Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2017 t/m 31-07-2017

Wet van 26 april 2001, houdende intrekking van de Wet tegemoetkoming studiekosten en vervanging door de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet tegemoetkoming studiekosten te wijzigen als uitvloeisel van het regeerakkoord 1998 en van de nota «Meer voor meer»;

dat het voorts wenselijk is de leesbaarheid van de Wet tegemoetkoming studiekosten te vergroten en aan te sluiten bij de terminologie van de Wet studiefinanciering 2000;

dat het in verband met het grote aantal wijzigingen wenselijk is de Wet tegemoetkoming studiekosten in te trekken en te vervangen door een nieuwe wet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    bovenbouw:

    • a. voor havo: het vierde en vijfde leerjaar, of

    • b. voor vwo: het vierde, vijfde en zesde leerjaar,

    deelnemer vavo: degene die vavo volgt als bedoeld in artikel 2.10,

    havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de WVO,

    leerling: scholier of deelnemer vavo,

    lening: rentedragende lening die niet kan worden omgezet in een gift,

    onderbouw:

    • a. het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WVO, alle leerjaren,

    • b. het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de WVO, alle leerjaren,

    • c. voor havo: het eerste, tweede en derde leerjaar, of

    • d. voor vwo: het eerste, tweede en derde leerjaar,

    onderwijsbijdrage:

    • a. lesgeld als bedoeld in artikel 5 van de Les- en cursusgeldwet,

    • b. voor een niet uit 's Rijks kas bekostigde school de verschuldigde bijdrage aan de school,

    • c. voor de toepassing van afdeling 5.1, voorzover het een uit 's Rijks kas bekostigde school betreft: het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, of

    • d. voor de toepassing van afdeling 5.2, voorzover het een uit 's Rijks kas bekostigde school betreft: de bedragen, bedoeld in artikel 5.10,

    onderwijsnummer: door Onze Minister uitgegeven persoonsgebonden nummer, toegekend aan een persoon aan wie niet van overheidswege een burgerservicenummer is verstrekt,

    Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

    partner: degene die in het kalenderjaar waarin het school- of studiejaar aanvangt gedurende meer dan 6 maanden partner als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van de aanvrager is, met dien verstande dat voor de toepassing van hoofdstuk 4 voor «belanghebbende» gelezen wordt: TOS-ouder,

    peiljaar: tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het schooljaar of studiejaar aanvangt,

    scholier: degene die voortgezet onderwijs volgt,

    school: school of instelling in de zin van:

    schooljaar: tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend,

    student: degene die hoger onderwijs volgt als bedoeld in de artikelen 2.11 en 2.12,

    studiejaar: tijdvak dat aanvangt op 1 september van enig kalenderjaar en eindigt op 31 augustus daaropvolgend,

    tegemoetkoming: door Onze Minister verstrekte toekenning in verband met het volgen van een opleiding in het onderwijs waarop uitsluitend op grond van deze wet aanspraak bestaat,

    thuiswonende leerling: scholier of deelnemer vavo die woont op het adres van de TOS-ouder of partner van de TOS-ouder,

    toetsingsinkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien verstande dat voor «berekeningsjaar» gelezen wordt: peiljaar,

    TOS-ouder: wettelijke vertegenwoordiger in het laatste kwartaal waarin de leerling nog 17 jaar was,

    uitwonende leerling: scholier of deelnemer vavo die niet een thuiswonende leerling is,

    vavo: opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

    voortgezet onderwijs: onderwijs in de zin van de WVO, en, tenzij anders is bepaald, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC,

    vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000,

    vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 van de WVO.

  • 2 In onderdeel b van de begripsbepaling «TOS-ouder» wordt, indien 2 natuurlijke personen voldoen aan het begrip wettelijke vertegenwoordiger, daaronder verstaan:

    • a. wettelijke vertegenwoordiger die over het tweede kwartaal van het jaar waarin het schooljaar aanvangt, ten behoeve van de leerling kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet heeft ontvangen,

    • b. indien onderdeel a niet van toepassing is: wettelijke vertegenwoordiger bij wie de leerling op 1 augustus blijkens de basisregistratie personen woont, of

    • c. indien de onderdelen a en b niet van toepassing zijn: wettelijke vertegenwoordiger die de wettelijke vertegenwoordigers gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.

Artikel 1.2. Peildatum

Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.

Artikel 1.3. Aanvraag

  • 1 Een aanvraag kan worden gedaan door een leerling of student.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke voorwaarden een aanvraag moet voldoen. In ieder geval wordt daarbij bepaald dat de aanvrager in de zin van hoofdstuk 5 en zijn partner alsmede de TOS-ouder en zijn partner hun burgerservicenummer of onderwijsnummer verstrekken.

Artikel 1.5. Woonplaats

  • 1 Indien bij controle door Onze Minister blijkt dat het door de scholier verstrekte adres afwijkt van het adres waarop hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, maakt Onze Minister dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.

  • 2 Indien een uitwonende scholier de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende basistoelage omgezet in een basistoelage voor een thuiswonende scholier, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 3 Indien een uitwonende scholier de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de basistoelage voor een thuiswonende scholier omgezet in een basistoelage voor een uitwonende scholier.

Artikel 1.6. Inspecteur der rijksbelastingen bepaalt inkomen of loon

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 1.7. Gebruik burgerservicenummer of onderwijsnummer

  • 1 Onze Minister gebruikt het burgerservicenummer of onderwijsnummer van een leerling, student of debiteur ter zake van de uitvoering van deze wet slechts:

    • a. in contacten met die leerling, student of debiteur,

    • b. in contacten met personen en instanties voorzover deze zelf gemachtigd zijn tot het opnemen van het burgerservicenummer of onderwijsnummer in een persoonsregistratie, en

    • c. teneinde de gegevens van die leerling, student of debiteur te vergelijken met de gegevens die over hem zijn opgenomen in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht, voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet.

  • 2 Het burgerservicenummer of onderwijsnummer van de partner van een leerling, student of debiteur of van de TOS-ouder of diens partner kan ter zake van de uitvoering van deze wet slechts worden gebruikt in contacten met die partner of TOS-ouder of met de desbetreffende leerling, student of debiteur, alsmede, voorzover het betreft de controle op de rechtmatigheid, in contacten met personen en instanties voorzover deze zelf gemachtigd zijn tot het opnemen van het burgerservicenummer of onderwijsnummer in een persoonsregistratie.

Artikel 1.8. AWIR van toepassing

Op deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 10, zijn van toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen:

Hoofdstuk 2. Werkingssfeer

Paragraaf 2.1. Algemeen

Artikel 2.1. Reikwijdte en voorwaarden tegemoetkoming

Deze wet regelt de tegemoetkoming en is van toepassing indien wordt voldaan aan de voorwaarden inzake:

Artikel 2.2. Nationaliteit

  • 1 Op tegemoetkoming kan aanspraak bestaan indien de aanvrager:

    • a. de Nederlandse nationaliteit bezit,

    • b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de tegemoetkoming met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of

    • c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die op het terrein van de tegemoetkoming met Nederlanders worden gelijkgesteld.

  • 2 Voor de toepassing van de hoofdstukken 4 en 5 geldt in aanvulling op het eerste lid, onderdeel c, dat de aanvrager in Nederland woont, tenzij deze voorwaarde niet mag worden gesteld op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld in verband met een goede uitvoering van dit lid.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte en de vorm van deze tegemoetkoming.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan ten gunste van de student worden afgeweken van het eerste lid.

Artikel 2.3. Leeftijd

  • 1 Op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 kan aanspraak bestaan met ingang van de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de leerling de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.

  • 2 Op tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 bestaat aanspraak ongeacht de leeftijd.

  • 3 Op tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.2 kan aanspraak bestaan met ingang van de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de leerling de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.

Paragraaf 2.3. Onderwijssoorten in de zin van hoofdstuk 4

Artikel 2.9. Voortgezet onderwijs

Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 kan een scholier in aanmerking komen die is ingeschreven:

Artikel 2.10. Vavo

Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 kan een deelnemer vavo in aanmerking komen die is ingeschreven aan een school als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, en artikel 1.4a.1 van de WEB, voorzover het betreft een opleiding vavo.

Paragraaf 2.4. Onderwijssoorten in de zin van hoofdstuk 5

Artikel 2.11. Bekostigd en aangewezen hoger onderwijs lerarenopleidingen

Artikel 2.12. Post-hoger onderwijs lerarenopleidingen en didactische cursus educatie en beroepsonderwijs

Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 kan een student in aanmerking komen indien hij als leraar is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming vanwege het bezit van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b van de Wet op het primair onderwijs, artikel 162e van de WEC, artikel 118k van de WVO, of artikel 4.2.4, van de WEB.

Artikel 2.13. Voortgezet onderwijs en vavo

Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.2 kan een leerling in aanmerking komen indien hij is ingeschreven voor:

  • a. een opleiding of een gedeelte daarvan aan een school als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, en artikel 1.4a.1 van de WEB, voor zover het betreft een opleiding vavo,

  • b. een opleiding of een gedeelte daarvan aan een school als bedoeld in artikel 2.9, onderdelen a tot en met c, of

  • c. een cursus als bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d, met dien verstande dat deze opleidingen of een gedeelte daarvan of die cursus die leiden tot het diploma:

    • 1°. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,

    • 2°. hoger algemeen voortgezet onderwijs, of

    • 3°. voortgezet middelbaar beroepsonderwijs voor zover het betreft de theoretische leerweg.

Paragraaf 2.5. Aanspraak

Artikel 2.14. Geen aanspraak

Geen aanspraak op tegemoetkoming bestaat indien de leerling of student is ingeschreven aan een opleiding waarvan de duur, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken, korter is dan 1 jaar.

Artikel 2.15. Geen aanspraak tegemoetkoming hoofdstuk 4

De aanspraak op tegemoetkoming van een leerling die gedurende een aaneengesloten periode van 8 weken niet aan het onderwijs heeft deelgenomen, vervalt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de school de afwezigheid, bedoeld in artikel 4.12 aan Onze Minister heeft medegedeeld. De periode van 8 weken wordt verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd.

Artikel 2.16. Geen aanspraak tegemoetkoming hoofdstuk 5

  • 1 Een student heeft geen aanspraak op tegemoetkoming indien hij gedurende 24 maanden een tegemoetkoming in de zin van afdeling 5.1 heeft ontvangen of indien 48 maanden zijn verlopen gerekend vanaf de maand waarover de tegemoetkoming voor het eerst is toegekend. Een student heeft tevens geen aanspraak indien hij een tegemoetkoming ontvangt in de zin van hoofdstuk 10.

  • 2 Een leerling heeft geen aanspraak op tegemoetkoming in de zin van afdeling 5.2, indien hij een tegemoetkoming ontvangt in de zin van hoofdstuk 10.

Artikel 2.17. Aanspraak tegemoetkoming hoofdstuk 4

Een leerling die onderwijs volgt als bedoeld in de artikelen 2.9, onderdelen b en c, of 2.10 heeft slechts aanspraak op tegemoetkoming indien de opleiding een studielast heeft van ten minste 850 klokuren per schooljaar die worden besteed aan het volgen van lessen of stages.

Artikel 2.18. Bekendmaking bij niet voldoen aan artikel 2.17 en aanspraak op tegemoetkoming

[Vervallen per 30-04-2008]

Artikel 2.19. Aanspraak bij einde studie hoofdstuk 4

  • 1 De aanspraak op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 vervalt met ingang van de maand die volgt op de dag waarop de leerling het laatste schooljaar met goed gevolg heeft afgesloten.

  • 2 Indien de leerling aansluitend aan het schooljaar dat als laatste schooljaar was aangemerkt, opnieuw dat laatste schooljaar aanvangt, ontstaat aanspraak op tegemoetkoming voor het resterende gedeelte van het kalenderjaar.

  • 3 Indien de leerling na zijn uitschrijving voor een opleiding binnen 4 maanden opnieuw een opleiding in de zin van deze wet of van de Wet studiefinanciering 2000 aanvangt, blijft, in afwijking van het eerste lid, op zijn aanvraag de aanspraak op tegemoetkoming in de tussen beide opleidingen liggende periode voor ten hoogste 4 maanden bestaan. Indien dit de maanden augustus, september, oktober of november betreft, heeft de leerling die op grond van hoofdstuk 4 nog geen tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage is toegekend en een opleiding als bedoeld in artikel 2.9, onderdelen b tot en met d, of 2.10, of een opleiding waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat, gaat volgen, over die maanden naast een tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4 ook aanspraak op een bedrag aan tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, ter grootte van eentwaalfde van het bedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet, per maand. Voor de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming in die maanden wordt uitgegaan van de draagkracht, zoals die gold op 31 juli van het voorafgaande schooljaar. In afwijking van artikel 4.10, tweede lid, wordt die aanvraag ingediend voor het einde van de periode van 4 maanden.

Artikel 2.20. Onderbreken opleiding hoofdstuk 4 wegens ziekte

[Vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.6. Overige bepalingen

Artikel 2.21. Geen aanspraak bij aanspraak WSF 2000

  • 2 De deelnemer vavo, bedoeld in hoofdstuk 4, voor wie onderwijsbijdrage is verschuldigd en die tevens aanspraak heeft op studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering 2000, heeft geen aanspraak op tegemoetkoming.

Artikel 2.22. Geen aanspraak na hoger onderwijs

De leerling heeft geen aanspraak op tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4, indien hij geen aanspraak meer heeft op prestatiebeurs in de zin van hoofdstuk 5 van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 2.22a. Rechtens ontnomen vrijheid

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen van personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

Paragraaf 2.7. Inkomen

Artikel 2.23. Grensbedrag draagkracht

  • 2 Volledige tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 4 en 5 bestaat tot en met het grensbedrag van de draagkracht. Naar de maatstaf van het schooljaar of studiejaar 2012–2013 bedraagt het grensbedrag € 32 142,16 [Red: met ingang van het schooljaar 2017-2018: € 34.194,51] .

  • 3 Indien het toe te kennen bedrag per aanvrager minder bedraagt dan € 10,–, wordt de tegemoetkoming op nihil gesteld.

Artikel 2.25. Korting op tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming wordt verminderd met een ingevolge het derde lid en artikel 2.27 berekende korting wegens overschrijding van het grensbedrag, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid.

  • 3 De korting is 30% van het verschil tussen de draagkracht in het peiljaar en het grensbedrag, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid.

  • 4 Het kortingsbedrag voor een kalendermaand is de korting, bedoeld in het derde lid, gedeeld door 12.

Artikel 2.26. Verdeling bij korting op tegemoetkoming

  • 1 In geval van korting op de tegemoetkoming is de verhouding tussen de gekorte tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en die in de schoolkosten overeenkomstig de verhouding tussen de normbedragen van deze tegemoetkomingen op 1 augustus van het betreffende schooljaar. Deze verhouding wordt op 2 decimalen afgerond op het naastbij gelegen getal.

  • 2 Indien de toegekende gekorte tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, niet meer is dan de aan Onze Minister verschuldigde onderwijsbijdrage, vindt geen uitbetaling plaats. Onze Minister verrekent deze tegemoetkoming met die onderwijsbijdrage.

Artikel 2.27. Verdeling kortingsbedrag wegens telkinderen

Het kortingsbedrag, bedoeld in artikel 2.25, derde lid, wordt verdeeld over het aantal telkinderen. Onder telkind wordt verstaan: iedere aanvrager die een TOS-ouder heeft waarbij die TOS-ouder of diens partner tevens de TOS-ouder is van een andere leerling die voor het desbetreffende schooljaar aanspraak heeft op tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4.

Artikel 2.28. Peiljaarverlegging bij terugval in inkomen

  • 1 Op aanvraag van de aanvrager of diens partner of TOS-ouder of diens partner wordt bij toepassing van artikel 1.8, onderdeel b, indien sprake is van een terugval in inkomen over het eerste of het tweede jaar na het peiljaar,uitgegaan van dat jaar. Deze aanvraag wordt gelijktijdig gedaan met de aanvraag ingevolge de artikelen 5.5 of 5.11.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van de draagkracht met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar, met dien verstande dat:

    • a. de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving, en

    • b. aannemelijk wordt gemaakt dat gedurende ten minste 3 kalenderjaren zal worden voldaan aan de vereisten genoemd in de aanhef alsmede in onderdeel a.

Artikel 2.29

Voor de toepassing van artikel 1.8, onderdeel b, en artikel 2.25 wordt zolang het toetsingsinkomen over het kalenderjaar waarover het toetsingsinkomen berekend wordt, het eerste of het tweede jaar na dat kalenderjaar nog niet is bepaald, door Onze Minister daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het desbetreffende toetsingsinkomen zo goed mogelijk benadert.

Hoofdstuk 3. Leerlingen tot 18 jaar in niet bekostigd voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

[Vervallen per 01-08-2015]

Paragraaf 3.2. Tegemoetkoming

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 3.3. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage niet bekostigd onderwijs en deelnemers die na 1 juli en voor 2 augustus 18 jaar worden

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 3.5. Overzicht hoogte tegemoetkoming schoolkosten

[Vervallen per 01-08-2015]

Hoofdstuk 4. Leerlingen van 18 jaar en ouder in voortgezet onderwijs en vavo

Paragraaf 4.1. Reikwijdte

Artikel 4.1. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is van toepassing op scholieren en deelnemers vavo die 18 jaren zijn of ouder en zijn ingeschreven aan een school als bedoeld in paragraaf 2.3.

Paragraaf 4.2. Tegemoetkoming

Artikel 4.2. Samenstelling tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming in de zin van dit hoofdstuk bestaat uit:

    • a. basistoelage, en

    • b. tegemoetkoming in de schoolkosten.

Artikel 4.3. Basistoelage

De basistoelage is naar de maatstaf van 1 januari 2001 per kalendermaand voor een:

  • a. thuiswonende leerling:  € 84,59 [Red: per 1 januari 2017: € 113,30] , en

  • b. uitwonende leerling:  € 197,21 [Red: per 1 januari 2017: € 264,16] .

Artikel 4.4. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage vavo en niet bekostigd onderwijs

  • 2 In het schooljaar waarin een leerling de leeftijd van 18 jaren bereikt, wordt de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage voor dat schooljaar niet toegekend.

Artikel 4.5. Tegemoetkoming schoolkosten

  • 1 De hoogte van de tegemoetkoming in de schoolkosten voor een schooljaar is afhankelijk van:

    • a. soort onderwijs, en

    • b. bovenbouw of overige leerjaren.

  • 2 De bedragen van de onderscheiden tegemoetkomingen zijn opgenomen in artikel 4.6.

Artikel 4.6. Overzicht hoogte tegemoetkoming schoolkosten

De bedragen in onderstaand overzicht luiden per maand en zijn uitgedrukt in euro’s naar de maatstaf van 1 augustus 2008.

Overzicht. Bedragen tegemoetkoming schoolkosten

a. onderbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs en onderbouw + bovenbouw volledig op grond van de WEB bekostigd voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd in een agrarisch opleidingscentrum

€  70,25

b. bovenbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs

€  76,93

c. onderbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo

€  96,20

d. bovenbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo

€ 102,89

e. speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

€  46,67

f. vavo

€ 102,89

[Red: met ingang van schooljaar 2017–2018:]

Overzicht bedragen tegemoetkoming schoolkosten per maand 2017–2018

a. onderbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs en onderbouw + bovenbouw volledig op grond van de WEB bekostigd voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd in een agrarisch opleidingscentrum

€ 79,88

b. bovenbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs

€ 87.46

c. onderbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo

€ 109,38

d. bovenbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo

€ 117,00

e. speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

€ 53,07

f. voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo)

€ 117,00

Artikel 4.7. Voorschot onderwijsbijdrage vavo en niet bekostigd onderwijs

  • 1 De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage over de maand augustus van enig kalenderjaar omvat in afwijking van artikel 4.4, eerste lid, tevens een voorschot op die tegemoetkoming over het schooljaar dat met die maand augustus aanvangt. Dit voorschot bedraagt ten hoogste de verschuldigde onderwijsbijdrage en wordt niet uitbetaald.

  • 2 Indien de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage lager is dan de verschuldigde onderwijsbijdrage, omvat het voorschot, bedoeld in het eerste lid, tevens een voorschot op de tegemoetkoming in de schoolkosten. Het voorschot bedraagt ten hoogste de verschuldigde onderwijsbijdrage.

Paragraaf 4.3. Toekenning

Artikel 4.8. Toekenning tegemoetkoming

  • 1 Onze Minister kent een tegemoetkoming toe aan de leerling die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.

  • 2 Onze Minister besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:

    • a. vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft: vóór 31 december van dat voorafgaande jaar, en

    • b. na het onder a bedoelde tijdstip: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.

Artikel 4.9. Gedeeltelijke toekenning

Indien het op basis van de verstrekte gegevens onmogelijk is de draagkracht vast te stellen, kent Onze Minister de basistoelage toe.

Artikel 4.10. Toekenningsperiode

  • 1 Tegemoetkoming wordt toegekend per kalenderjaar of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is.

  • 2 Tegemoetkoming wordt niet toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag.

  • 3 Aan de leerling die reeds een tegemoetkoming ontvangt en een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een verhoging van de basistoelage wordt, in afwijking van het tweede lid, de verhoging toegekend met ingang van de maand waarin de aanvraag tot verhoging is ingediend. Aan de leerling die reeds een tegemoetkoming ontvangt en een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage of in de schoolkosten wordt, in afwijking van het tweede lid, de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage of in de schoolkosten toegekend met ingang van de maand waarvoor voor het eerst een tegemoetkoming is toegekend.

Artikel 4.11. Weigerachtige ouders

Op aanvraag van een uitwonende leerling wordt het niet toe te kennen deel van de maximale tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten toegekend in de vorm van lening. Voorwaarde voor die toekenning is dat de leerling gelijktijdig met de aanvraag aan Onze Minister een door hemzelf ondertekende verklaring verstrekt dat zijn TOS-ouder en diens partner beide weigeren bij te dragen in zijn schoolkosten. Die verklaring wordt mede ondertekend door een schooldecaan ten blijke dat zij naar zijn kennis juist is.

Paragraaf 4.4. Langdurige afwezigheid

Artikel 4.12. Langdurige afwezigheid in het voortgezet onderwijs of vavo

  • 1 De tegemoetkoming van de leerling die is ingeschreven aan een school als bedoeld in de artikelen 2.9, onderdelen a, b en c, of 2.10, of ingeschreven voor een cursus als bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d, en die zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken, bestaat geheel uit lening met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afwezigheid zonder geldige reden aanving. De periode van 5 weken wordt verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat voor soorten van voortgezet onderwijs of voor soorten van vavo het eerste lid van overeenkomstige toepassing is, indien een leerling in een of meer vakken zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen.

  • 3 Onder afwezigheid met geldige reden wordt uitsluitend verstaan afwezigheid wegens ziekte van de leerling, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, of afwezigheid wegens bijzondere familieomstandigheden.

Artikel 4.13. Weer aanwezig binnen 8 weken

Artikel 4.12 is niet van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de leerling weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, voorzover de tegemoetkoming niet reeds mede op grond van artikel 4.11 de vorm van lening had. Voorwaarde voor de toepassing van de vorige volzin is dat de leerling aan het onderwijs is gaan deelnemen binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken. De periodes van 5 en 8 weken worden verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd.

Artikel 4.14. Langdurige afwezigheid in het niet bekostigd voortgezet onderwijs

  • 1 Het bestuur van de rechtspersoon waarvan de school, bedoeld in de artikelen 2.9, onderdelen b, c en d, of 2.10 voor zover het betreft een school als bedoeld in artikel 1.4a.1 van de WEB, uitgaat of de natuurlijke persoon die deze school in stand houdt, stelt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van 4 weken de leerling in kennis dat daarvan in de administratie van de school een aantekening is gemaakt en verzoekt de leerling om opgaaf van de reden van de afwezigheid.

  • 2 Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt het bestuur van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon vast:

    • a. of de reden die de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of

    • b. dat de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.

  • 3 Het bestuur van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de leerling voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.

  • 4 Het bestuur van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan Onze Minister dat de leerling die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt hij, indien die leerling voor het einde van die periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, de datum daarvan.

  • 5 De periodes van 5 en 8 weken worden verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd.

  • 6 Het bestuur van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het vierde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokkene aan Onze Minister zijn verstrekt, aan deze betrokkene en geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in artikel 4.12, gevolgen heeft voor de tegemoetkoming van betrokkene, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene open staat tegen de mededelingen, bedoeld in het vierde lid.

Hoofdstuk 5. Leraren alsmede leerlingen in deeltijd vo 18+ en vavo

Afdeling 5.1. Leraren

Paragraaf 5.1.1. Reikwijdte

Artikel 5.1. Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op studenten die als student zijn ingeschreven aan een school als bedoeld in artikel 2.11 of op degenen die onder de reikwijdte van artikel 2.12 vallen en die geen aanspraak hebben op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000.

Paragraaf 5.1.2. Tegemoetkoming

Artikel 5.2. Samenstelling tegemoetkoming

De tegemoetkoming in de zin van deze afdeling bestaat uit:

  • a. tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, en

  • b. tegemoetkoming in de schoolkosten.

Artikel 5.3. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage

De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage bedraagt € 567,23.

Artikel 5.4. Tegemoetkoming schoolkosten

De tegemoetkoming in de schoolkosten bedraagt naar de maatstaf van 1 januari 2008 € 647,16 [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 735,89] .

Paragraaf 5.1.3. Toekenning

Artikel 5.5. Toekenning tegemoetkoming

  • 1 Onze Minister kent een tegemoetkoming toe aan de student die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.

  • 2 Een aanvraag om tegemoetkoming wordt jaarlijks voor het einde van het desbetreffende studiejaar gedaan.

  • 3 Onze Minister besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:

    • a. voor de aanvang van het desbetreffende studiejaar: binnen 8 weken na de aanvang van dat studiejaar, en

    • b. gedurende het desbetreffende studiejaar: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.

Artikel 5.6. Toekenningsperiode

  • 1 Tegemoetkoming wordt toegekend per studiejaar en eenmaal per studiejaar uitbetaald op een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip.

  • 2 Tegemoetkoming wordt niet toegekend over de maanden waarin de student niet is ingeschreven.

Afdeling 5.2. Leerlingen in deeltijd vo 18+ en vavo

Paragraaf 5.2.1. Reikwijdte

Artikel 5.7. Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op leerlingen die zijn ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 2.13 en die geen aanspraak hebben op tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 4 of 10 of op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000.

Paragraaf 5.2.2. Tegemoetkoming

Artikel 5.8. Samenstelling tegemoetkoming

De tegemoetkoming in de zin van deze afdeling bestaat uit:

  • a. tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, en

  • b. tegemoetkoming in de schoolkosten.

Artikel 5.9. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • 1 De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de periode waarin en van het aantal minuten per week dat de leerling onderwijs volgt. De hoogte van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten is opgenomen in artikel 5.10.

  • 2 Indien de leerling zijn studie na 30 september wegens ziekte staakt, wordt de tegemoetkoming in de schoolkosten in afwijking van de overzichten 1 en 2, bedoeld in artikel 5.10 niet verminderd.

Artikel 5.10. Overzicht hoogte tegemoetkoming

De bedragen in onderstaande overzichten luiden per schooljaar en zijn uitgedrukt in euro's naar de maatstaf van 1 augustus 2000.

Overzicht 1. Onderwijs gedurende gehele schooljaar of geen onderwijs meer vanaf 1 januari

aantal minuten per week

onderwijsbijdrage

schoolkosten

540 of meer

onderwijsbijdrage voor een uit 's Rijks kas bekostigde school voor 540 minuten onderwijs (= o1)

 € 226,– [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 314,86]

540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540

0,5 x [o1 + (o1 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd)]

 € 113 [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 157,43] + € 113 [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 157,43] naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd

270 tot 540

onderwijsbijdrage voor een uit 's Rijks kas bekostigde school voor 360 minuten onderwijs (= o2)

 € 152,– [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 212,13]

270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270

0,5 x [o2 + (o2 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd)]

 € 76,- [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 106,06] + € 76,- [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 106,07] naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd

minder dan 270

nihil

nihil [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: nihil]

Overzicht 2. Geen onderwijs meer volgen na 30 september en voor 1 januari

aantal minuten per week

onderwijsbijdrage

schoolkosten

540 of meer

de helft van de onderwijsbijdrage voor een uit 's Rijks kas bekostigde school voor 540 minuten onderwijs (= o1)

 € 113,- [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 157,43]

540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540

0,25 x [o1 + (o1 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd)]

 € 56,50 [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 78,72] +  € 56,50 [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 78,71] naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd

270 tot 540

de helft van de onderwijsbijdrage voor een uit 's Rijks kas bekostigde school voor 360 minuten onderwijs (= o2)

 € 76,- [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 106,06]

270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270

0,25 x [o2 + (o2 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd)]

 € 38,- [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 53,03] +  € 38,- [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: € 53,03] naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd

minder dan 270

nihil

nihil [Red: met ingang van het schooljaar 2017–2018: nihil]

Overzicht 3. Geen onderwijs meer volgen voor 1 oktober

aantal minuten per week

onderwijsbijdrage

schoolkosten

540 of meer

nihil

nihil

540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540

nihil

nihil

270 tot 540

nihil

nihil

270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270

nihil

nihil

minder dan 270

nihil

nihil

Paragraaf 5.2.3. Toekenning

Artikel 5.11. Toekenning tegemoetkoming

  • 1 Onze Minister kent een tegemoetkoming toe aan de leerling die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.

  • 2 Een aanvraag om tegemoetkoming wordt jaarlijks voor het einde van het desbetreffende schooljaar gedaan.

  • 3 Onze Minister besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:

    • a. voor de aanvang van het desbetreffende schooljaar: binnen 8 weken na de aanvang van dat schooljaar, en

    • b. gedurende het desbetreffende schooljaar: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.

Hoofdstuk 6. Opbouw en terugbetaling studieschuld

Artikel 6.1. Verplichting debiteur terugbetaling lening uit hoofdstuk 4

  • 1 Ontvangst van een lening of omzetting in een lening als bedoeld in de artikelen 4.11, 4.12 en 4.13, of omzetting als bedoeld in artikel 6.2, verplicht degene die tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4 heeft ontvangen tot terugbetaling van de lening vermeerderd met de volgens dit hoofdstuk berekende rente.

Artikel 6.2. Omzetting niet meer verrekenbare schulden uit hoofdstuk 4 in hetzij lening, hetzij verrekenbare schuld op grond van de WSF 2000

  • 1 De schuld van een leerling in de zin van hoofdstuk 4 van wie het recht op tegemoetkoming eindigt zonder dat over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 wordt verstrekt, wordt van rechtswege omgezet in lening. De in de vorige volzin bedoelde lening wordt rentedragend met ingang van het tijdstip van die omzetting.

  • 2 De schuld, niet zijnde een schuld waarop artikel 6.3 van toepassing is, van een leerling in de zin van hoofdstuk 4 van wie het recht op tegemoetkoming eindigt en aan wie over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 wordt verstrekt, wordt aangemerkt als een schuld waarop artikel 7.4 van die wet van toepassing is.

Artikel 6.3. WSF 2000 van overeenkomstige toepassing

De artikelen 6.3 tot en met 6.16 van de Wet studiefinanciering 2000 zijn van overeenkomstige toepassing op de bedragen aan lening die op grond van deze wet zijn opgebouwd waarbij de lening wordt aangemerkt als een lening beroepsonderwijs.

Hoofdstuk 7. Herziening

Artikel 7.1. Herziening door Minister

  • 1 Onze Minister kan een beschikking herzien waarbij:

    • a. tegemoetkoming is toegekend, of

    • b. de hoogte van het toetsingsinkomen van de aanvrager of diens partner of van de TOS-ouder of diens partner wordt vastgesteld of gewijzigd.

  • 2 Herziening vindt plaats op grond van het feit dat:

    • a. een beschikking genomen is waarvan de aanvrager of de TOS-ouder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was,

    • b. de situatie, bedoeld in de artikelen 5.9, 5.10 en 10.9, tweede tot en met vierde en zesde tot en met achtste lid, zich voordoet,

    • c. te veel of te weinig tegemoetkoming is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens,

    • d. de hoogte van het inkomen van de aanvrager of diens partner of van de TOS-ouder of diens partner te hoog of te laag is vastgesteld op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,

    • e. aanvrager of TOS-ouder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet,

    • f. geen gevolg is gegeven aan de aanvraag op grond van artikel 2.28 omdat niet kon worden voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 2.28, tweede lid, onderdeel b, en is gebleken dat gedurende 3 kalenderjaren is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.28, tweede lid, aanhef alsmede onderdeel a,

    • g. gevolg is gegeven aan de aanvraag op grond van artikel 2.28, en is gebleken dat niet gedurende 3 kalenderjaren is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.28, tweede lid, aanhef alsmede onderdeel a,

    • h. de situatie van langdurige afwezigheid, bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, zich niet heeft voorgedaan, of

    • i. andere, nader gebleken feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, tot een andere beschikking zouden hebben geleid.

  • 3 Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, e, h en i, slechts geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van de tegemoetkoming betrekking op heeft.

  • 4 Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, slechts geschieden binnen 3 jaren na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van de tegemoetkoming betrekking op heeft.

  • 5 Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b, f en g, slechts geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van de tegemoetkoming betrekking op heeft.

Artikel 7.3. Verrekening teveel toegekende en uitbetaalde tegemoetkoming

  • 1 Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag van de tegemoetkoming dat teveel is uitbetaald, door de aanvrager terugbetaald of met hem verrekend.

  • 2 Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt voorzover het bedrag waarvoor het recht om een lening af te sluiten te hoog is toegekend, het deel dat te hoog is toegekend en uitbetaald door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.

  • 3 Indien na een voorlopige voorziening als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing in hoofdzaak daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag dat op grond van de voorlopige voorziening teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.

  • 4 De in het eerste tot en met derde lid bedoelde terugbetaling en verrekening geschieden overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen redelijke terugbetalingsregels.

Hoofdstuk 8. Uitbetaling, verrekening en invordering

Artikel 8.1. Uitbetaling en verrekening

  • 1 Met betrekking tot de uitbetaling van de tegemoetkoming en de verrekening van het toegekende bedrag aan tegemoetkoming met de aan Onze Minister verschuldigde onderwijsbijdrage, worden bij ministeriële regeling regels gesteld.

  • 2 Indien een toegekend bedrag aan tegemoetkoming 12 maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende beschikking is gegeven, niet kan worden uitbetaald als gevolg van nalatigheid van degene aan wie die beschikking is gericht, verrekent Onze Minister het toegekende bedrag aan tegemoetkoming met het niet uitbetaalde bedrag.

  • 3 Indien een leerling in de loop van een schooljaar ophoudt leerling te zijn in de zin van hoofdstuk 4 en hij niet in de loop van datzelfde schooljaar leerling wordt aan een school waarvoor lesgeld verschuldigd is, wordt het restant van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage niet teruggevorderd of verrekend.

Artikel 8.2. Invordering en dwangbevel

Onze Minister vaardigt een dwangbevel uit aan de nalatige, indien een bij of krachtens deze wet verschuldigd bedrag geheel of gedeeltelijk niet tijdig is voldaan.

Hoofdstuk 9. Toezicht en sancties

Paragraaf 9.1. Toezicht

Artikel 9.1. Toezicht door onderwijsinspectie

Het toezicht door de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, heeft mede betrekking op de vraag of de school of de opleiding voldoet aan de van toepassing zijnde voorwaarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.18 en 4.14, derde tot en met zesde lid.

Paragraaf 9.2. Verstrekken van inlichtingen

Artikel 9.2. Verstrekken van inlichtingen door personen

  • 1 Een ieder is verplicht aan Onze Minister of aan een daartoe door of vanwege Onze Minister aangewezen persoon of instantie desgevraagd de ten behoeve van de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen over zichzelf te geven.

  • 2 De inlichtingen worden verstrekt binnen een door Onze Minister of door een in het eerste lid bedoelde persoon of instantie te stellen redelijke termijn.

  • 3 Inlichtingen over zichzelf, voorzover zij kunnen leiden tot de toekenning van minder tegemoetkoming worden steeds ongevraagd en schriftelijk verstrekt door de aanvrager, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens.

  • 4 Onze Minister kan bepalen dat de inlichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, worden verstrekt op een bij ministeriële regeling vast te stellen wijze.

Artikel 9.3. Verschoningsrecht studentendecaan

Een studentendecaan aan een op grond van de WHW uit 's Rijks kas bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan zich, in afwijking van artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bij de verplichting tot inzage van gegevens en bescheiden en het verstrekken van inlichtingen, verschonen betreffende hetgeen een leerling of student aan hem heeft toevertrouwd.

Artikel 9.4. Verstrekken van inlichtingen door scholen

  • 1 De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school als bedoeld in de paragrafen 2.3 en 2.4 uitgaat, is verplicht op een bij ministeriële regeling aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.

  • 2 De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school als bedoeld in de artikelen 2.9, onderdelen a tot en met d, en 2.10 uitgaat, is verplicht voor 1 mei aan Onze Minister te melden indien onderwijs dat in dat schooljaar voldeed aan de voorwaarden, genoemd in artikel 2.18, in het daaropvolgende schooljaar niet aan deze voorwaarde zal voldoen.

Artikel 9.5. Verstrekken van inlichtingen door organen met een publiekrechtelijke taak

Organen met een publiekrechtelijke taak zijn verplicht op een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 9.6. Verstrekken van inlichtingen door inspecteur der rijksbelastingen

[Vervallen per 01-01-2009]

Paragraaf 9.3. Administratieve sanctie

Artikel 9.7. Niet verstrekken van inlichtingen over langdurige afwezigheid van leerlingen als bedoeld in hoofdstuk 4

Indien een niet volledig en rechtstreeks uit de openbare kas bekostigde school als bedoeld in de artikel 2.9, onderdelen b, c en d, op enig moment in een schooljaar niet een administratie als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, voert of niet na afloop van de in artikel 4.14 bedoelde periodes van onafgebroken afwezigheid zonder geldige reden van een leerling als bedoeld in hoofdstuk 4 aan Onze Minister de vereiste gegevens verstrekt, ontstaat er een vordering van Onze Minister op de school ter grootte van 15% van het bedrag van de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 4.2, voorzover die als gift zijn toegekend aan de leerlingen aan die school in het schooljaar waarin deze school in gebreke was, is toegekend.

Artikel 9.8. Niet verstrekken van inlichtingen over studielast

Indien een school als bedoeld in de artikelen 2.9, onderdelen a tot en met c, en 2.10, niet uiterlijk 1 mei de gegevens, bedoeld in artikel 9.4, tweede lid, heeft verstrekt, ontstaat er een vordering van Onze Minister op de school ter grootte van de tegemoetkomingen op grond van de hoofdstukken 3 en 4 die ten behoeve van leerlingen aan die opleiding in het schooljaar waarin deze in gebreke was, is toegekend.

Paragraaf 9.4. Strafbepalingen

Artikel 9.9. Niet verstrekken van inlichtingen

Hij die niet voldoet aan een van de verplichtingen, bedoeld in artikel 9.4, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 9.10. Overtreding van een bepaling krachtens deze wet

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voorzover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 1 maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 9.11. Overtreding

De in de artikelen 9.9 en 9.10 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Hoofdstuk 10. Onderwijs bedoeld in voorheen Hoofdstuk IV WTS

Paragraaf 10.1. Algemene bepaling

Artikel 10.1. Reikwijdte

  • 1 Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op leerlingen en studenten die op 31 juli 2001 tegemoetkoming ontvingen op grond van hoofdstuk IV van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

  • 2 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    leerling: degene die onderwijs volgt als bedoeld in artikel 10.2,

    student: degene die hoger onderwijs volgt als bedoeld in artikel 10.3, en

    tegemoetkoming: tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten.

  • 3 De artikelen 2.1, 2.2, eerste, derde en vierde lid, en 2.3, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 10.2. Onderwijssoorten

Artikel 10.2. Voortgezet onderwijs en vavo

Voor tegemoetkoming kan een leerling in aanmerking komen die is ingeschreven voor een opleiding of een gedeelte daarvan aan een school als bedoeld in de artikelen 2.5, 2.6 en 2.9, onderdeel a, of voor een cursus als bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d, die leiden tot het diploma:

  • a. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,

  • b. hoger algemeen voortgezet onderwijs, of

  • c. middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.

Artikel 10.3. Lerarenopleiding in tekortvakken

Voor tegemoetkoming kan een student in aanmerking komen die als student is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 2.11 voor een lerarenopleiding in vakken waarin een tekort aan leraren bestaat. Het betreft de vakken die bij ministeriële regeling op grond van hoofdstuk IV van de Wet tegemoetkoming studiekosten op 31 juli 2001 zijn aangewezen.

Artikel 10.4. Geen aanspraak

  • 1 Een aanvrager heeft geen aanspraak op tegemoetkoming indien hij aanspraak heeft op tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 3 of 4 van deze wet of op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk 2 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 2 Een aanvrager heeft geen aanspraak op tegemoetkoming indien hij tegemoetkoming ontvangt ingevolge hoofdstuk 5.

Paragraaf 10.3. Inkomen

Artikel 10.5. Grensbedrag toetsingsinkomen

  • 1 Voor tegemoetkoming kan aanspraak bestaan afhankelijk van de hoogte van het toetsingsinkomen en van de onderwijssoort.

  • 2 Geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat bij een toetsingsinkomen naar de maatstaf van 1 januari 2001 van meer dan € 2 858,- [Red: per 1 januari 2017: € 3.844,14] .

Artikel 10.6. Toetsingsinkomen

  • 1 Onder toetsingsinkomen wordt verstaan het totaal van de volgende inkomsten:

    • a. het door de leerling of student gedurende de maanden mei, juni en juli voorafgaande aan de aanvang van het schooljaar of studiejaar genoten loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 verminderd met het vakantiegeld, de ingehouden loonbelasting, de ingehouden premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, en

    • b. een vierde deel van de winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, door de leerling of student genoten in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin het schooljaar of studiejaar aanvangt.

  • 2 Voorzover de leerling of student niet binnenlandse belastingplichtige is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, geldt als maatstaf het toetsingsinkomen voor het geval hij voor al zijn inkomensbestanddelen binnenlandse belastingplichtige was geweest.

  • 3 Indien een gedeelte van het inkomen van Nederlandse inkomstenbelasting is vrijgesteld ingevolge bepalingen van internationaal recht geldt als maatstaf het toetsingsinkomen voor het geval hij geen vrijstelling had verkregen.

Paragraaf 10.4. Tegemoetkoming

Artikel 10.7. Samenstelling tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming bestaat uit:

    • a. tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, en

    • b. tegemoetkoming in de schoolkosten.

  • 2 De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage is voor een leerling of student in het:

    • 1°. hoger onderwijs: het desbetreffende in artikel 7.44 van de WHW zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 4 februari 2010 (Stb. 119), genoemde collegegeld,

    • 2°. voortgezet onderwijs die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: het bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor een schooljaar voor 540 minuten onderwijs, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal,

    • 3°. voortgezet onderwijs die per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt: het bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor een schooljaar voor 360 minuten onderwijs, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, of

    • 4°. voortgezet onderwijs die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt: nihil.

  • 3 De tegemoetkoming in de schoolkosten voor een schooljaar of studiejaar bedraagt naar de maatstaf van 1 augustus 2008 onderscheidenlijk 1 september 2008 voor een leerling of student in het:

    • a. hoger onderwijs: € 647,– [Red: met ingang van het schooljaar of studiejaar 2017–2018: € 736,00] ,

    • b. voortgezet onderwijs die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: € 276,90 [Red: met ingang van het schooljaar of studiejaar 2017–2018: € 314,86] ,

    • c. voortgezet onderwijs die per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt: € 186,54 [Red: met ingang van het schooljaar of studiejaar 2017–2018: € 212,13] ,

    • d. voortgezet onderwijs die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt: nihil.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaf genoemd in de aanhef van het derde lid, alsmede de bedragen genoemd in het derde lid, de onderdelen a tot en met c, worden gewijzigd.

  • 5 De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 10.8. Toekenning tegemoetkoming

  • 1 Onze Minister kent een tegemoetkoming toe aan de leerling of student die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens dit hoofdstuk.

  • 2 Een aanvraag om tegemoetkoming wordt jaarlijks voor 1 september na het einde van het desbetreffende schooljaar of studiejaar gedaan.

  • 3 Onze Minister besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:

    • a. voor de aanvang van het desbetreffende schooljaar of studiejaar: binnen 8 weken na de aanvang van dat school- of studiejaar, en

    • b. gedurende het desbetreffende schooljaar of studiejaar: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.

Artikel 10.9. Toekenningsperiode, studieperiode

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid, wordt tegemoetkoming toegekend per schooljaar of studiejaar.

  • 2 Indien de leerling of student is ingeschreven aan een school of voor een cursus als bedoeld in artikel 10.2, voorzover het betreft artikel 2.9, onderdelen a en d, en artikel 10.3, en hij geen onderwijs meer volgt op een tijdstip waarop de gehele onderwijsbijdrage nog kan worden teruggevorderd, wordt de toekenning op de tegemoetkoming voor het gehele schooljaar of studiejaar op nihil gesteld.

  • 3 Indien de student is ingeschreven aan een school als bedoeld in artikel 10.3, en hij op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs meer volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal.

  • 4 Indien de leerling is ingeschreven aan een school of voor een cursus als bedoeld in artikel 10.2, voorzover het betreft artikel 2.9, onderdelen a en d, en hij op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs meer volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, alsmede de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de leerling of student wegens ziekte zijn studie staakt.

  • 6 Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de leerling of student het onderwijs, bedoeld in artikel 10.2, voorzover het betreft de artikelen 2.5 en 2.6, en artikel 10.3, volgt, met dien verstande dat als onderwijsbijdrage geldt de onderwijsbijdrage die verschuldigd zou zijn wanneer voltijds uit de openbare kas bekostigd onderwijs zou worden gevolgd, en dat als tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage niet kan worden teruggevorderd geldt het tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage in het uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet geheel kan worden teruggevorderd.

  • 7 Indien de leerling in het voortgezet onderwijs per week 540 minuten of meer onderwijs volgt en hij op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs per week volgt omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, alsmede de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd.

  • 8 Indien de leerling in het voortgezet onderwijs per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt en hij op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip minder dan 270 minuten onderwijs per week volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, alsmede de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd.

Hoofdstuk 11. Overige bepalingen

Artikel 11.1. Aanpassing van bedragen

  • 1 Per 1 januari van ieder kalenderjaar past Onze Minister de bedragen, genoemd in de artikelen 2.23, tweede lid, 4.3, 4.6, 5.4, 5.10, 10.5, tweede lid, en 10.7, derde lid, aan op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze aan de hand van de loon- of prijsontwikkelingen in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. De aangepaste bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaven, genoemd in de artikelen 4.3, 4.6 en 5.10, alsmede de bedragen, genoemd in die artikelen, worden gewijzigd.

  • 3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 11.3. Vervreemding, verpanding, belening en beslag

  • 1 Tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening en beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

  • 2 Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.

Artikel 11.4. Hardheidsclausule

  • 1 Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. het begrip partner,

    • b. het begrip toetsingsinkomen,

    • c. het begrip vreemdeling, en

    • d. artikel 1.8.

Hoofdstuk 12. Overgangsbepalingen

Artikel 12.3. Afwijking van artikel 1.5

Artikel 1.5 is niet van toepassing op scholieren die voor 1 augustus volgend op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel, een basistoelage als bedoeld in artikel 4.3 of als bedoeld in artikel 26 van de Wet tegemoetkoming studiekosten ontvingen.

Artikel 12.3a. Afwijking van artikel 2.11

In afwijking van artikel 2.11 komt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 mede in aanmerking een student die is ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding als bedoeld in artikel 18.64 van de WHW, voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan.

Artikel 12.4. Afwijking van artikel 2.22a

Voor een scholier of deelnemer vavo als bedoeld in hoofdstuk 4 die reeds voor de inwerkingtreding van artikel 2.22a tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontving en wiens vrijheid op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel 2.22a rechtens was ontnomen wordt voor de toepassing van dat artikel als eerste dag waarop de vrijheidsontneming plaatsvindt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel 2.22a en eindigt de aanspraak op basistoelage voor uitwonenden in afwijking van artikel 2.22a, eerste lid, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming zes maanden heeft geduurd. De beëindiging gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de vrijheidsontneming als bedoeld in de eerste zin zes maanden heeft geduurd.

Artikel 12.5. Afwijking van de artikelen 2.24, 2.29 en 10.6 in verband met de Wet inkomstenbelasting 2001

Voorzover het peiljaar een aan het kalenderjaar 2001 voorafgaand kalenderjaar is, wordt voor de toepassing van de artikelen 2.24, 2.29 en 10.6 onder:

  • a. «de gecorrigeerde verzamelinkomens» in artikel 2.24 verstaan: de belastbare inkomens,

  • b. «artikel 9.4» in artikel 2.24 verstaan: artikel 64,

  • c. «het gecorrigeerde verzamelinkomen» in de artikelen 2.24 en 2.29 verstaan: het belastbare inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964,

  • e. «het gecorrigeerde belastbare loon» in de artikelen 2.24 en 2.29 verstaan: het zuivere loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964,

  • f. «de Wet inkomstenbelasting 2001» in de artikelen 2.24 en 10.6, tweede lid, verstaan: de Wet op de inkomstenbelasting 1964, en

  • g. «de winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001» in artikel 10.6 verstaan: de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk II van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Artikel 12.10. Tijdelijke afwijking van artikel 11.1

Artikel 11.1, eerste lid, is niet van toepassing in de kalenderjaren 2011 en 2012, met uitzondering van hetgeen in dat artikel is bepaald ten aanzien van artikel 2.23, tweede lid.

Artikel 12.11. Afwijking in verband met de Aanpassingswet AWIR

Artikel 12.12. Afwijking in verband met de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht

In afwijking van artikel III van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is de Algemene wet bestuursrecht zoals die geldt na inwerkingtreding van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht van toepassing op alle betalingen op grond van de Wet tegemoetkomingen onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 12.12*. Overgangsbepaling in verband met Wet op het kindgebonden budget

Een aanvrager die per 1 januari 2010 aanspraak heeft op een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in de Wet van 18 juni 2009 tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de integratie van hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in de Wet op het kindgebonden budget (Stb. 331), kan voor het tijdvak tot 1 januari 2010 voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zoals deze luidde voor de datum van inwerkingtreding van voormelde wet van 18 juni 2009, in aanmerking komen indien de scholier, deelnemer of deelnemer vavo op wie de aanvraag betrekking heeft, jonger is dan 18 jaren en is ingeschreven aan een school als bedoeld in paragraaf 2.2 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van voormelde wet van 18 juni 2009.

Artikel 12.13. Aanspraken en verplichtingen op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten

  • 1 Aanvragen op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten worden van rechtswege omgezet in een aanvraag op grond van deze wet.

  • 2 Tegemoetkoming die op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten is toegekend, wordt van rechtswege omgezet in tegemoetkoming op grond van deze wet.

  • 3 Verplichtingen die op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten bestaan, worden van rechtswege omgezet in verplichtingen op grond van deze wet.

Artikel 12.14. Overgangsbepaling bezwaar en beroep

  • 1 Op bezwaar en beroep ingevolge de Wet tegemoetkoming studiekosten, ingesteld voor 1 augustus 2001, of tegen een besluit van voor deze datum ingesteld op of na deze datum, blijven de op 31 juli 2001 geldende voorschriften van toepassing.

  • 2 Op bezwaar en beroep tegen een besluit ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dat is genomen voor 1 januari 2010, blijven de op 31 december 2009 geldende voorschriften van toepassing.

Hoofdstuk 13. Wijzigingen in andere wetten

Artikel 13.15. Wet van 13 december 2000, Stb. 2001, 67

[Red: Wijzigt de Wet van 13 december 2000 tot wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene, Stb. 2001, 67.]

Artikel 13.16. Wet van 29 mei 1991, Stb. 283

[Red: Wijzigt de Wet van 29 mei 1991 houdende wijziging van de Wet op de studiefinanciering onder meer in verband met verlaging van het maximum van de rentedragende lening in het eerste jaar van studie in het HO, het direct berekenen van marktconforme rente bij opname van studieleningen en wijziging van de bijverdienregeling (heroriëntering studiefinanciering III), Stb. 283.]

Hoofdstuk 14. Slotbepalingen

Artikel 14.1. Intrekking wet tegemoetkoming studiekosten

De Wet tegemoetkoming studiekosten wordt ingetrokken.

Artikel 14.2. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op 1 augustus 2001, met uitzondering van:

  • a. artikel 1.5 dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,

  • b. artikel 13.5 dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2002, en

  • c. de artikelen 13.12 en 13.14, onderdelen A, G en I, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en terugwerken tot en met 1 september 2000.

Artikel 14.3. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 26 april 2001

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Uitgegeven de tweeëntwintigste mei 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven