Wijzigingswet Wet op de inkomstenbelasting 1964, enz. (onbeperkte voorwaartse verrekening [...] en vaststelling van verliezen bij beschikking)

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 30-12-1994 t/m heden

Wet van 23 december 1994, tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (onbeperkte voorwaartse verrekening van ondernemingsverliezen en vaststelling van verliezen bij beschikking)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het mede met het oog op het fiscale vestigingsklimaat in Nederland wenselijk is, zowel voor de heffing van de inkomstenbelasting als voor de heffing van de vennootschapsbelasting, te bepalen dat ondernemingsverliezen onbeperkt voorwaarts kunnen worden verrekend, alsmede dat het wenselijk is te bepalen dat verliezen bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel III

  • 1 Bij de heffing van de inkomstenbelasting over het kalenderjaar 1995 wordt, in afwijking in zoverre van artikel 51, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals dat luidt op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, met het inkomen van dat jaar verrekend een verlies uit het negende voorafgaande jaar voor zover dit is voortgevloeid uit een verlies uit onderneming.

  • 2 Op een bij de aangifte inkomstenbelasting over het kalenderjaar 1995 gedaan verzoek, stelt de inspecteur het gezamenlijke bedrag van de in de negen aan dat jaar voorafgaande jaren geleden verliezen, voor zover deze zijn voortgevloeid uit verliezen uit onderneming, alsmede de aanloopverliezen van voor die jaren, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het kalenderjaar 1995, een en ander voor zover deze verliezen nog niet zijn verrekend met de voor 1 januari 1995 genoten inkomens.

  • 3 Het vastgestelde gezamenlijke bedrag wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 4 Het vastgestelde gezamenlijke bedrag wordt aangemerkt als ondernemingsverlies in de zin van artikel 51, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidt met betrekking tot de heffing over het kalenderjaar 1995.

  • 5 Bij het in het tweede lid bedoelde verzoek wordt een berekening gevoegd van het bedoelde gezamenlijke bedrag. Uit deze berekening blijken tevens de volgende gegevens: de bedragen van de nog te verrekenen verliezen, met de jaren waarin deze verliezen zijn geleden, en het gedeelte van deze verliezen dat is voortgevloeid uit een verlies uit onderneming.

  • 6 Bij de berekening van het gezamenlijke bedrag is artikel 51, vierde en zevende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidt met betrekking tot de heffing over het kalenderjaar 1995, van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het in het tweede lid bedoelde bedrag te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Artikel 64, tweede lid, onderdeel i, en vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidt met betrekking tot de heffing over het kalenderjaar 1995 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel IV

  • 1 Bij de heffing van de vennootschapsbelasting over het jaar dat aanvangt met of in 1995 wordt, in afwijking in zoverre van artikel 20, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals dat luidt op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, met de belastbare winst, onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen, van dat jaar verrekend een verlies uit het negende voorafgaande jaar.

  • 2 Op een bij de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar dat aanvangt met of in 1995 gedaan verzoek, stelt de inspecteur het gezamenlijke bedrag van de in de negen aan dat jaar voorafgaande jaren geleden verliezen, alsmede de aanloopverliezen van voor die jaren, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar 1995, een en ander voor zover deze verliezen nog niet zijn verrekend met de belastbare winsten, onderscheidenlijk binnenlandse inkomens, die zijn genoten in de jaren voor het jaar dat aanvangt met of in 1995.

  • 3 Het vastgestelde gezamenlijke bedrag wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 4 Bij het in het tweede lid bedoelde verzoek wordt een berekening gevoegd van het bedoelde gezamenlijke bedrag.

  • 5 Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het in het tweede lid bedoelde bedrag te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

Artikel V

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Artikel I vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot de heffing over het kalenderjaar 1995.

  • 3 Artikel II vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot de heffing over het jaar dat aanvangt met of in het kalenderjaar 1995, met dien verstande dat onderdeel C.2 niet van toepassing is op de voorwaartse verrekening van verliezen die daarvoor door beleggingsinstellingen zijn geleden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 23 december 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven