een onderzoek.

Artikel 49

Voor de uitvoering van een bevolkingsonderzoek naar borstkanker kan de minister aan de

volgende screeningsorganisaties een instellingssubsidie verstrekken:

  • a. Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Noord-Nederland te Groningen;

  • b. Stichting Vroege Opsporing Borstkanker te Enschede;

  • c. Stichting Kankerpreventie IKA te Amsterdam;

  • d. Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker West-Nederland te Leiden;

  • e. Stichting Preventicon te Utrecht;

  • f. Stichting Vroege Opsporing Kanker Oost-Nederland te Nijmegen;

  • g. Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuidwest-Nederland te Rotterdam;

  • h. Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuid te ’s Hertogenbosch;

  • i. Stichting Kankerpreventie en -⁠screening Limburg te Maastricht.

Artikel 50

Subsidie als bedoeld in artikel 49 wordt slechts verstrekt:

  • a. voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker bij vrouwen in de leeftijdsgroep 50 tot en met 75 jaar;

  • b. voor zover van vrouwen geen betalingen worden verlangd voor deelname aan het onderzoek.

Artikel 51

De subsidie, bedoeld in artikel 49, bedraagt voor het jaar 2008 ten hoogste het bedrag dat wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

(A × B) + C + D + E

waarbij wordt verstaan onder:

  • A. het aantal onderzoeken dat de subsidieontvanger in het subsidiejaar uitvoert;

  • B. een vergoeding per onderzoek ten bedrage van € 49,62;

  • C. een toeslag of correctie voor de regiogrootte, die als volgt wordt berekend:

    (F–A) × (G / F);

  • D. een toeslag voor de start- en aanloopkosten van extra screeningseenheden van maximaal € 25.516, indien:

    • a. de extra screeningseenheden naar het oordeel van de minister noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek en

    • b. de subsidie zonder deze toeslag voor start- en afloopkosten ontoereikend is om alle kosten te dekken;

  • E. een toeslag tot een maximum van € 22.782 voor de kosten van een assistent-projectleider, indien:

    • a. de subsidieontvanger in het subsidiejaar meer dan 100.000 onderzoeken verricht en

    • b. de subsidie is zonder deze toeslag voor de assistent-projectleider niet toereikend is om de extra kosten te dekken;

  • F. het gemiddeld aantal onderzoeken per screeningsorganisatie, bepaald op basis van het voor het subsidiejaar landelijk aantal te realiseren onderzoeken door alle centra, gedeeld door het aantal screeningsorganisaties;

  • G. het bedrag van de genormeerde kosten van het regionaal verband dat bij de subsidiëring van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar in aanmerking is genomen.

Artikel 52

  • 1 Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 49, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a. de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker;

    • b. het vastleggen van gegevens over de uitnodigingen voor deelname aan en de uitslagen van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker ten behoeve van de proces- en effect-evaluatie.

  • 2 De screeningsorganisatie bewaart de gegevens, bedoelde in het eerste lid, gedurende ten minste tien jaren.

Artikel 53

In afwijking van artikel 23, derde lid, worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de activiteiten waarvoor een subsidie als bedoeld in artikel 49 wordt verstrekt.

§ 4. Pre- en postnatale preventie

Artikel 54

Voor de uitvoering van het nationaal programma pre- en postnatale preventie bij zwangeren en pasgeborenen kan de minister een projectsubsidie verstrekken.

Artikel 55

De subsidie, bedoeld in artikel 54, kan worden verstrekt aan de volgende entadministraties:

  • a. Stichting Entadministratie Noord Nederland voor de provincies Groningen, Friesland en Drenthe;

  • b. Stichting Entorganisatie voor Overijssel en Flevoland voor de provincies Overijssel en Flevoland;

  • c. Stichting Provinciale Entadministratie Gelderland voor de provincie Gelderland;

  • d. Stichting Entadministratie Utrecht & Noord-Holland voor de provincies Utrecht en Noord-Holland, met uitzondering van de gemeente Amsterdam;

  • e. Stichting regionale Entadministratie Zuid-Holland voor de provincie Zuid-Holland, met uitzondering van de gemeente Rotterdam;

  • f. Stichting Provinciale Kraamzorg & Entadministratie Zeeland;

  • g. Stichting Provinciale Entadministratie Noord-Brabant voor de provincie Noord-Brabant;

  • h. Stichting Provinciale Entadministratie Limburg voor de provincie Limburg;

  • i. Gemeentelijke gezondheidsdienst te Amsterdam voor de gemeente Amsterdam;

  • j. Gemeentelijke gezondheidsdienst te Rotterdam voor de gemeente Rotterdam.

Artikel 56

De subsidie, bedoeld in artikel 54, wordt verstrekt voor:

  • a. bloedonderzoek bij zwangere vrouwen, uitgevoerd rondom de twaalfde week van de zwangerschap, naar ABO bloedgroep, rhesus-D-factor, irregulaire erytrocytenantistoffen, hepatitis B surface antigen, hiv antistoffen en lues;

  • b. de confirmatie en nadere typering door de laboratoria van opgespoorde lues, hiv antistoffen en hepatitis B surface antigen;

  • c. bloedonderzoek door Sanquin Diagnostiek of het Bijzonder Instituut voor Bloedgroepen Onderzoek bij positief bevonden IEA screening rondom de twaalfde week, betreffende:

    • 1°. bevestiging van positieve screeningsresultaat irregulaire erytrocytenantistoffen en nadere specificering van antistoffen met het bloed van de moeder, en

    • 2°. fenotypering met het bloed van de biologische aanstaande vader;

  • d. bloedonderzoek door Sanquin Diagnostiek en Bijzonder Instituut voor Bloedgroepen Onderzoek in de dertigste week van de zwangerschap van de rhesus-D negatieve zwangere vrouw betreffende:

    • 1°. bloedgroep en rhesus-D-antigeen,

    • 2°. de aanwezigheid van antistoffen tegen het rhesus-D-antigeen;

  • e. laboratoriumonderzoek van het navelstrengbloed van de pasgeborene van de rhesus-D-negatieve moeder op bloedgroep en rhesus-D-antigeen;

  • f. anti-rhesus-D-immunoglobuline in de dosering van 1000 I.E. voor rhesus-D-negatieve zwangere vrouwen zonder levend kind rond de dertigste week van de zwangerschap en na bevalling van een rhesus-D-positief kind en bij de overige medische indicaties;

  • g. anti-rhesus-D-immunoglobuline in de dosering van 375 I.E. voor toediening na abortus en de overige medische indicaties van de tiende tot en met twintigste week van de zwangerschap voor een rhesus-D-negatieve zwangere vrouw;

  • h. passieve immunisatie na de geboorte door toediening van hepatitis B immunoglobuline (Hblg) 150 I.E. aan pasgeborenen, waarvan de moeder drager is van het hepatitis B virus.

Artikel 57

In afwijking van artikel 7 bestaat de subsidie, bedoeld in artikel 54, uit de lasten, berekend volgens artikel 58, met dien verstande dat de lasten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, onder a en b, in aanmerking komen tot het door de minister bij de subsidieverlening vastgestelde maximum.

Artikel 58

  • 1 Voor de subsidie, bedoeld in artikel 54, komen uitsluitend in aanmerking de kosten van:

    • a. personeel, materiaal en huisvesting, nodig voor coördinatie van en toezicht op de uitvoering van het nationale programma pre- en postnatale preventie;

    • b. hard- en software voor de registratie van zwangeren en pasgeborenen in het kader van het nationale programma pre- en postnatale preventie;

    • c. de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel 56.

  • 2 De kosten voor de onderzoeken, bedoeld in artikel 56, komen voor subsidie in aanmerking tot ten hoogste de daarvoor ingevolge de Wet marktordening vastgestelde tarieven, met dien verstande dat voor de anti-rhesus-D-immunoglobuline 1000 I.E. ten hoogste een tarief van € 53, inclusief BTW, per onderzoek voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 59

  • 1 De entadministratie draagt zorg voor het registreren, elektronisch opslaan en gedurende ten minste tien jaren bewaren van gegevens over de bloedonderzoeken van de zwangere vrouwen en het eventuele vervolg als gevolg van positieve bloedtesten op lues, hepatitis B en hiv, alsmede van de gegevens over de vervolgonderzoeken van de rhesus negatieve vrouwen.

  • 2 Tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid, behoren ten minste de uitslagen.

  • 3 De subsidieontvanger bewaart de elektronisch opgeslagen gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende minimaal tien jaren.

§ 5. Nationaal programma grieppreventie

Artikel 60

Voor de uitvoering van het Nationaal Programma Grieppreventie kan de minister een instellingssubsidie verlenen aan de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie te Utrecht.

Artikel 61

De subsidie, bedoeld in artikel 60, wordt verstrekt voor griepvaccinaties die huisartsen in de periode 1 september 2007 tot en met 30 april 2008 geven aan:

  • a. patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen;

  • b. patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie;

  • c. patiënten met diabetes mellitus;

  • d. patiënten met chronische nierinsufficiëntie;

  • e. patiënten met furunculose, hun gezinsleden en daarmee vergelijkbare personen;

  • f. patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan;

  • g. personen geïnfecteerd met hiv;

  • h. kinderen en adolescenten in de leeftijd van 6 maanden tot 18 jaar die langdurig salicylaten gebruiken;

  • i. verstandelijk gehandicapten in intramurale voorzieningen;

  • j. personen van 65 jaar of ouder; of

  • k. personen met verminderde weerstand tegen infecties.

Artikel 62

In afwijking van artikel 19, eerste lid, loopt het boekjaar voor de instellingssubsidie, bedoeld in artikel 60, van 1 september van enig jaar tot en met 31 augustus van het daar op volgende jaar.

Artikel 63

Voor de subsidie, bedoeld in artikel 60, komen in aanmerking:

  • a. de kosten van griepvaccins;

  • b. de kosten van aflevering van de griepvaccins;

  • c. de kosten van toediening van de griepvaccins;

  • d. overige kosten van de uitvoering van het nationaal programma, voor zover opgenomen in een door de minister goedgekeurde begroting.

Artikel 64

De subsidie, bedoeld in artikel 60, bedraagt voor het boekjaar van 1 september 2007 tot en met 31 augustus 2008, ten hoogste € 41.273.921.

Artikel 65

In afwijking van artikel 23, derde lid:

  • a. bedraagt het totaal van de in artikel 23, eerste lid, bedoelde reservering in enig jaar ten hoogste 5% van het bedrag van de voor dat jaar verleende subsidie, als bedoeld in artikel 60, zonder toepassing van de in artikel 5 bedoelde vermindering;

  • b. worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de activiteiten waarvoor een subsidie als bedoeld in artikel 60 wordt verstrekt.

Artikel 66

De stichting, genoemd in artikel 60, draagt er zorg voor dat huisartsen:

  • a. registreren tot welke risicogroepen, bedoeld in artikel 61, onderdelen a tot en met k, gevaccineerden behoren;

  • b. gedurende ten minste vijf jaren de registratie, bedoeld onder a, bewaren.

Artikel 67

De stichting, genoemd in artikel 60:

  • a. verleent medewerking aan de publieksvoorlichting over het Nationaal Programma Grieppreventie en aan de evaluatie van het Nationaal Programma Grieppreventie, die door de minister of door andere organisaties in opdracht van de minister worden uitgevoerd;

  • b. draagt er zorg voor dat de huisartsen die deelnemen aan de uitvoering van het Nationaal Programma Grieppreventie, zich verplichten hun medewerking te verlenen aan de evaluatie bedoeld onder a.

§ 6. Seksuele gezondheid

§ 6.1. Algemeen

Artikel 68

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. verzorgingsgebied:

    • 1°. de provincies Noord-Holland en Flevoland,

    • 2°. de provincies Overijssel en Gelderland,

    • 3°. de provincies Friesland, Drenthe en Groningen,

    • 4°. het noordwestelijke deel van de provincie Zuid-Holland, bestaande uit de gemeenten Alkemade, Alphen aan den Rijn, Delft, Den Haag, Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam/Voorburg, Liemeer, Lisse, Midden-Delfland, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Pijnacker-Nootdorp, Rijnsburg, Rijnwoude, Rijswijk, Sassenheim, Ter Aar, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten, Warmond, Wassenaar, Westland, Zoetermeer en Zoeterwoude,

    • 5°. het zuidoostelijke deel van de provincie Zuid-Holland, bestaande uit de gemeenten die geen deel uitmaken van het noordwestelijke deel van de provincie Zuid-Holland,

    • 6°. de provincies Zeeland en Brabant,

    • 7°. de provincie Limburg, of

    • 8°. de provincie Utrecht;

  • b. coördinerende GGD: de instelling die in stand houdt of de instellingen die in stand houden:

    • 1°. de GGD van de gemeente Amsterdam,

    • 2°. de GGD Regio Nijmegen,

    • 3°. de Hulpverleningsdienst (GGD) van de gemeenschappelijke regeling Hulpverlening en Openbare Gezondheidszorg Groningen,

    • 4°. de afdeling GGD van de Dienst OCW van de gemeente Den Haag,

    • 5°. de GGD van de gemeente Rotterdam,

    • 6°. de GGD van het openbaar lichaam Hart voor Brabant,

    • 7°. de GGD Zuid-Limburg, of

    • 8°. de GG&GD van de gemeente Utrecht;

  • c. soa:

    • 1°. chlamydia trachomatis, gonorroe, syfilis, hiv, hepatitis B, trichomonas of herpes voor zover deze seksueel overdraagbare aandoening niet eerder bij de desbetreffende patiënt is geconstateerd, of

    • 2°. chlamydia trachomatis, gonorroe of syfilis voor zover deze seksueel overdraagbare aandoening is geconstateerd nadat de desbetreffende patiënt eerder voor de aandoening succesvol is behandeld;

  • d. soa-bestrijding: het in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD anders dan in het kader van de curatieve gezondheidszorg verlenen of doen verlenen van de volgende zorg met betrekking tot de daarbij genoemde soa’s:

    • 1°. indicatiestelling, anamnese, lichamelijk onderzoek, counseling, voorlichting en afname van lichaamsmateriaal voor de diagnostiek van chlamydia trachomatis, gonorroe, syfilis, hiv, hepatitis B, trichomonas of herpes,

    • 2°. behandeling van en op indicatie verwijzing ter behandeling van chlamydia trachomatis, gonorroe en syfilis,

    • 3°. verwijzing ter behandeling van hiv en hepatitis B, en

    • 4°. registratie van gegevens ten behoeve van onderzoekingen die erop zijn gericht inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid op het gebied van collectieve preventie en onderzoek naar de ontwikkeling van het voorkomen van soa’s;

  • e. soa-coördinatie: het ten behoeve van het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD:

    • 1°. coördineren van het aanbod van soa-bestrijding, en

    • 2°. waarborgen dat de soa-bestrijding voldoet aan artikel 70;

  • f. soa-onderzoek: onderzoek van lichaamsmateriaal ten behoeve van het stellen van een diagnose in het kader van de soa-bestrijding;

  • g. gevonden soa: een soa, niet zijnde trichomonas of herpes, waarvan de diagnose is gesteld in het kader van de soa-bestrijding en op basis van een soa-onderzoek naar ten minste chlamydia trachomatis, gonorroe en syfilis;

  • h. seksualiteitshulpverlening: het in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD in aanvulling op de curatieve gezondheidszorg verlenen of doen verlenen van de volgende individuele zorg met betrekking tot de seksuele gezondheid:

    • 1°. signaleren van hulpvragen,

    • 2°. verrichten van eenvoudige psychosociale en somatische diagnostiek, met inbegrip van lichamelijk onderzoek,

    • 3°. geven van informatie en advies,

    • 4°. voorschrijven van en behandelen met geneesmiddelen,

    • 5°. verwijzen ter behandeling van complexe hulpvragen, en

    • 6°. registreren van gegevens ten behoeve van ontwikkeling van het beleid op het gebied van collectieve preventie en seksualiteitshulpverlening;

  • i. seksualiteitshulpverleningscoördinatie: het ten behoeve van het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD:

    • 1°. coördineren van het aanbod van seksualiteitshulpverlening, en

    • 2°. waarborgen dat de hulpverlening voldoet aan artikel 75k;

  • j. consult seksualiteitshulpverlening: het aan een cliënt verlenen van seksualiteitshulpverlening door middel van een individueel en face to face consult, dat tenminste bestaat uit het signaleren van hulpvragen, het geven van informatie en advies en het registreren van gegevens ten behoeve van ontwikkeling van het beleid op het gebied van seksualiteitshulpverlening.

Artikel 68a

Uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarvoor een coördinerende GGD op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt, zendt de coördinerende GGD de Minister de jaarrekening over het jaar waarvoor de subsidie is verstrekt.

§ 6.2. Soa-coördinatie en soa-bestrijding

Artikel 69

De minister kan aan een coördinerende GGD jaarlijks een instellingssubsidie verstrekken voor soa-coördinatie en soa-bestrijding in het verzorgingsgebied waar de coördinerende GGD is gevestigd, indien in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt:

  • a. het totaal aantal gevonden soa’s dat in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD in het kader van de soa-bestrijding werd geconstateerd, ten minste gelijk is aan het getal dat wordt uitgedrukt met letter E in de formule, bedoeld in artikel 71, eerste lid;

  • b. er in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD in het kader van de soa-bestrijding in totaal ten minste vier keer zoveel soa-onderzoeken werden verricht dan er gevonden soa’s werden geconstateerd.

Artikel 70

De coördinerende GGD draagt er ten behoeve van zijn verzorgingsgebied zorg voor dat in het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt:

  • a. er gepaste soa-coördinatie en toereikende soa-bestrijding worden uitgevoerd;

  • b. de soa-bestrijding is gericht op:

    • 1°. personen die behoren tot groepen in de samenleving met een verhoogd risico op een soa,

    • 2°. personen die in het kader van de bron- en contactopsporing gewaarschuwd zijn voor een soa,

    • 3°. personen met klachten die wijzen op een soa,

    • 4°. personen jonger dan 25 jaar, of

    • 5°. personen die bij een soa-onderzoek anoniem wensen te blijven;

  • c. van cliënten geen betalingen worden verlangd voor soa-bestrijding;

  • d. de soa-bestrijding is afgestemd op de collectieve preventie en de curatieve gezondheidszorg;

  • e. de soa-bestrijding wordt uitgevoerd in samenwerking met andere gemeentelijke gezondheidsdiensten binnen het verzorgingsgebied;

  • f. de soa-bestrijding van verantwoorde kwaliteit is;

  • g. uiterlijk 2 maanden na afloop van ieder kwartaal aan de minister op door hem te bepalen wijze worden verstrekt de gegevens over het aantal soa-onderzoeken en het aantal gevonden soa’s, alsmede de door hem te bepalen gegevens ten behoeve van onderzoek naar de ontwikkeling van het voorkomen van soa’s;

  • h. de gegevens over het aantal soa-onderzoeken en het aantal gevonden soa’s worden geregistreerd overeenkomstig de aanwijzingen in het Gebruikersreglement SOA peilstation en worden verstrekt aan het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu.

Artikel 71

  • 1 In afwijking van Hoofdstuk I, paragraaf 2, bestaat de instellingssubsidie voor soa-coördinatie en soa-bestrijding uit het bedrag dat wordt berekend met de formule A + (B × C) + (D – E) × F, waarbij wordt verstaan onder:

    • A. een normbedrag van € 20.000,

    • B. het aantal inwoners in het verzorgingsgebied waar de coördinerende GGD is gevestigd,

    • C. een normbedrag van € 0,099 per inwoner,

    • D. het totaal aantal gevonden soa’s in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt, tot ten hoogste 125% van het totaal aantal gevonden soa’s in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD in het derde jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt,

    • E. (B × C) ∕ € 1128,71, en

    • F. een normbedrag per gevonden soa van € 596,46,

    en waarbij (D–E) gelijk wordt gesteld aan nul indien E groter is dan D.

  • 2 Het aantal inwoners, bedoeld in het eerste lid, onder B, wordt ontleend aan de statistiek ‘Bevolking der gemeenten in Nederland op 1 januari’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt.

Artikel 72

In afwijking van artikel 71, eerste lid, wordt het aantal gevonden soa's in 2005 ontleend aan onderzoeksgegevens van de minister over het voorkomen van soa’s.

Artikel 73

In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt een aanvraag van de instellingssubsidie voor soa-coördinatie en soa-bestrijding onderbouwd met een activiteitenplan en gaat deze aanvraag vergezeld van:

  • a. verklaringen van andere gemeentelijke gezondheidsdiensten uit het verzorgingsgebied waarmee de coördinerende GGD samenwerkt in het kader van de soa-bestrijding, waaruit blijkt dat zij instemmen met de soa-coördinatie, en

  • b. het verslag, bedoeld in artikel 22, over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt, waarin ten minste is opgenomen het aantal soa-onderzoeken en het aantal gevonden soa’s in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD, en

  • c. een bestuursverklaring.

Artikel 74

  • 1 In afwijking van de artikelen 14 en 36 geeft de minister binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag van de instellingssubsidie voor soa-coördinatie en soa-bestrijding een beschikking tot vaststelling.

  • 2 De instellingssubsidie voor soa-coördinatie en soa-bestrijding wordt betaald in de volgende termijnen: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor het desbetreffende jaar vastgestelde bedrag.

Artikel 75

De artikelen 23, 24, 32, 33 en 35 zijn niet van toepassing op een instellingssubsidie voor soa-coördinatie en soa-bestrijding.

§ 6.3

Soa-onderzoek tot en met eerste helft van 2007

Artikel 75a

  • 1 De Minister kan aan een instelling, die een ten behoeve van de gezondheidszorg geaccrediteerd laboratorium in stand houdt, een instellingssubsidie verstrekken voor soa-onderzoek.

  • 2 De instellingssubsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per soa-onderzoek ten hoogste het door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarief.

  • 3 Een aanvraag van de instellingssubsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend binnen twee maanden na afloop van het kwartaal waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt.

  • 4 De aanvraag wordt binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarvoor de instellingssubsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt onderbouwd met een overzicht van het aantal in het desbetreffende kwartaal verrichte soa-onderzoeken.

  • 5 Nadat de aanvraag voor de instellingssubsidie, bedoeld in het eerste lid, is ingediend, kan de Minister voorschotten verlenen.

  • 6 De Minister geeft binnen 4 weken na ontvangst van het overzicht, bedoeld in het vierde lid, een beschikking tot vaststelling van de instellingssubsidie, bedoeld in het eerste lid.

  • 8 De instellingssubsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt ten laatste verstrekt voor het tweede kwartaal van het jaar 2007.

§ 6.4. Soa-onderzoek vanaf tweede helft van 2007

Artikel 75b

  • 1 De Minister kan aan een coördinerende GGD jaarlijks een instellingssubsidie verstrekken voor soa-onderzoek in het verzorgingsgebied waar de coördinerende GGD is gevestigd.

  • 2 De instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verstrekt:

    • a. indien aan de desbetreffende GGD voor het desbetreffende jaar tevens een instellingssubsidie voor soa-coördinatie en soa-bestrijding is verstrekt;

    • b. voor zover het soa-onderzoek wordt uitgevoerd in een specifiek met het oog op het functioneren ten behoeve van de gezondheidszorg geaccrediteerd laboratorium;

    • c. voor zover het soa-onderzoek in het kader van de soa-bestrijding wordt verricht ten behoeve van het stellen van een diagnose met betrekking tot tenminste chlamydia trachomatis, gonorroe en syfilis.

Artikel 75c

In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt een aanvraag van de instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, onderbouwd met een activiteitenplan en gaat deze aanvraag vergezeld van een opgave van het aantal soa-onderzoeken in de periode van 1 januari tot en met 30 juni van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt.

Artikel 75d

De Minister verleent een instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, van ten hoogste het bedrag dat in afwijking van Hoofdstuk I, paragraaf 2, wordt berekend met de formule (G × 2) × H, waarbij wordt verstaan onder:

G. het totaal aantal soa-onderzoeken dat in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD is verricht in de periode van 1 januari tot en met 30 juni van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt, en

H. een normbedrag van € 136 per soa-onderzoek.

Artikel 75e

De coördinerende GGD waaraan een instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, is verleend, draagt er zorg voor dat aan de Minister op door hem te bepalen wijze gegevens worden verstrekt over de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Artikel 75f

In afwijking van artikel 32, tweede lid, gaat de aanvraag voor de vaststelling van de instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, vergezeld van een opgave van het totaal aantal soa-onderzoeken dat in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD is verricht in het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt.

Artikel 75g

De Minister stelt een instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, vast op het bedrag dat in afwijking van Hoofdstuk I, paragraaf 2, wordt berekend met de formule I × J, waarbij wordt verstaan onder:

I. het totaal aantal soa-onderzoeken dat in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD is verricht in het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt, en

J. een normbedrag van € 136 per soa-onderzoek.

Artikel 75h

  • 1 In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt een aanvraag voor een instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, voor het jaar 2007 uiterlijk 15 augustus 2007 ingediend.

  • 2 In afwijking van de aanhef van artikel 75d wordt de instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, voor de verlening voor het jaar 2007 berekend met de formule G × H.

  • 3 In afwijking van artikel 75f gaat de aanvraag voor de vaststelling van de instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, voor het jaar 2007 vergezeld van een opgave van het totaal aantal soa-onderzoeken dat in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD is verricht in de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007.

  • 4 In afwijking van artikel 75g wordt voor de vaststelling van de instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b, voor het jaar 2007 onder de letter I verstaan: het totaal aantal soa-onderzoeken dat in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD is verricht in de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007.

Artikel 75i

De artikelen 23 en 24 zijn niet van toepassing op een instellingssubsidie voor soa-onderzoek, bedoeld in artikel 75b.

§ 6.5. Seksualiteitshulpverlening en coördinatie

Artikel 75j

De minister kan aan een coördinerende GGD jaarlijks een instellingssubsidie verstrekken voor seksualiteitshulpverlening en seksualiteitshulpverleningscoördinatie.

Artikel 75k

De coördinerende GGD draagt er ten behoeve van zijn verzorgingsgebied zorg voor dat in het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt:

  • a. gepaste seksualiteitshulpverleningscoördinatie en toereikende seksualiteitshulpverlening worden uitgevoerd;

  • b. de seksualiteitshulpverlening is gericht op jongeren in de leeftijd tot en met 24 jaar;

  • c. van cliënten geen betalingen worden verlangd voor een consult seksualiteitshulpverlening;

  • d. de seksualiteitshulpverlening is afgestemd op de collectieve preventie, de soa-bestrijding en de curatieve gezondheidszorg;

  • e. de seksualiteitshulpverlening wordt uitgevoerd in samenwerking met andere gemeentelijke gezondheidsdiensten binnen het verzorgingsgebied;

  • f. de seksualiteitshulpverlening van verantwoorde kwaliteit is;

  • g. de gegevens ten behoeve van ontwikkeling van het beleid op het gebied van collectieve preventie en seksualiteitshulpverlening op een door de minister vastgestelde wijze worden verstrekt.

Artikel 75l

In afwijking van Hoofdstuk I, paragraaf 2, bestaat de instellingssubsidie voor seksualiteitshulpverlening en seksualiteitshulpverleningscoördinatie ten behoeve van het jaar 2008 uit het bedrag dat wordt berekend met de formule A+(B*C), waarbij wordt verstaan onder:

  • a. een normbedrag van € 200.262,

  • b. het aantal consulten seksualiteitshulpverlening in het verzorgingsgebied van de desbetreffende coördinerende GGD in het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt van ten hoogste:

    6.575 voor de provincies Noord-Holland en Flevoland,

    6.830 voor de provincies Overijssel en Gelderland,

    3.746 voor de provincies Friesland, Drenthe en Groningen,

    3.319 voor het noordwestelijke deel van de provincie Zuid-Holland,

    4.283 voor het zuidoostelijke deel van de provincie Zuid-Holland,

    6.161 voor de provincies Zeeland en Brabant,

    2.464 voor de provincie Limburg,

    2.620 voor de provincie Utrecht, en

  • c. een normbedrag per consult seksualiteitshulpverlening van € 52,64 tot ten hoogste twee consulten per cliënt per hulpvraag.

Artikel 75m

  • 1 In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt een aanvraag van de instellingssubsidie voor seksualiteitshulpverlening en seksualiteitshulpverleningscoördinatie onderbouwd met een activiteitenplan en gaat deze aanvraag vergezeld van:

    • a. verklaringen van andere gemeentelijke gezondheidsdiensten of andere partijen uit het verzorgingsgebied waarmee de coördinerende GGD samenwerkt in het kader van de seksualiteitshulpverlening, waaruit blijkt dat zij instemmen met de seksualiteitshulpverleningscoördinatie,

    • b. het aantal te verrichten consulten seksualiteitshulpverlening in het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt.

  • 2 In afwijking van artikel 9, eerste lid, dient de coördinerende GGD de aanvraag van de instellingssubsidie voor seksualiteitshulpverlening en seksualiteitshulpverleningscoördinatie ten behoeve van het jaar 2008 uiterlijk 15 november 2007 in.

Artikel 75n

In afwijking van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, en derde lid, verstrekt de minister de volgende voorschotten op een verleende instellingssubsidie voor seksualiteitshulpverlening en seksualiteitshulpverleningscoördinatie: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor het desbetreffende jaar verleende bedrag.

Artikel 75o

In afwijking van artikel 32, tweede lid, gaat de aanvraag voor de vaststelling van de instellingssubsidie voor seksualiteitshulpverlening en seksualiteitshulpverleningscoördinatie vergezeld van:

  • a. het verslag, bedoeld in artikel 22;

  • b. het aantal consulten seksualiteitshulpverlening verricht in het jaar waarvoor de instellingssubsidie is verstrekt;

  • c. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

Artikel 75p

De artikelen 23, 24, en 35 zijn niet van toepassing op een instellingssubsidie voor seksualiteitshulpverlening en seksualiteitshulpverleningscoördinatie.

Hoofdstuk III. Slotbepalingen

Artikel 76

De minister kan, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 77

Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend of vastgesteld is de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet van toepassing zoals deze luidde op het moment dat de subsidie werd verleend of vastgesteld.

Artikel 78

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 79

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling publieke gezondheid.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J.F. Hoogervorst