Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ

Geraadpleegd op 30-04-2024.
Geldend van 01-04-2016 t/m 31-12-2016

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 16 oktober 2003, nr. W&B/WWB/2003/78560, Directie Werk en Bijstand, houdende nadere regels terzake van enkele in de Wet werk en bijstand en het Besluit WWB geregelde onderwerpen (Regeling WWB)

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

§ 2. Beeld van de uitvoering

Artikel 2. Verslag over de uitvoering en accountantsverklaring

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 4. Beeld van de uitvoering

  • 1 Het beeld van de uitvoering, bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet wordt voor 1 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het beeld van de uitvoering betrekking heeft door de minister ontvangen.

  • 2 Het beeld van de uitvoering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Indien het beeld van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, niet op de in het eerste lid genoemde datum is ontvangen, schort de minister de betaling van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet voor het lopende vergoedingsjaar op met ingang van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de ontvangsttermijn is verlopen, doch niet gedurende de periode waarover door de minister aan het college in geval van overmacht uitstel is verleend.

  • 4 De betaling van de uitkering wordt hervat op de vijftiende van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin het beeld van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, is ontvangen door de minister.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien het college in gebreke blijft om binnen een door de minister vastgestelde termijn aanvullende informatie te verstrekken noodzakelijk voor het financieel beheer van de wet.

§ 3. Uitkering en betaling

Artikel 5. Betaling

  • 1 Met uitzondering van de maand mei, wordt iedere maand op of omstreeks de vijftiende dag van die maand 8% van de voor het betreffende jaar vastgestelde uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet betaalbaar gesteld. In de maand mei wordt op of omstreeks de vijftiende dag 12% van de uitkeringen betaalbaar gesteld.

  • 3 Elk van de drie delen waaruit de meerjarige aanvullende uitkering bestaat, bedoeld in artikel 10c, tweede lid, van het Besluit WWB 2007, zoals dit artikel luidde op 31 december 2014 wordt betaalbaar gesteld voor 1 april van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waar het desbetreffende deel op ziet.

  • 4 De incidentele aanvullende uitkering 2014 en de vangnetuitkering worden betaalbaar gesteld voor 1 april in het kalenderjaar dat ligt twee jaar na het jaar waarop de uitkering betrekking heeft.

Artikel 5a. Opschorting betaling bij vaststelling ernstige tekortkomingen

  • 2 De betaling van de uitkering wordt hervat op of omstreeks de vijftiende dag van de kalendermaand nadat de periode van drie maanden is verstreken dan wel nadat de langere periode van opschorting, die de minister met toepassing van artikel 76, derde lid, van de wet heeft vastgesteld is verstreken.

Artikel 6. Gegevens verdeelmodel 15.000+ gemeenten

In de bijlage bij deze regeling zijn:

§ 4. Toetsing lijfrenten

Artikel 6b. Toetsing inleg lijfrente

  • 2 Voor de beoordeling of de inleg ten hoogste het in artikel 15, tweede lid, onderdeel b, onder 3°, van de wet genoemde bedrag heeft bedragen, wordt:

    • a. voor de inleg gedaan in het jaar van aanvraag van bijstand: het genoemde bedrag naar evenredigheid van de tussen 1 januari en de dag van aanvraag van bijstand gelegen periode in aanmerking genomen;

    • b. voor de inleg gedaan in de aan de aanvraag voorafgaande vier kalenderjaren: het genoemde bedrag in aanmerking genomen dat geldt op de dag van aanvraag van bijstand.

Artikel 6c. Toetsing waarde lijfrente en hoogte inleg

Het bedrag waarmee bij toepassing van artikel 15, tweede lid, onderdeel b, van de wet de inleg het in subonderdeel 3° van dat onderdeel genoemde bedrag overschrijdt, wordt in mindering gebracht op de waarde van de lijfrente of lijfrenten.

§ 5. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Artikel 7. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Niet tot de middelen, bedoeld in artikel 31 van de wet, worden gerekend:

Artikel 7a. Indexering

  • 2 De gewijzigde bedragen, bedoeld in het eerste lid, en de dag waarop de wijzigingen plaatsvinden, worden door of namens de minister bekendgemaakt in de Staatscourant.

§ 6. Vakantietoeslag

Artikel 8. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 9. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de vaststelling van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen ontvangen in het kalenderjaar 2016.

Artikel 10. In aanmerking te nemen vakantietoeslag

Indien over het inkomen van de belanghebbende aanspraak op vakantietoeslag bestaat neemt het college bij de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand mede op grond van de artikelen 11, 12, 13 of 14 berekende aanspraak op vakantietoeslag in aanmerking.

Artikel 11. Aanspraak op vakantietoeslag voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet met inkomen uit tegenwoordige arbeid

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit tegenwoordige arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraakop vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

497,77

8,00%

x ink

497,77

539,78

5,08%

x ink

   

539,78

649,67

7,76%

x ink

- €

14,50

649,67

1421,87

5,44%

x ink

- €

0,58

1421,87

     

5,13%

x ink

- €

0,54

Artikel 12. Aanspraak op vakantietoeslag voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet met inkomen uit vroegere arbeid

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit vroegere arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de algemene heffingskorting wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraak

op vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

473,38

8,00%

x ink

473,38

511,17

5,08%

x ink

   

511,17

1163,27

 

8,00%

x ink

- €

14,95

1163,27

   

7,54%

x ink

- €

14,09

Artikel 13. Aanspraak op vakantietoeslag voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet voor wie geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt en voor de inhouding van loonheffing geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

976,44

7,99%

x ink

976,44

7,54%

x ink

   

Artikel 14. Aanspraak op vakantietoeslag voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt

  • 1 Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en het inkomen van de belanghebbende bestaat uit een gekort ouderdomspensioen en toeslag als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet bedraagt de daarbij behorende aanspraak op vakantietoeslag voor:

    a. alleenstaande

    6,43%

    x ink

     

    b. gehuwden, waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt

    6,74%

    x ink

     

    c. gehuwden, waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en de andere echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, indien:

         

    - het inkomen € 922,64 of meer bedraagt

    6,76%

    x ink

    - € 13,10

    - het inkomen lager is dan € 922,64

    6,74%

    x ink

     

    d. gehuwden, waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en de andere echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, indien

         

    – het inkomen € 865,13 of meer bedraagt

    6,68%

    x ink

    – € 12,06

     

    – het inkomen lager is dan € 865,13

     

    6,69%

    x ink

       
  • 2 Indien de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, naast het gekorte ouderdomspensioen en toeslag, bedoeld in het eerste lid, een ander inkomen heeft dat recht geeft op vakantietoeslag bedraagt de aanspraak op die vakantietoeslag 8% van dat andere inkomen.

§ 7. Verzoeken vangnetuitkering

Artikel 15. Procedurele bepalingen verzoek vangnetuitkering

  • 1 Een verzoek tot een vangnetuitkering wordt door de toetsingscommissie ontvangen in de periode van 1 januari tot en met 15 augustus van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 3 Een verzoek tot een vangnetuitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 Een verzoek dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen voor of na afloop van de periode, genoemd in het eerste lid, wordt niet in behandeling genomen.

  • 5 De toetsingscommissie adviseert de minister uiterlijk op 31 oktober van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid, over de te nemen beslissing.

  • 6 De toetsingscommissie kan de minister voor 15 oktober verzoeken om een aantal adviezen later dan 31 oktober vast te stellen.

  • 7 Indien de minister aan een verzoek als bedoeld in het zesde lid voldoet, bepaalt hij daarbij het aantal adviezen dat later kan worden vastgesteld en de datum waarop deze adviezen uiterlijk door de minister worden ontvangen.

§ 7a. Verrekening IOAW en IOAZ

Artikel 15b. Regeling verrekening bestuurlijke boete bij recidive

  • 2 Voor zover de hoogte van de uitkering daartoe de ruimte biedt, is het vrijgelaten deel, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het vierde en vijfde lid, gelijk aan de som van een naar een tijdseenheid te herleiden gedeelte voor:

    • a. zorgkosten: € 530 per kalenderjaar voor een alleenstaande en € 1031 per kalenderjaar voor een belanghebbende met een echtgenoot of geregistreerd partner met wie hij een gezamenlijke huishouding voert, en

    • b. kosten van kinderen: indien de belanghebbende ouder is en voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald: 50 procent van het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget, dat gelet op het aantal kinderen van toepassing is.

  • 3 Van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4 Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n huur.

  • 5 De vermeerdering, bedoeld in het vierde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een basisbedrag van € 222 per maand.

  • 6 Onder kale huur als bedoel in het derde en vierde lid wordt verstaan de huurprijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.

  • 7 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders dat het recht op uitkering heeft vastgesteld.

  • 8 Door het college van burgemeester en wethouders kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag dient te overleggen.

  • 9 Het op grond van het tweede, vierde en vijfde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de woonkosten, bedoeld in het vierde lid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die met ingang van 23 oktober 2003 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.

Den Haag, 16 oktober 2003

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

M. Rutte

Bijlage Voorlopig verslag over de uitvoering Wet werk en bijstand 2006

[Vervallen per 01-01-2008]

Bijlage behorende bij artikel 6 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ

Tabel 1: gewichten kenmerken verklaringsmodel

Variabelen verklaringsmodel

gewichten

Huishoudenskenmerken

 

Eenoudergezin met een vrouw aan het hoofd

0,7983488687886

Eenoudergezin met een man aan het hoofd

0,5989044919778

Paar zonder kinderen

–1,6231649400000

Paar met kinderen

–0,4830537072534

Aanwezigheid van een persoon in de leeftijd van 15-24 jaar

–0,6900182998626

Aanwezigheid van een persoon in de leeftijd van 55 jaar – AOW

0,7922649885444

Wonend in een sociale huurwoning

2,5707676926795

Wonend in een koopwoning

–0,7869853269291

Hebben van een niet-westerse achtergrond

0,8621983685457

Aanwezigheid van een persoon met als hoogst voltooide opleiding maximaal MBO-2

0,5326591753365

Aanwezigheid van een persoon met als hoogst voltooide opleiding minimaal HBO

–0,2747634469067

Aanwezigheid van een persoon met een arbeidsbeperking

1,1128501813985

Aanwezigheid van een persoon met een arbeidsongeschiktheidsuitkering

–1,8063102300000

Omgevingskenmerken

 

Gemiddelde WOZ-waarde (logaritmisch, buurt)

–0,6309484488883

Aandeel WW-ontvangers in de gemeente

0,1207220891655

Bevolkingsgroei in de gemeente

–0,0606406189290

Arbeidsmarktkansen voor hoogopgeleiden (met correcties voor grensoverschrijdende pendel)

–4,519828780

Constante

2,62140326192004

Tabel 2: Corop-gewichten

Coropeffecten

Corop-naam

Gewichten

1

Oost-Groningen

0,020031293854117

2

Delfzijl en omgeving

0,000090624562290

3

Overig Groningen

–0,004678334575146

4

Noord-Friesland

0,042008861899376

5

Zuidwest-Friesland

–0,004811749327928

6

Zuidoost-Friesland

0,017048263922334

7

Noord-Drenthe

–0,018757496029139

8

Zuidoost-Drenthe

0,022187158465385

9

Zuidwest-Drenthe

–0,000832926074509

10

Noord-Overijssel

0,002841680776328

11

Zuidwest-Overijssel

0,000361461745342

12

Twente

–0,000556806742679

13

Veluwe

–0,003169294213876

14

Achterhoek

0,008193082176149

15

Arnhem/Nijmegen

0,001078610075638

16

Zuidwest-Gelderland

0,015083132311702

17

Utrecht

–0,014715664088726

18

Kop van Noord-Holland

–0,004993678536266

19

Alkmaar en omgeving

–0,016918405890465

20

IJmond

–0,004382993094623

21

Agglomeratie Haarlem

–0,015219894237816

22

Zaanstreek

–0,019182583317161

23

Groot-Amsterdam

–0,006831527221948

24

Het Gooi en Vechtstreek

–0,021779308095574

25

Agglomeratie Leiden en Bollenstreek

–0,011792577803135

26

Agglomeratie 's-Gravenhage

–0,011592638678849

27

Delft en Westland

0,004898649174720

28

Oost-Zuid-Holland

–0,013327240943909

29

Groot-Rijnmond

0,033970035612583

30

Zuidoost-Zuid-Holland

0,006911210715771

31

Zeeuwsch-Vlaanderen

0,011179431341588

32

Overig Zeeland

–0,010120078921318

33

West-Noord-Brabant

–0,017210764810443

34

Midden-Noord-Brabant

–0,006283510942012

35

Noordoost-Noord-Brabant

–0,013312390074134

36

Zuidoost-Noord-Brabant

0,045055709779263

37

Noord-Limburg

0,015967810526490

38

Midden-Limburg

–0,014818706549704

39

Zuid-Limburg

0,027807798236609

40

Flevoland

–0,009348195977509

Tabel 3: peiljaren en peildata gemeentelijke kenmerken

Gemeentelijke kenmerken

peiljaren

peildata

Huishoudenskenmerken

   

Aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd

2015

1-1-2015

Totaal aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd, uitgesplitst naar alleenstaanden, eenoudergezinnen man, eenoudergezinnen vrouw, paren zonder kinderen en paren met kinderen

2015

1-1-2015

Aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd met een persoon in het huishouden van 15 tot de AOW-leeftijd en van een niet-westerse herkomst

2015

1-1-2015

Aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd met een persoon in het huishouden in de leeftijd van 15-24 jaar

2015

1-1-2015

Aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd met een persoon in het huishouden in de leeftijd van 55 tot de AOW-leeftijd

2015

1-1-2015

Aantal personen van 15 tot de AOW-leeftijd met een arbeidsongeschiktheidsuitkering

2014

Ultimo 2014

Percentage inwoners van 15 tot 65 jaar met een lage opleiding

2012–2014

3-jaars gemiddelde

Percentage inwoners van 15 tot 65 jaar met een hoge opleiding

2012–2014

3-jaars gemiddelde

Percentage inwoners van 15 tot 65 jaar met een arbeidsbeperking

2010–2014

5-jaars gemiddelde

Percentage huishoudens van 15 tot 65 jaar dat woont in een koopwoning

2012

Ultimo 2012

Percentage huishoudens van 15 tot 65 jaar dat woont in een sociale huurwoning

2012

Ultimo 2012

     

Omgevingskenmerken

   

Gemiddelde WOZ-waarde (logaritmisch, buurt)

2014 (2012)1

1-1-2014 (–)

Aandeel WW-ontvangers in de gemeente

2014

Gemiddelde 1e – 4e kwartaal

Bevolkingsgroei in de gemeente (inwoners 15 tot 65 jaar)

2010 en 2015

1-1-2010 en 1-1-2015

Arbeidsmarktkansen voor hoogopgeleiden (met correcties voor grensoverschrijdende pendel)

2013

COROP-indeling

2015

1-1-2015

1 Samengestelde indicator o.b.v. cijfers CBS (Atlas voor gemeenten)

De huishoudenskenmerken uit tabel 3 zijn gebaseerd op cijfers van het CBS. Het CBS heeft de afgeronde cijfers gepubliceerd op hun website. Het SCP heeft de percentages voor opleiding, arbeidsbeperking en woonsituatie zelf berekend. Voor deze berekening is gebruik gemaakt van de onafgeronde cijfers van het CBS. De berekende percentages zijn afgerond op 1 cijfer achter de komma.

Naar boven