Wijzigingswet Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) nieuw Burgerlijk Wetboek

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-1999 t/m heden

Wet van 14 februari 1998 tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de effectiviteit van de medezeggenschap in ondernemingen te bevorderen alsmede de werknemers bescherming te bieden tegen het eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden en dat in verband hiermee enkele wijzigingen in de Wet op de ondernemingsraden en in het Burgerlijk Wetboek dienen te worden aangebracht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL VI

[Red: Wijzigt het bij koninklijke boodschap van 7 maart 1997 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 en van enige andere wetten (Flexibiliteit en zekerheid) (Kamerstukken II, 1996/97, 25 263).]

ARTIKEL VII

Een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in artikel 1:7, onderdeel g, van de Arbeidstijdenwet zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, wordt geacht te zijn ingesteld op grond van artikel 35c of 35d van de Wet op de ondernemingsraden.

ARTIKEL VIII

Indien de arbeidsvoorwaarden van een werknemer op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet mede door een reglement als bedoeld in artikel 613 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek worden bepaald, zoals dit artikel voor dat tijdstip luidde, maakt de inhoud van dat reglement na de inwerkingtreding van deze wet deel uit van de arbeidsovereenkomst.

ARTIKEL IX

Ondernemingsraden die op grond van artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, zijn ingesteld in ondernemingen waar in de regel minder dan 50 personen werkzaam zijn, blijven bestaan tot het tijdstip waarop de lopende zittingsperiode van die raad afloopt, tenzij de ondernemer toepassing geeft aan artikel 5a, tweede lid, van die wet.

ARTIKEL XI

  • 1 Voor de plaatsing in het Staatsblad kan Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen in titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek in dit voorstel van wet opnieuw vaststellen en in overeenstemming brengen met de nummering van de overige artikelen van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek, zoals die titel zal luiden op het moment dat het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediend voorstel van wet, Kamerstukken II 1993/94, 23 438, tot vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek in werking is getreden.

  • 2 De overeenkomstig het vorige lid bijgewerkte tekst van de artikelen van dit voorstel van wet wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL XII

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lech, 14 februari 1998

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de derde maart 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven