Instelling Commissie werkbelasting strafkamer Hoge Raad

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 05-10-1995 t/m heden

Instelling Commissie werkbelasting strafkamer Hoge Raad

De Minister van Justitie,

Overwegende dat het wenselijk is, gelet op de werkbelasting van de strafkamer van de Hoge Raad, te onderzoeken of er mogelijkheden zijn in verband met de grote instroom van zaken de belasting van deze kamer te beperken.

Besluit:

Artikel 2

De commissie heeft tot taak de minister van Justitie van advies te dienen over de vraag welke mogelijkheden er zijn om de instroom van zaken bij de strafkamer van de Hoge Raad te beperken, dan wel om andere voorzieningen te treffen waardoor de belasting van de strafkamer wordt beperkt. Daarbij ware aan te geven welke maatregelen haars inziens de voorkeur genieten.

De commissie dient, indien zij van oordeel is dat de wet, in het bijzonder het Wetboek van Strafvordering, hiertoe moet worden gewijzigd of aangevuld, voorstellen tot een dergelijke wijziging of aanvulling te doen.

De commissie behoeft het zogenoemde verlofstelsel, gelet op het voornemen van de regering dit stelsel te betrekken in de besluitvorming over de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie, zoals verwoord in de discussienota derde fase herziening rechterlijke organisatie, niet in haar beschouwingen te betrekken.

Artikel 3

In de commissie hebben zitting:

  • a. als voorzitter:

    mr. W. E. Haak, vice-president van de Hoge Raad der Nederlanden.

  • b. als leden:

    mr. C. J. G. Bleichrodt, raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden; prof. mr. J. de Hullu, hoogleraar straf- en strafprocesrecht aan de Katholieke Universiteit Brabant; prof. mr. L. C. M. Meijers, advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en bijzonder hoogleraar (em.) op het gebied van de internationaalrechtelijke, in het bijzonder mensenrechterlijke aspecten van het strafrecht, aan de Rijksuniversiteit Groningen; mr. B. E. P. Myjer, advocaat-generaal bij het Gerechtshof te Den Haag; mr. A. M. M. Orie, advocaat te Den Haag.

  • c. als adviserend lid:

    mr. F. D. van Asbeck, hoofd van de Sector Strafrecht en sanctierecht van de Directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie.

  • d. als eerste secretaris:

    mw. mr. G. M. Mintjes, raadadviseur bij de Directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie; als tweede secretaris:

    mr. J. F. L. Roording, wetgevingsjurist bij de Directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie.

Artikel 5

Dit besluit, dat zal worden geplaatst in de Staatscourant en waarvan afschrift wordt gezonden aan de Algemene Rekenkamer, treedt in werking met ingang van de dag na die van dagtekening.

Den Haag, 11 september 1995

De

minister

van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven