Instellingswet Productschap voor Margarine, Vetten en Oliën

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-1976 t/m heden

Wet van 30 september 1954, houdende instelling van een productschap voor margarine, vetten en oliën

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is overeenkomstig het door de Sociaal-Economische Raad uit eigen beweging daartoe uitgebrachte advies over te gaan tot instelling van een productschap als bedoeld in de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22, sedert gewijzigd) voor ondernemingen op het gebied van de bereiding van, de be- en verwerking van en de handel in vetten en oliën;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 Er is een Productschap voor Margarine, Vetten en Oliën.

  • 2 Het productschap heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.

Artikel 2

  • 1 Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin:

    margarine, vetten of oliën worden bereid of bewerkt;

    margarine, vetten of oliën worden verwerkt tot producten, welke - al dan niet na verdere be- of verwerking - kunnen dienen tot menselijk voedsel;

    de handel - met uitzondering van de aanvoer-, transito- en driehoekshandel - wordt uitgeoefend in:

    copra of in het buitenland geteelde oliehoudende zaden, pitten, bonen of noten, met uitzondering van consumptiegrondnoten en cacaobonen,

    margarine, vetten of oliën - met uitzondering van ongesmolten slachtvet - of daaruit verkregen producten, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, kunnen dienen tot menselijk voedsel.

  • 2 In deze wet worden onder vetten en oliën verstaan plantaardige of dierlijke vetten en oliën, met uitzondering van melkvet en daaruit verkregen producten en cacaoboter, doch met inbegrip van vetzuren.

  • 3 In deze wet, met uitzondering van artikel 3, wordt onder handel mede verstaan de werkzaamheid van tussenpersonen.

Artikel 3

Het bestuur van het produktschap bestaat uit 16 leden. Daarvan worden benoemd:

voor de ondernemingen op het gebied van

door organisaties van ondernemers

door organisaties van werknemers

de oliefabricage, de olieraffinaderij, de spijsolie- en de hardingsindustrie

2 leden

2 leden

de margarine-industrie

1 lid

1 lid

de industrie van eetbare vetten

1 lid

1 lid

de be- en verwerking van oliën en vetten, anders dan tot voedsel voor de mens, en het destructiebedrijf

2 leden

2 leden

de groothandel en de werkzaamheden van tussenpersonen in oliën, vetten, oliezaden en margarine

1 lid

1 lid

de detailhandel in margarine, spijsvetten en spijsoliën en de slagerij

1 lid

1 lid

Artikel 4

  • 1 Aan het productschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen:

    • a. aangelegenheden, verband houdende met het economisch verkeer tussen verschillende stadia van voortbrenging en afzet, waaronder, indien of voorzover dit door Ons is bepaald, de prijzen begrepen zijn;

    • b. de registratie van de ondernemingen, waarvoor het productschap is ingesteld;

    • c. het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het productschap nodige gegevens;

    • d. de voor de vervulling van de taak van het productschap nodige inzage van boeken en bescheiden en bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en voorraden van ondernemingen.

  • 2 Als aangelegenheden, bedoeld in het voorgaande lid, onder a, worden niet aangemerkt:

    • a. de vestiging, uitbreiding en stillegging van ondernemingen;

    • b. de in- en uitvoer.

  • 3 Verordeningen betreffende de in het eerste lid bedoelde onderwerpen hebben niet betrekking op de aanvoer-, transito- en driehoekshandel.

  • 4 Verordeningen betreffende onderwerpen, als bedoeld in het eerste lid, onder c en d, houden waarborgen in tegen misbruik van de ingevolge die verordeningen te verstrekken gegevens.

Artikel 5

Overtredingen van het bepaalde bij of krachtens een op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22, sedert gewijzigd) vastgestelde verordening kunnen bij de verordening worden aangewezen als strafbare feiten.

Artikel 6

Bij een op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie vastgestelde verordening kan worden bepaald, dat de bij of krachtens die verordening gestelde regelen mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van genoemde wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen binden, voor zover deze handelingen verrichten, die bedrijfsmatig in de ondernemingen, waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht.

Artikel 7

  • 1 Verordeningen, waarbij krachtens artikel 126, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie een heffing wordt opgelegd tot een in die verordeningen vermeld ander doel dan dekking van de huishoudelijke uitgaven van het productschap, behoeven, in afwijking van het derde lid van dat artikel, de goedkeuring van Onze betrokken Ministers; zij worden terstond na vaststelling ter kennisneming aan de Sociaal-Economische Raad toegezonden.

  • 2 Tot instelling van een fonds in het belang der bedrijfsgenoten wordt besloten bij verordening. Zodanige verordening behoeft de goedkeuring van Onze betrokken Ministers.

  • 3 Onze betrokken Ministers kunnen bepalen, dat besluiten tot uitbetalingen ten laste van een fonds in het belang der bedrijfsgenoten hun goedkeuring behoeven.

Artikel 8

Voor de toepassing van deze wet en van de artikelen 94, 100, derde lid, en 104, tweede lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie ten aanzien van het productschap worden als Onze betrokken Ministers aangemerkt Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 9

Deze wet kan worden aangehaald als: Instellingswet Productschap voor Margarine, Vetten en Oliën.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 30 September 1954

JULIANA.

De Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,

A. C. DE BRUIJN.

De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,

MANSHOLT.

De Minister van Economische Zaken,

J. ZIJLSTRA.

Uitgegeven de vijftiende October 1954.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.

Naar boven