Circulaire uitvoering en handhaving van het Asbest-verwijderingsbesluit

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 16-04-1997 t/m heden

Circulaire uitvoering en handhaving van het Asbest-verwijderingsbesluit

Aan:
– de colleges van burgemeester en wethouders
– de besturen van de gemeentelijke samenwerkingsverbanden
– de regionale inspecteurs voor de milieuhygiëne
– de regionale inspecteurs voor de volkshuisvesting
– de commandanten van de regionale corpsen van politie
– de regiodirecteuren van de Arbeidsinspectie
– de directeur van het stafbureau openbaar ministerie

Hierbij doe ik u recente informatie over de uitvoering en handhaving van het Asbest-verwijderingsbesluit en de daarmee in overeenstemming gebrachte voorschriften van de bouwverordening toekomen. Deze informatie betreft het onderscheid tussen een bouwwerk en een object (paragraaf 1), de inwerkingtreding van de artikelen van het Asbest-verwijderingsbesluit m.b.t. asbestonderzoek (paragraaf 2), het ontwerp-besluit tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit (paragraaf 3) en overige informatie (paragraaf 4).

Ik verzoek u, voor zover van toepassing, de inhoud van deze circulaire bekend te maken aan een ieder die binnen uw organisatie belast is met een taak op het gebied van de asbestregelgeving. Voor gemeenten kan dit betreffen: de afdelingen of diensten Bouw- en Woningtoezicht, Gemeentewerken, Milieuzaken, Juridische Zaken en Voorlichting.

1. Onderscheid tussen een bouwwerk en een object

Het Asbest-verwijderingsbesluit bevat voorschriften voor het verwijderen van asbest uit bouwwerken en objecten, alsmede voor onderzoek naar de aanwezigheid van asbest voorafgaand daaraan. De voorschriften met betrekking tot bouwwerken zijn gebaseerd op de Woningwet en worden gehandhaafd door de gemeenten en de politie. De voorschriften met betrekking tot objecten zijn gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen en worden gehandhaafd door de Inspectie Milieuhygiëne en de politie. In de praktijk blijkt dat de begrippen ’bouwwerk’ en ’object’ verschillend kunnen worden geïnterpreteerd. Hierdoor kunnen in de praktijk problemen bij de handhaving ontstaan. Ik verzoek u daarom goede nota te nemen van de onderstaande toelichting.

Bouwwerken

Uit jurisprudentie blijkt dat iets aan vier criteria moet voldoen om als een bouwwerk te worden beschouwd. Deze criteria zijn:

  • Het moet van enige omvang zijn. (Een simpele grafsteen is niet van enige omvang en derhalve geen bouwwerk. Een grafmonument is wel van enige omvang en derhalve wel een bouwwerk.)

  • Het moet een constructie zijn.

  • Het moet driedimensionaal zijn.

  • Het moet plaatsgebonden zijn. (Een verrijdbare viskraam die ergens zes maanden staat is een bouwwerk. Dezelfde verrijdbare viskraam die elke dag ergens anders staat, is geen bouwwerk.)

Voorbeelden van een bouwwerk zijn: utiliteitsgebouwen, woningen, schuren, woonwagens, fietsenstallingen, stallen, midgetgolfbanen, lantaarnpalen, fabriekshallen, transformatorhuisjes, viaducten, grafmonumenten, industriële installaties die zich op een vaste plaats bevinden, stacaravans en verrijdbare viskramen met een vaste standplaats.

Apparaten en installaties die bouwkundig in een bouwwerk zijn geïntegreerd en bestemd zijn om dit bouwwerk (beter) te doen functioneren maken deel uit van het bouwwerk. Voorbeelden zijn liftinstallaties, luchtbehandelingsinstallaties, verwarmingsinstallaties en boilers. Bij de beoordeling van installaties die tot een bouwwerk behoren kan de NEN 2631 een hulpmiddel zijn (voor bestelling zie paragraaf 4). Voorts zijn de voorschriften van de bouwverordening voor het verwijderen van asbest uit bouwwerken van toepassing op gelijmde asbesthoudende vloerbedekking e.d.

Meer informatie over de vraag wat een bouwwerk is, staat in de VNG-uitgave ’Standaardregelingen in de bouw’, deel 1. Hiervan zijn met name de toelichting bij artikel 1 van de Woningwet en de toelichting bij artikel 1 van de Model-bouwverordening van belang. Deze uitgave is losbladig; door middel van supplementen worden de recente ontwikkelingen, onder meer die uit de jurisprudentie, hierin regelmatig verwerkt. Voor bestellingen zie paragraaf 4.

Objecten

Een object is volgens het Asbest-verwijderingsbesluit (artikel 1, onder b) een apparaat, transportmiddel, constructie of installatie, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet.

Voorbeelden van een object zijn: gas-, waterleiding- en rioolbuizen buiten een bouwwerk, verwarmingstoestellen buiten een bouwwerk, niet meer aan bouwwerken bevestigde asbestcement golfplaten, niet meer aan bouwwerken bevestigde verwarmingsketels, oudere asbestbevattende huishoudelijke apparaten (waarin warmte wordt ontwikkeld), bromfietsen, auto’s, vrachtauto’s, treinen, schepen, wegen die zich niet op een viaduct bevinden, simpele grafstenen en viskramen die steeds op een andere plaats staan.

Geen bouwwerk en geen object

Asbesthoudende bodem en asbesthoudend puingranulaat (bsa-granulaat) zijn geen bouwwerk en ook geen object. Op het verwijderen van asbest hieruit zijn de voorschriften van het Asbest-verwijderingsbesluit derhalve niet van toepassing, maar wel de voorschriften van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet.

2. Inwerkingtreding van de artikelen van het Asbest-verwijderingsbesluit m.b.t. asbestonderzoek

Bouwwerken

De artikelen 2, onder h, en 3, onder c, van het Asbest-verwijderingsbesluit bevatten voorschriften met betrekking tot onderzoek door een deskundig onderzoeksbedrijf naar de aanwezigheid van asbest in een bouwwerk voorafgaand aan gehele of gedeeltelijke sloop van dat bouwwerk. Gemeenten zijn verplicht hun bouwverordening voor 14 juni 1997 met deze artikelen in overeenstemming te hebben gebracht. Deze verplichting geldt met dien verstande dat wanneer de bouwverordening voor 1 januari 1997 met deze artikelen in overeenstemming is gebracht, de artikelen eerst op 1 januari 1997 rechtskracht krijgen (artikel 8, negende lid, juncto achtste lid, van de Woningwet, juncto artikel 12, tweede lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit, juncto Koninklijk Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 2, onder h, en 3, onder c, en 5, tweede en derde lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit).

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zal, naar verwachting eind april 1997, modelvoorschriften met betrekking tot onderzoek door een deskundig onderzoeksbedrijf opnemen in haar Model-bouwverordening. Artikel 2, onder h, van het Asbest-verwijderingsbesluit luidt als volgt: In de bouwverordening wordt bepaald dat burgemeester en wethouders, voor zover de aanvraag is gericht op het verkrijgen van een sloopvergunning, de overlegging van een door een deskundig bedrijf opgesteld onderzoeksrapport eisen waaruit in elk geval blijkt op welke plaatsen in het te slopen bouwwerk zich asbest bevindt, tenzij naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangetoond waar het asbest zich in het bouwwerk bevindt.

In de modelvoorschriften van de VNG zal zo concreet mogelijk worden aangegeven in welke uitzonderingsgevallen geen onderzoek door een deskundig onderzoeksbedrijf hoeft plaats te vinden, maar met andere gegevens over de aanwezigheid van asbest in het bouwwerk kan worden volstaan.

Ik verzoek alle gemeenten hun bouwverordening voor 14 juni 1997 in overeenstemming te brengen met artikel 2, onder h, en 3, onder c, van het Asbest-verwijderingsbesluit. Het niet voor deze datum opnemen van voorschriften is in strijd met het Asbest-verwijderingsbesluit en artikel 8, negende lid, juncto achtste lid, van de Woningwet. Mocht een gemeente er niet in slagen haar bouwverordening voor 14 juni 1997 met de bovengenoemde voorschriften in overeenstemming te brengen, dan blijft de betreffende gemeente verplicht haar bouwverordening na 14 juni 1997 alsnog aan te passen.

Ik stel het op prijs wanneer het aanpassen van de gemeentelijke bouwverordening geschiedt op basis van de modelvoorschriften met betrekking tot asbestonderzoek, die naar verwachting eind april 1997 in de Model-bouwverordening van de VNG zullen worden opgenomen. De modelvoorschriften van de VNG beogen immers een goede uitvoering van artikel 2, onder h, en 3, onder c, van het Asbest-verwijderingsbesluit te waarborgen.

Objecten

Artikel 5, tweede en derde lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit bevat voorschriften met betrekking tot onderzoek door een deskundig onderzoeksbedrijf naar de aanwezigheid van asbest in een object voorafgaand aan het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van dat object. Deze artikelen treden op 1 januari 1997 in werking (artikel 12, tweede lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit, juncto koninklijk besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 2, onder h, en 3, onder c en 5, tweede en derde lid, van het Asbest-verwijderingsbesluit).

3. Ontwerp-besluit tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit

Op 26 november 1996 is een ontwerp-besluit tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit worden voorgepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 1996, 229). Het besluit betreft met name:

  • vrijstellingen van de certificatieplicht voor de verwijdering van asbest;

  • overgangsregeling voor niet-gecertificeerde asbestverwijderings- en asbestonderzoeksbedrijven.

De tekst van het ontwerp-besluit tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit is als bijlage bij deze circulaire gevoegd. Voor de tekst van het oorspronkelijke besluit en van ministeriële regelingen en het koninklijk besluit op grond van het Asbest-verwijderingsbesluit verwijs ik u naar de ’Uitvoerings- en handhavingsbundel Asbest-verwijderingsbesluit’, die in augustus 1996 is gepubliceerd (voor bestelling zie paragraaf 4).

Hieronder wordt de essentie van het wijzigingsbesluit kort toegelicht.

Vrijstellingen van de certificatieplicht voor de verwijdering van asbest

Het verwijderen van asbest uit een bouwwerk of object moet sinds 1 maart 1996 plaatsvinden door een asbestverwijderingsbedrijf dat beschikt over een KOMO-procescertificaat voor het verwijderen van asbest. Onder ’verwijderen’ wordt zowel ’sloop’ als ’demonteren’ verstaan. Slopen is volgens artikel 1 van de Woningwet: het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan. Van ’verwijderen’ is sprake als een asbestbevattend materiaal wordt verwijderd dat aard- en nagelvast met het bouwwerk of object verbonden is.

Van de verplichting het verwijderen van asbest op te dragen aan een asbestverwijderingsbedrijf dat beschikt over een KOMO-procescertificaat voor het verwijderen van asbest zijn thans enkele werkzaamheden vrijgesteld, die een relatief beheersbaar risico voor mens en milieu meebrengen. Het betreft:

  • het verwijderen door een particulier van bepaalde asbestbevattende materialen uit zijn woning of bijgebouw bij die woning (in de regel: asbestbevattende vloerbedekking, asbestbevattende vloertegels, geschroefde hechtgebonden asbestbevattende materialen binnen, geschroefde hechtgebonden asbestbevattende materialen buiten met een maximum van 35 vierkante meter);

  • het in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van asbestbevattende gas- en waterleidingbuizen die onderdeel van een ondergronds gas- of waterleidingnet zijn (en derhalve worden beschouwd als objecten);

  • het in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf verwijderen van asbestbevattende pakkingen en rem- en frictiematerialen uit objecten.

Bij de bovengenoemde vrijstellingen van de certificatieplicht is aangesloten bij de vrijstellingen van de verplichting op grond van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet dat bij het verwijderen van asbest een zogenoemde deskundig toezichthouder asbest-sloop (DTA) aanwezig moet zijn.

Thans is gebleken dat de verplichting op grond van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet dat bij de verwijdering van asbest een DTA aanwezig dient te zijn, niet langer van toepassing hoeft te zijn op enkele andere asbestverwijderingswerkzaamheden. Voorts is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens nog enkele asbestverwijderingswerkzaamheden vrij te stellen van de verplichting dat daarbij een DTA aanwezig dient te zijn. In het onderhavige wijzigingsbesluit worden deze werkzaamheden, die een relatief beheersbaar risico voor mens en milieu hebben, eveneens vrijgesteld van de certificatieplicht. Het betreft:

  • het in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf als één geheel uit een bouwwerk verwijderen van asbestbevattende verwarmingstoestellen, asbestbevattende boilers en onder verwarmingstoestellen geklemde, asbestbevattende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn;

  • het in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk uit een bouwwerk verwijderen van asbestbevattende pakkingen en rem- en frictiematerialen;

  • het geheel of gedeeltelijk uit elkaar nemen van asbestbevattende rioolleidingbuizen die deel uitmaken van een ondergronds rioolleidingnet (en derhalve worden beschouwd als objecten).

Overigens zijn op alle werkzaamheden die zijn vrijgesteld van de certificatieplicht en de DTA-plicht wel andere voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening, het Asbestverwijderingsbesluit en het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet van toepassing.

Overgangsregeling voor niet-gecertificeerde asbestverwijderings- en asbestonderzoeksbedrijven

De verplichting het verwijderen van asbest op te dragen aan een asbestverwijderingsbedrijf dat beschikt over een KOMO-procescertificaat voor het verwijderen van asbest geldt, zoals eerder in deze paragraaf is gesteld, sinds 1 maart 1996. In paragraaf 2 van deze circulaire is beschreven wanneer de verplichting in werking treedt om voorafgaand aan sloop een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest te laten uitvoeren door een asbestonderzoeksbedrijf dat beschikt over een KOMO-procescertificaat asbestonderzoek.

Vanwege de noodzakelijke toegankelijkheid tot de markt voor asbestverwijderings- en asbestonderzoeksbedrijven die nog niet over een KOMO-procescertificaat beschikken, dient de mogelijkheid te bestaan om ook na de data van ingang van de certificatieplicht een KOMO-procescertificaat voor het verwijderen van asbest of voor asbestonderzoek te verwerven. De laatste stap in de daarvoor geldende procedure is een beoordeling op twee projectlokaties (waar asbestverwijdering of asbestonderzoek plaatsvindt) door de desbetreffende certificatie-instelling. In dat geval wordt echter het Asbest-verwijderingsbesluit en/of worden daarmee in overeenstemming gebrachte voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening overtreden, omdat het asbestverwijderingsbedrijf respectievelijk asbestonderzoeksbedrijf niet beschikt over het vereiste KOMO-procescertificaat.

Het wijzigingsbesluit bevat een overgangsregeling om deze bedrijven in de gelegenheid te stellen alsnog een KOMO-procescertificaat te verwerven. De wijziging vervangt, voor zover het de verwijdering van asbest betreft, de interimregeling, die is opgenomen in de ’Circulaire uitvoering en handhaving van het Asbest-verwijderingsbesluit’ van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 27 februari 1996 (kenmerk SVS/96011908; distributienummer 14397).

Gedoogbeleid

Het definitieve besluit tot wijziging van het Asbest-verwijderingsbesluit zal waarschijnlijk pas medio 1997 in het Staatsblad worden gepubliceerd. Gezien echter de belangen van het bedrijfsleven bij het onderhavige wijzigingsbesluit, verzoek ik u vanaf heden tot de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende voorschriften een gedoogbeleid te voeren voor werkzaamheden die niet voldoen aan de voorschriften van de bouwverordening respectievelijk het oorspronkelijke Asbest-verwijderingsbesluit, maar wel aan de voorschriften van het onderhavige wijzigingsbesluit. Het bovenstaande gedoogbeleid is in overeenstemming met het gezamenlijk beleidskader inzake het terugdringen van het gedogen van milieu-overtredingen van oktober 1991.

4. Overige informatie

Begin 1997 vindt een viertal voorlichtingsbijeenkomsten plaats, waarin aandacht wordt besteed aan het Plan van aanpak asbestbrand, de Uitvoerings- en handhavingsbundel Asbest-verwijderingsbesluit en recente ontwikkelingen ten aanzien van het milieubeleid voor asbest. De voorlichtingsbijeenkomsten zijn alleen toegankelijk voor overheidsvertegenwoordigers. Aanmelding kan plaatsvinden bij de vereniging STADSWERK, telefoon 070-3638604, telefax 070-3635682.

Met vragen over asbest in het milieu kunt u terecht bij het Bureau Persoonlijke Voorlichting van het Ministerie van VROM, telefoon 070-3395050. Personen die zijn belast met de uitvoering en handhaving van de wet- en regelgeving op het gebied van asbest kunnen met vragen eveneens terecht bij Infomil, telefoon 070-3630575. Informatie over asbest en arbeidsomstandigheden kunt u krijgen bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, afdeling Informatie, telefoon 070-3334455.

Publicaties en circulaires over asbest van het Ministerie van VROM, waaronder de in augustus 1996 verschenen ’Uitvoerings- en handhavingsbundel Asbest-verwijderingsbesluit’ (distributienummer 20303) kunt u bestellen bij het Distributiecentrum VROM, telefoon 079-3449449. Recente overzichten van asbestverwijderings- en asbestonderzoeksbedrijven die beschikken over een KOMO-procescertificaat voor het verwijderen van asbest respectievelijk asbestonderzoek kunt u verkrijgen bij de Stichting Bouwkwaliteit, telefoon 070-3998467, telefax 070-3902947. De VNG-uitgave ’Standaardregelingen in de bouw’, deel 1, kunt u bestellen bij de VNG-uitgeverij, telefoon 070-3738888. De NEN 2631 kunt u bestellen bij het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), telefoon 015-2690390.

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Naar boven